GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloofs- en Gebedsgenezing, door Dr G. Brillenburg Wurth en Dr G. A. Lindeboom. — Uitgave der „Vereeniging voor geestelijke volksgezondheid op Gereformeerden grondslag." 1937.

GeioofS' en gebedsgenezing/)

Deze brochure van bijna 50 bladzijden belicht de geloofsgenezing zoowel van theologische als van medische zijde, iets wat absoluut noodzakelijk te achten is. Want de moeilijkheden, die zich voordoen bij het beoordeelen van geloofs- of gebedsgenezingen zijn ten deele van theologischen, ten deele van medischen aard.

Het vraagstuk der geloofsgenezing is van een bij uitstek practisch karakter, en van verre strekking voor ons geestelijke leven. Want wat ons hier voorgespiegeld wordt, is niet gering: genezing van onze alledaagsche ziekten, ook van ongeneeslijke kwalen, zonder eenig ingrijpen van een aardschen geneesheer of wetenschappelijke geneesmethode, alleen door de kracht van den Verrezen Heer of van den Heiligen Geest. En dat maar niet voor een enkeling, neeii voor een ieder, , „die gelooft". Men beroept zich immers op Mare. 16:17 e.v.: En degenen die geloofd zullen hebben, zullen deze teekenen volgen: in mijnen naam zullen zij duivelen uitwerpen... al is het dat zij iets doodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden. En niet minder op Jacobus 5:13—16, waar onder meer dit staat: Is iemand krank onder u, dat hij tot zich roepe de ouderlingen der gemeente, en dat zij over hem bidden, en het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel. Als men dan ook zou zeggen: ja maar, wij zien toch niet meer, dat God zulke wonderlijke uitreddingen geeft op het gebed, wij zien alleen maar, dat, wanneer iemand lijdende is aan een ongeneeslijke ziekte, hij er later ookj aan sterft, dan zal men u voorhouden: dat komt, omdat uw geloof niet groot genoeg is. Heeft Jezus Zijn discipelen ook niet eenmaal voor de voeten geworpen: Als gij maar een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot dezen berg zeggen: word in de zee geworpen en hij zou u gehoorzaam zijn. En Jezus Christus is gisteren en heden en tot in eeuwigheid Dezelfde. Jezus leeft!

En dit alles blijft nu maar niet alleen bij theorie, neen, er zijn ook plaatsen op aarde aanwijsbaar, waar men dit alles werkelijk zegt te beleven. Möttlingen is er één van. Daar leefde Vader Stanger en die schreef: „De Heer Jezus geneest heden nog, zooals vroeger, en dat willen de meeste geloovigen niet meer gelooven. Ze meenen, dat men eerst naar den dokter moet gaan en als men het middel van den dokter heeft, moet men bidden: „Heer, leg Gij Uw kracht in het middel". Zijn deze menschen geholpen, dan heeft het middel geholpen en niet de Heer Jezus... Men kan daarover denken zooals men wil, bijbelsch is deze manier zeker niet; ik spreek uit ervaring en meen wat ik zeg, tot in den diepsten grond van mijn hart". Moet men dan ook de getuigenissen uit Möttlingen e.d. gelooven, dan komt men daar, ziek of niet ziek, om verlost te worden van zijn zonden; en als, door de voorbede der broeders en door de handoplegging de zonden weggenomen worden, blijkt het zoo heel dikwijls, dat ook de ziekte verdwijnt. Men verhaalt u zelfs van kankers, die genezen zouden zijn.

Die genezingen zouden weer van hetzelfde type zijn als die, welke geschiedden door den Heere Jezus en Zijn discipelen in het begin onzer jaartelling; het zijn wondergenezingen, zooals ook Jezus' genezingen „teekenen" waren.

Er zouden dus weer wondergenezingen voorkomen; ja, de opgestane Heiland of, , zooals anderen liever zeggen: de Heilige Geest verricht weer, verricht nog steeds wonderen; als wij er Hem maar „geloovig" om bidden.

