HET BOEK VAN DE WEEK
Honderd brieven van Calvijn, vertaald en toegelicht.¹)
Het is verwonderlijk, dat zoo weinig werken van Calvijn in onze taal te lezen zijn. Ons land heefH een zeer gezegend tijdperk gekend^ toen, volgens een hberaal geschiedschrijver, het Calvinisme voor ons volksleven dezelfde beteekenis had als de lucht voor onze longen.
Bovendien heeft de 19e eeuw ons een Calvinistische Reveil gebracht voor velerlei levensterrein. Wat zou er nu meer voor de hand liggen dan dit, dat zoo niet alle, dan toch de meeste geschriften van Calvijn voor ons volk vertaald waren?
Calvijn schreef ook niet moeilijk. En de onderwerpen waarover hij schreef boezemden ons Calvinistisch volk in zijn beste .tijden groote belangstelling in.
Ook was dat volk meestal niet traag om boeken te koopen. Menig man-uit-het-volk uit de dagen van Ku}'per had een heel bibUotheekje van deze soort lectuur.
Toch treft men zeer zelden een in 't HoUandsch! vertaald werk van Calvijn aan. De Institutie dan uitgezonderd.
Verder vindt men commentaren van Calvijn in bibliotheken van predikanten.
Een heel enkele maal treft men Calvijns boekje: „Van de Ergernissen" aan. Zeer zeldzaam is de vertaling van Calvijns boek „tegen de Vrijgeesten". Verder nog enkele kleine geschriftjes en dan hebben we alles wat in 't HoUandsch vertaald is.
Wie meer wil lezen van Calvijn was tot voor korten tijd geheel aangewezen op het oorspronke^ lijke, dat niet voor het volk toegankelijk is van^ wege de taal (Latijn en Fransch), maar ook vanwege den omvang. De Geneefsche uitgave van al Calvijns werken bevatte 7 folio deelen. De A m- sterdamsche van 1671, die beter en vollediger is, telde 9 deelen folio. Ook deze zijn zeer zelden te koop.
De nieuwere uitgave van B a u m, .G u n i t z en Reu SS, waarvan het laatste deel in 1900 verscheen, is 58 deelen groot. , Daarbij zijn honderden preeken (ongeveer 850, terwijl er nog 1250 in handschrift liggen, die nooit gedrukt werden) en 4271 brieven uit Calvijns tijd, van, aan en over Calvijn.
In onzen tijd is een geheel nieuwe Duitsche uitgave van P. Rarth en , W. Niesel bezig te verschijnen, ook in de oorspronkelijke talen. Al deze schatten zijn ontoegankelijk gebleven voor degenen, die deze groote werken niet kunnen lezen.
Voor wie de Duitsche taal leest is er nog een prachtuitgave van Calvijns Brieven: Rudolf Schwarz, Johannes Calvins Lebenswerk in seinen Briefen, 2 deelen, Tubingen, 1909. (759 Brieven van Calvijn, met uitvoerig register en zeer vele aanteekeningen.) Maar ook dit werk is niet meer te verkrijgen bij den boekhandel en antiquarisch zeer gezocht.
Het is eigenlijk onbegrijpelijk, dat ons Calvinistisch volksdeel, dat den naam Calvijn zoo hoog houdt, van dezen levensarbeid onkundig is gebleven. Dat is een groot gemis. Wie Calvijns Brieven gaat lezen, doet telkens verrassende ontdekkingen. Men zegt dan: Is dat Calvijn? Ik had hem mij geheel anders voorgesteld.
Hij is Schriftuurlijk fel tegen „Rome", maar daarom juist niet van het genre onzer anti-papisten. Tegen allerlei voorloopers van moderne religieusiteit is hij nog feller dan tegen Rome. Hij staat daar dus heel anders tegenover dan vele hedendaagsche „Calvinisten".
En deze strijder naar rechts en naar links, desnoods tegen zijn eigen geUefde broeders in den Heere, als zij 't gevaar niet zien — deze polemist „in den Heere" bij uitnemendheid — is ootmoedig en bescheiden en verdraagzaam „in den Heere" als niemand anders.
Calvijn was zeer begaafd, maar hij heeft zijn verstand en hart gevangen gegeven aan Gods Woord. Hij is gestorven aan de wijsheid dezer wereld omtrent God en Zijn werken en hij is op^
402 gestaan tot een nieuw leven in dit alles. En dat bemerkt ge in zijn brieven.
