GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Melcliizedek, de Koning van Salem.

VI.

HOOFDSTUK IV.

De stad van Melchizedek.

§ 17. Volgens Gen. 14:18 is Melchizedek koning -van Salem. Reeds in § 10 is deze naam ter sprake gekomen, waar werd opgemerkt, dat Salem kan opgevat worden als oudere en wel oorspronkelijke vorm van Jeruzalem, welke naam in de Amama- Mtteratuur Uru-Salim geschreven wordt. In Ps. 76 komt deze naam ook nog voor. We lezen daar:

En in Salem is Zijn hut, en Zijn woning in Zion. (vs 3)

Deze beide gedachten staan in het z.g. parallellisme der zinsdeelen, een dichterlijke stijlvorm, die Ln het Oude Testament dikwijls voorkomt. Daarom zijn de namen Salem en Zion als synoniemen op te vatten. De beide zinsdeelen geven dan aan, waar God woont. Wel dwingt het parallellisme niet tot deze opvatting. Dat blijkt uit vers 2 van dezen psalm, waar Juda en Israël op soortgelijke wijze naast elkander zijn gesteld en toch niet identiek zijn. Toch is het niet waarschijnlijk, dat de dichter bedoelt: God heeft op de ©ene plaats Zijn hut, op de andere Zijn woning. In dat geval zou ook het „aldaar", waarmede vs 3 begint, te onzeker van beteekenis worden. We hebben hier dus een synoniem parallellisme. Te meer is deze opvatting waarschijnlijk, omdat Sion, dat zoo menigmaal met een anderen naam in parallellisme staat, bijna steeds naast Jeruzalem wordt genoemd.

De naam Jeruzalem komt in de Heilige Schrift voor het eerst voor in Joz. 10:1, waar vermeld wordt, dat de koning dier stad, Adoni-Zedek, een coalitie in het leven riep om Jozua de verovering van Kanaan te beletten. De naam van dezen koning is op soortgelijke wijze gevormd als de naam van den koning van Salem, die Abraham tegemoet komt. Ook dit pleit voor de opvatting, dat we in Jeruzalem en Salem met dezelfde stad te doen hebben.

Dit eerste directe getuigenis der Schrift van het bestaan eener stad Jeruzalem is ongeveer uit dezelfde aera als het bovengenoemde getuigenis der Amarna-tabletten. Toch is de stad veel ouder en in Babylonische lijsten van plaats- en godennamen genoemd als middelpunt van het '„Westland", reeds in zeer vroege tijden, i)

Is de afleiding van het eerste deel van den naam, zooals hij luidt in de Schrift, dus van „jeru", onzeker, het tweede deel van den naam duidt iets aan, dat veilig is en daardoor in een toestand van vrede verkeert. De stad is dan ook reeds door natuurlijke ligging schier onneembaar.

§ 18. Er zijn echter over de vraag, waar Melchizedek eigenlijk tliuishoorde ook andere opinies. De meening dat hij in de stad, die later bekend werd als de hoofdstad van Juda, te zoeken is, zou onder invloed staan van de traditie der Joden, die de geschiedenis van Melchizedek te Jeruzalem zouden h ebben g e 1 o c a 1 i s e e r d. In werkelijkheid zouden deze gebeurtenissen zich hebben afgespeeld bij Sichem.

Deze opvatting van W. Erbt 2) wordt met grooten ijver verdedigd door Landersdorfer. s) Sichem zou slechts de latere naam van deze stad zijn, die woonplaats was van een persoon Sichem. Oorspronkelijk heette de stad Salem. Dit zou nog blijken uit Gen. 33:18. In de Statenvertaling lezen we daar: En Jakob kwam behouden tot de stad Sichem. In deze vertaling zou het; woord „behouden" een misvatting zijn. Er staat sjalem, hetzelfde woord, dat in Gen. 14:18 stedennaam is; wel kan dit woord „behouden" beteekenen — we wezen daar reeds op in de vorige paragraaf — maar in het verband van Gen. 33 zou het ook als stedennaam genomen moeten worden. Er komt dan te staan, dat Jakob te Salem, de stad van Sichem, kwam. Zoo hebben ook de Zeventigen en de Vulga£(t gelezen. Dat tegenwoordig het dal tusschen Ebal en Gerizim nog den naam Salim draagt, eveneens een dorp in het noord^oosten van dat dal*) zou deze opvatting steunen.