Wonderen, ja wat zijn wonderen? Als ik door

middel van de radio de stem van een mijner bekenden uit Indiê glaslielder in mijn ooren hoor klinken, kan ik zeggen: het is toch een wonder! En een Abessyniër, die een blanke in een ijzeren ding ziet stappen en er even later mee door de lucht ziet vliegen, zal misschien zeggen: die man verricht een wonder! Wie echter nader studie maakt van deze feiten, zal bemerken, dat hij hiervan een volkomen sluitende verklaring kan geven. Zulke dingen schijnen dus maar een wonder te zijn, maar gaan in wezen niet tegen de een of andere natuurwet in. Maar als ik nu den Mohammedaan Kuda Box i) over vuur zie loopen, waarvan de temperatuur wèl gemeten 427 gr. Celsius was, blootsvoets, terwijl zijn voetzolen, waarop geen dikke eeltlaag was, beurtelings 5 sec. (!) met de gloeiende massa in aanraking bleven, terwijl dan, na dien loop over die baan van 8 M. vuur, de temperatuur van zijn voetzolen niet hooger geworden is en er geen schroeiings- of verbrandingsverschijnselen zijn opgetreden, ja, dat ook een tegen de voetzool geplakt stukje Leucoplast niet geschroeid was, dan zeg ik weer: dat is toch een wonder! En ditmaal heb ik geen natuurwetenschappelijke verklaring bij de hand. Ja, hier schijnt het, dat sommige natuurwetten buiten werking gesteld worden; want het is toch een vaste regel, dat kleefpleister bij een temperatuur van 427 gr. C. verbrandt en huid evenzoo. En als iemand sterft, dan gaa: t zijn lichaam in ontbinding over en de geschiedenis van het begin der menschheid af heeft ons eenstemmig geleerd, dat dat ontbindingsproces niet reversibel was; als die ontbinding begint, is zij niet meer te keeren; dan gaat dat onherroepelijk door. Als Jezus daarom een doode opwekt, b.v. Lazarus, van wien duidelijk geschreven staat, dat hij al in staat van ontbinding was, dan zeg ik weer: daar geschiedt een wonder; daar heb ik geen natuurwetenschappelijke verklaring voor. Van zulke wonderen gaat altijd een sprake uit; het wonder is nu eenmaal onbescheiden; als het zich presenteert, kunnen wij er ons niet van losmaken; dan moeten we erkennen: daar werkt een bizondere kracht; en we voelen: die kracht is sterker dan de natuurwetten; want hij zet die opzij. En als men dan in Möttlingen zegt: welzeker, die kracht i s ook sterker dan de natuurwetten, want het is de kracht des Heiligen Geestes, die door ons werkt, dan zijn wij, ziende die wonderlijke feiten, die „teekenen", geneigd zulks toe te stemmen. Maar gaan we dan eens diverse van die wonderen na, gaan we die eens nader beschouwen, dan komen we toch ook weer wel eens van zulk een voorbarigheid terug, want als we nu eens letten op dien zooeven genoemden Kuda Box, wiens vuurloop precies geconstateerd is door de Universiteit van Londen in 1936, en we vragen hem: door wat kracht doet gij dit? , dan zal hij u antwoorden: door de kracht van mijn Mohammedaansch geloof! En dan voelen we ons toch wel een beetje ontnuchterd, want we beseffen het: in zulk een wonderkracht mogen wij niet gelooven. En we leeren het: we moeten met ons enthousiasme voor wonderen en wonderdoeners erg voorzichtig zijn; we moeten elk geval „eerst eens op zichzelf gaan bezien". De inductieve methode, zou Dr Wurlh in deze brochure zeggen (pg. 8), maar voor een rechte beoordeeling toch onmisbaar. We moeten toch te weten zien te komen, óf in een bepaald geval het voorgestelde wonder wel een wonder is, en zoo ja, in welke richting het dan een „getuigenis" aflegt. Dat is dan niet, zooals Wurth zegt (pag. 8): een poging „om het geloof in de mogelijkheid van gebeds- of geloofsgenezing aan het wankelen te brengen door van die zoogenaamde genezingswonderen een natuurlijke verklaring te geven", wat vooral geschied zou zijn in „de kringen van het medisch monisme" en op welk spoor ook „sommige Christelijke medici hen gevolgd zijn", van wie Wurth dan noemt Dr Havercate en ondergeteekende. Laat ik ronduit verklaren, dat Dr Wurth mijn artikelen over „Geloofsgenezingen in Möttlingen? ' dan ten eenenmale heeft misverstaan; het was niet mijn doel het geloof in de mogelijkheid van geloofsgenezing aan het wankelen te brengen, maar wel, om bepaalde feiten, die men uitgeeft voor gelijksoortige genezingswonderen als die van Jezus en de Apostelen, te controleeren en te toetsen aan wat we weten van die genezingswonderen; die we toch aanvaarden als werkelijke genezingswonderen. Van Jezus' genezingswonderen kunnen we toch, met den besten wil van de wereld, geen, ook maar in de verste verte, bevredigende natuurwetenschappelijke verklaring geven; en we kunnen aan die wonderen ook niet tornen; op het gezag van de Schrift moeten we aannemen, dat die menschen werkelijk ziek waren en dat ze door Jezus ook even werkelijk definitief genezen werden en dat on-middellijk! Zeer vreemd doet het mij aan, dat op een dezer punten Dr Wurth critiek oefent, n.l. aldus (pag. 9): „En als Dr Jasperse meent, dat in geval van werkelijke door Gods Geest gewerkte wonderen, b.v. in het Nieuwe Testament, de genezing ook zeker wel volledig zal zijn geweest, vragen wij ons af, of ook dat wel geheel juist is. Waarom zijn anders allen, aan wie die wonderen zijn geschied, later toch ook evengoed als de andere menschen gestorven? " Zooals gezegd, ik vind deze critiek van Dr Wurth zéér bevreemdend, temeer nog daar hij theoloog is! Had een ongeloovig medicus gezegd: „Nu ja, ik weet niet, of die genezingen van dien Jezus wel volledige genezingen geweest zijn", dan kan ik me dat begrijpen; maar wat wil Dr Wurth als theoloog met die opmerking? Is er dan in het Nieuwe Testament iets, dat hem eenig houvast geeft in deze richting? Wij krijgen toch uit alle verhalen omtrent Jezus' wondergenezingen sterk den indruk, dat de menschen algeheel genezen waren. Staat er niet dikwijls: Hij werd gezond van die ure af? „Gezond" is toch gezond, gehéél genezen? De lamme verbetert maar niet zoo'n beetje tot een half kreupele, die wat met zijn bed loopt rond te hinken, wel neen, die man springt met dat ding rond; en die blinde, dien Jezus genezen had, heeft nog niet eerst eens een bril noodig, om eens wat van dichtbij te zien, hoe de wereld er nu wel uitziet, maar hij is direct verbaasd, want hij ziet alles, ver en klaar. En als Christus bij Maria Magdalena zeven duivelen uitwerpt, zal Hij er niet een of twee hebben laten zitten (zooals in Möttlingen wel eens geschiedt, o.a. bij iemand dien ik kende, onder leiding van broeder Urban!); en zoo zouden we door kunnen gaan. En dat die menschen later toch weer gestorven zijn, ja, natuurlijk; ze werden alleen genezen, definitief genezen van de ziekte, die ze hadden op het moment, toen ze met Jezus in aanraking kwamen; door die definitieve genezing van een onderhavige ziekte werd hun lichaam nog niet veranderd in een soort verheerlijkt lichaam, dat nooit meer ziek kon worden!