Calvijn was wat men tegenwoordig noemt een groote persoonlijkheid, maar niet naar den regel dezer wereld, doch naar het woord van onzen Heer: Wie onder u groot zal willen zijn in het koninkrijk der hemelen, die zij aller dienstknecht. Calvijn heeft zoo niets van de zelfverzekerde wijsheid der Seholasüek noch van de bijzondere heiligheid der Mystiek. Hij onderwijst geen „dood'e kennis". Om de „leer" verdraagt hij verdrukking en smaad. Hij is geheel één met de duizenden, die om de „leer" den brandstapel beklommen of volhielden óók toen zij in een zak werden verdronken om de „leer". Die menschen hadden onze moderne ellende niet, dat de waarheid Gods maar intellectueele gedevalueerde munt wordt geacht, waarbij men dan gaat waarschuwen, om er niet te veel soliditeit aan toe te kennen.
Evenmin geeft Calvijn „bevindelijke gesprekken". Zijn brieven gelijken in niets pp de stichtelijke brieven, waarin over de worstelingen der Ziele wordt gehandeld en die met een Apostolischen zegengroet aan een vrome ziel beginnen en met Amen eindigen. Calvijn staat midden in het leven, niets is hem te „wereldsch" en niets is hem te „mystiek", dat het niet zou vallen onder het klare nuchtere Woord van zijn God en onder den koningsschepter van zijn Christus, die allen eigenwilligen godsdienst oordeelen zal.
Voor degenen, die in onze dagen zijn strijd mogen voortzetten en die daarbij mogen acht geven op de „wolke der getuigen", die hun zijn vóórgegaan in het belijden van den Naam des Heeren, is het in hooge mate stichtend, opbouwend in den Heere Jezus Christus, om met den levensarbeid van Calvijn kennis te maken door zijn brieven te lezen.
Daar hoort gij Calvijn zelf tegen vrienden en vijanden, tegen broeders en ketters, tegen hoogge^ plaatsten en geringen, tegen Roomschen en Lutherschen (ook tegen Luther zelf), tegen „Libertijnen" en Socinianen, tegen ambtsbroeders als Farel en tegen vrienden, die niet konden breken met „Rome". Gij hoort hem over alle mogelijke dingen van 't gewone leven spreken, ook over eigen geldgebrek, ziekten en kwalen, over huwelijksplannen en over het sterven van zijn geliefde vrouw, over 't verdriet om schandelijken zondeval van uaaste familie en over den nood der kerk.
Over dat alles moet men Calvijn zelf lezen. Zóó moet men zijn brieven lezen. Over dat wat hem ter harte ging. Niet over hem zelve als ware zijn persoon voortdurend hel onderwerp.
Het is een zeer belangrijk feit te achten, dat nu dezer dagen deze rijkdom voor ons volk is toegankelijk gemaakt door de HoUandsche vertaling van een honderdtal dezer brieven. De heer D e Zwart heeft daarmee een kostelijk werk gedaan. Zijn keuze is uitnemend geweest. De vertaling is, voorzoover ik beoordeelen kan, uitstekend. En de aanteekeningen zijn populair, eenvoudig en zakelijk gehouden, 't Is geen boek over Calvijn geworden, maar van Calvijn. De toelichting is „toelichting" en „inleiding" tot het lezen geworden.
ledere Jongelings- en Meisjesvereeniging moet dit boek aanschaffen. Het is populair studie-materiaal bij uitnemendheid om bij het vak Rerkgeschiedenis te gebruiken. Het uitvoerig naam- en zaakregister kan den weg wijzen voor bepaalde onderwerpen.
De schrijver belooft, wanneer er belangstelling genoeg is, een tweede honderdtal. Wij hopen, dat dit spoedig zal zijn. Het zou waarlijk een schande voor ons Calvinistisch volk zijn, als dit werk niet gretig werd ontvangen. De prijs is ook zeer laag gehouden voor een boek als dit. Wanneer men ziet hoe de romans van den dag wegvliegen, dan mag de prijs geen belemmering zijn. Voor iets zóó heel bijzonders moet onder ons ook bijzondere belangstelling zijn.
Ik zie slechts één groot gevaar, waardoor deze uitgave niet tot haar recht zou kunnen komen.
Onze tijd is een tijd van persoonsvereering.
En nu zou het kunnen zijn, dat iemand dit boek ging lezen om eens kennis te maken met een gave en groote en edele „Persoonlijkheid", zooals wij er tegenwoordig zoo gaarne plegen te bejubileeren. Wie zóó dit boek ter hand zou nemen zij gewaarschuwd.