Afgezien nu van deze laatste opmerkingen, blijven we dus zitten met dit vraagstuk: Verricht God op dit moment, op het geloovig gebed of door de oplegging der laanden, nog soortgelijke wonderen als ten tijde van Jezus' omwandeling op aarde? En komt de „spraak" die van zulke „wonderen" uitgaat overeen, met wat de Heilige Schrift ons dienaangaande leert? Hoe hebben wij die teksten uit Mare. 16 en Jac. 5 b.v. te verstaan? Ik had gaarne gezien, dat Dr Wurth deze vragen eens wat meer concreet beantwoord had, hetgeen de Schrift dienaangaande zegt, eens wat duidelijker ons uitgelegd en voor oogen gesteld had. Want daar „zitten" meer menschen mee, dan men misschien zoo oppervlakkig zou denken. Wat zegt de Schrift ons, in zulke teksten, als het slot van Marcus b.v. wél, en wat zegt zij ons niet? En hoe zit het met al dat „geloof"? Er is toch, het voorgaande toont dit duidelijk aan, en het door coll. Lindeboom bewerkte gedeelte demonstreert dit niet minder eclatant, er is toch een soort „natuurlijk geloof", om met Havercate te spreken, waardoor de mensch „wonderen" kan verrichten, maar dat met het „zaligmakend geloof" toch niets te maken heeft; we kunnen toch niet zeggen, dat die Mohammedaan, Kuda Box, omdat hij over vuur kan loopen, nu ook wel zalig zal worden! En deze twee soorten geloof worden nog maar al te veel met elkaar verward. Zeer tot schade van veel geestelijk leven!

Een gcloovige vrouw, die door een rheumatische aandoening zeer slecht meer loopen kon, ging naar Möttlingen; en toen de broeders haar de handen opgelegd en met haar gebeden hadden, moest zij kunnen loopen; maar zij kon het niet! Zij werd ertoe aangezet, zij werd aangevuurd! „Toe maar, loopen, u kunt het nu! Doe het dan ook!" Maar toen deze suggestieve beïnvloeding van haar „natuurlijk geloof" niet het gewenschte succes had, begon men haar voor te houden: „Maar dan gelooft ge ook niet sterk genoeg in den Heere Jezus". En toen begon die vrouw, met wie het voordien een genot was te spreken, te wankelen: zou ze zich dan tóch bedrogen hebben? De zaak is dus van groot belang; en ik heb wel eens gemerkt, dat in de preeken onzer dominees dit ook niet altijd even helder uit elkaar gehouden wordt. Daarom had ik zoo gaarne gehad, dat Dr Wurth eens een poging had aangewend, om deze moeilijkheden zoo concreet mogelijk te behandelen, want daaraan bestaat m.i. dringend behoefte. Hij heeft dit jammer genoeg niet gedaan. Ik heb wel veel waardeering voor wat hij ons nu geboden heeft en het is zeer de moeite waard, dat alles te lezen, maar ik zou haast zeggen: hij blijft te theoretisch en daardoor te ongrijpbaar; als men achteraf vraagt: hoe zit het nu? dan weet men het nog niet. Weet hij het ook zelf niet, dan had ik dat maar liever ronduit gezegd gezien. Hij maakt telkens den indruk, nu direct op de moeilijkheid af te willen gaan, b.v. als hij zegt (pag. 14), dat het wonder niet mag verworden tot een zuiver subjectief begrip, maar beschouwd moet blijven worden als een „objectief gebeuren"; of als hij de vraag stelt (pag. 18): „of er nu ook nog sprake van kan zijn, dat op het geloof of het gebed genezingswonderen plaats kunnen grijpen als in de dagen van het Nieuwe Testament, dus buiten gewone medische behandeling om"; maar de beantwoording is dan zoo weinig-houvast-biedend. B.v. op deze wijze (pag. 19): „Stellig bindt God ons thans meer dan vroeger aan den weg der middelen, maar Hij is daar Zelf niet aan gebonden. Hij blijft ook in dit opzicht de Vrijmachtige, Die ook nu nog, als Hij dat noodig keurt, op het ge­ loof of het gebed der Zijnen speciale wonderen kan verrichten", enz. „Stelhg meer dan vroeger". (? ) En, dat God niet aan den weg der middelen gebonden is en nog wonderen kan verrichten, gelooven we allemaal wel; de vraag, die brandt, is echter: dóét God het nu nóg? Dr Wurth vermeldt in deze brochure ook, dat de Gereformeerde Dogmatiek leert, dat het wonder met het afsluiten van den canon teruggetreden is, dat God er Zich, nu wij Gods Woord compleet hebben, niet meer van bedient; en hij zegt het ook daarmee eens te zijn. Hoe zit het nu? Dat te theoretische voel ik ook, als hij het heeft, over wat een wonder nu eigenlijk is. Dan zegt hij (pag. 14), dat de groote fout, die altijd gemaakt wordt, is, dat men het wonder in den grond der zaak als een natuurwetenschappelijke categorie ziet. En dat is het, volgens Dr Wurth in eerster instantie, niet; het is een religieuze categorie. Dat zal wel waar zijn, maar de theologen moesten nu eens meer voelen, dat de moeilijkheden, waarvoor het „wonder" den gewonen mensch plaatst, juist zitten, in dat al of niet in conflict zijn met de bekende natuurwetten. Daarom vind ik het zoo jammer, dat hij op deze moeilijkheden zoo weinig ingaat, ja, ze bijna ontkent, want hij zegt (pag. 16: „Jezus' teekenen zijn niet boven- of tegennatuurlijk. Ze gaan niet tegen de natuur in, maar tegen de zondige verwording van de natuur door daemonische machten of ziekten of iets dergelijks". Op die manier onttrekt hij het „wonder" eigenlijk aan elke verdere analyse, want die natuur zonder die zondige verwording kunnen wij ook niet meer grijpen. En wat we er misschien nog van denken te weten, plaatst ons direct weer voor moeilijkheden. Zou, om maar iets te noemen, de zwaartekracht gewerkt hebben in de zondelooze schepping? Zouden Adam en Eva op de „onderhouding van ook dat ding" staat hebben kunnen maken, ja of neen? Als ze iets neerlegden, konden ze er toch wel van op aan, dat het daar bleef liggen en niet b.v. plotseling in de lucht ging zweven? Nu b.v. Jezus' wandelen op de zee; dat is toch concreet gebeurd; dat zagen de discipelen maar al te goed! En hoe dat nu precies zit, weel ik ook niet, maar er is toch iets gaande geweest met die zwaartekracht, want naar ieders dagelijksche ervaring had de Heere Jezus „moeten" zinken. Is zulk zinken door de werking dier zwaartekracht dan een gevolg van zondige verwording?

Ik heb deze vragen misschien wat „cru" gesteld; maar, wat we een wonder noemen, is, als het zich presenteert, even „cru"; en daarom zal een antwoord, dat te theoretisch blijft en niet direct op die „cru-heid" ingaat, onbevredigend blijven.

Waarmee ik echter niet gezegd wil hebben, dat ik de lezing van deze brochure niet hartelijk zou willen aanbevelen. Ik hoop alleen maar, dat dit niet het laatste woord zal zijn over deze zaak, die de geestelijke gezondheid van onze menschen maar al te veel raakt!


1) Dit artikel wacihtte reeds langen tijd op plaatsing.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

VAKWETENSCHAP EN PRAKTIJK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's