Calvijn — en de gave, glad afgewerkte Persoonlijkheid, die als ideaal velen voor oogen zweeft om óók zoo te worden — Calvijn en de... vergeef mij bet woord: de fijne-venten-cultus... dat is de domme vereeniging van Calvijn met de strooming, die hij en zijn medestrijders op het allerfelste bestreden hebben.
Men leze den brief over de secte, die de Nederlanden had aangetast (no. 37 van dezen bundel), aan Margaretha de Valois, die er in geloopen was vanwege de „vroomheid" van P o c q u e t en Quintin, de predikers van den vrijen geest in de Nederlanden.
Hier schreef Calvijn het bekende woord: „Een hond blaft, als hij ziet, dat men zijn meester aanvalt, zou ik dan niet heel erg laf zijn, als ik, ziende, dat zóó Gods Waarheid aangerand wordt, stom bleef en mijn stem niet verhief? "
Deze menschen vereenzelvigden hun innerlijke Persoonskern met Christus. Gods Zoon was in hen, beweerden zij. En daarom leerden zij, dat hun eigenlijke I k (Christus) toch geen pijn had, als zij ziek waren en pijn hadden. Dat Ik dat boven alle pijn van deze wereld verheven was, noemde Calvijn een afgod, dien zij in zich hebben bedacht. („Tegen de Li her tij nen", p. 199.)
Van deze aanbidders van het gansch Christus geworden inwendige leven schreef Calvijn: „Ik zie een secte, de gevaarlijkste en afschuwelijkste, die er ooit op de wereld was.... De arme geloovigen hebben, toen zij zagen, dat de keizerlijke Nederlanden algeheel verpest waren, mij heftig bezworen om zonder dralen de hand aaa het werk te slaan."
Hier stootte Calvijn op één der uitloopers van de stroomingen, waartegen de Apostel Johannes reeds waarschuwde als tegen Anti-Christen. Toch had Martin Bucer te Straatsburg (lang niet de minste der leeraars) aan Pecquet een goed getuigschrift gegeven.
Calvijn zegt: Pecquet „had, zijn gif verbergende, dezen goeden dienaar Gods misleid, om zich daarna onder valsche vlag van zijn crediet te bedienen, ten einde toegang te hebben tot degenen, die eenige vreeze Gods hebben." (Zie F. L. Rutgers, Calvijns invloed op de Reformatie in de Nederlanden, 2de druk, pag. 69, 70.)
Wie al was het maar in zeer verre gemeenschap met dergelijke Persoonskernverheerlijking Calvijn wil gaan lezen om hem dan ook als zulk een „geheiligde Persoon" te bewonderen, zal teleurgesteld worden.
Aan dezen ziekelijken, vurigen, oploopend toornigen man, die razen en schelden kan in zijn polemieken en die zelfs zijn besten, geliefden broeder en ambtgenoot niet spaart als deze te meegaande is, is maar één ding „gaaf" en „groot", en dat iS zijn geloof en liefde „in den Heere".
Of neen — óók over dat geloof valt nog de klacht van het ... dagelijks met de zwakheden van ons geloof te strijden hebben en niet met zulk een ijver aan Gods Wet vast te houden als wij schuldig zijn.
Tenslotte staat hier voor ons een man, arm en ellendig in zichzelve ook tot in zijn diepste binnenste ... die alles buiten zichzelve van Christus verwacht en die dat ook voor zijn gansche bestaan en voor elk terrein des levens „in hope" in verivulling ziet gaan van dag tot dag, totdat de groote dag zal aanbreken, dat de hoop van Gods strijdende kerk volkomen zal vervuld worden — als zij haar Heer ziet komen op de wolken.
Zegene die Koning onder Wiens Bestuur ook deze HoUandsche uitgave van Calvijns werk is verschenen, dit werk aan vele gebroken en verslagen harten, die het benauwd kunnen hebben onder den last der gave en heilige en geleerde Persoon^ lijkheden, onder den doodenden adem der Scholas^ tieke Schriftgeleerdheid en in de woestijnachtige droogte achter de leidsheden, die een afgod in 't hart hebben, die hun godsdienstige gevoelens met Christus vereenzelvigen en die hun god maar bij oogenblikjes ervaren.
1) W. de Zwart, Calvijn in het licht zijner brieven. Honderd brieven van den reformator, vertaald en toegelicht door W. de Zwart. Kok, Kampen, 1938.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 augustus 1938
De Reformatie | 8 Pagina's