Eenmaal aanvaardend dat het latere Sichem oorspronkelijk Salem heette, lijkt het Landersdorfer ook zeer aannemelijk toe, dat dit de plaats is, waar Melchizedek thuis hoorde. Het blijkt uit de geschiedenis van Abraham, dat er een nauwe betrekking was tusschen Abraham en deze stad. Ook later, in' de geschiedenis van Israël, is er herhaaldelijk van Sichem sprake: het is de stad waar de koningskroning plaats vindt! Daar in Sichem leefde de herinnering aan het ideaal van het immers bijeenbehoorend koningschap en priesterschap, zooals Melchizedek ze in zijn persoon vereenigde.

Het is David geweest, die met deze traditie gebroken heeft. (Jerobeam herstelde haar weer!) David deed dit, om den dienst van den HEERE zuiver te houden. Hij bracht hiermede de wettigheid van zijn koningschap wel in gevaar. Doch dit gevaar werd bezworen door een goddelijk orakel, dat ons nog is bewaard gebleven in Psalm 110. In dezen psalm zou n.l. te vinden zijn de legiLimeering der overdracht van het priesterkoning-schap op de nieuwe hoofdstad: Jeruzalem. Zoo zou dxis de verlegging der Melchizedek-igeschiedenis van Sichem naar Jeruzalem op rekening van David gesteld moeten worden.

Het fundament, waarop deze hypothese gebouwd is, is echter wel zwak. Het is de toekenning van den naam Salem aan Sichem. De tekst zelf eischt dat niet. En er is tegen, dat we nergens elders van Sichemietisch Salem lezen.

Wat de hypothese zelf betreft, ze is wel een kunstig gevonden constructie, maar dan ook constructie, die bijv. met Ps. 110 opereert op een wijze, die in strijd is met de exegese van dezen psalm. (cf. § 26.)

§ 19. De opinie, die Landersdorfer verdedigt, is hetzelfde lot wedervaren, dat hij de Salem-Jeruzalemopvatting heeft aangedaan. We hebben het oog op de studie van H. W. Hertsberg van Jeruzalem over de verschillende Melchizedek-tradities. *)

Ook hij acht het voor resultaat der 1 o e a 1 i - se e ren de werking der traditie, dat Salem voor Jeruzalem gehouden wordt, te meer waar het ook zoo voor de hand ligt in deze geschiedenis aan de latere tempelstad te denken. Deze traditie, die voor een Joodsche gehouden moet worden is zelfs zoover gegaan, dat niet meer een nabij Jeruzalem gelegen Koningsdal, maar het Tempelplein als plaats der ontmoeting van Abraham en Melchizedek wordt beschouwd. Op gelijke wijze is in sommige christelijke kringen Golgotha als zoodanig aangewezen. We hebben dat gezien toen we bespraken hoe de legende zich van de Melchizedekfiguur meester maakte. (§ 6).

Evenmin bevreemdt het, zoo zegt hij, dat Sichem is aangezien voor het oude Salem. Zoowel hetgeen aangevoerd wordt om de gelijkstellingen Salem- Jeruzalem als om die van Salem-Sichem te bewijzen, wordt door Hertsberg beschouwd als omstandigheden, die den gang der traditie begrijpelijk maken. De Melchizedek-episode naar Sichem te verleggen is het werk der Samaritaansche traditie.

Dit is ook het Joodsche oordeel in dezen! i^)

Er is echter nog een traditie, waarbij niet is in te zien, dat ze vrucht zou zijn van een localiseerend streven. Veeleer wijst ze de plaats, waar de localiseerende tradities deze geschiedenis vandaan hebben gehaald om ze over te brengen naar bekender terrein. Het is de traditie uit de geschriften der pelgrims sinds de tiende eeuw, die den berg Tab or noemen als plaats van Melchizedek.

Omdat alle aanwijzing ontbreekt hoe Melchizedek aan den berg Tabor zou zijp gelocaliseerd, houdt Hertsberg dit voor de werkelijkheid: Melchizedek is een gestalte uit het Noorden van Kanaan.

Om deze bewering aannemelijk te maken, moet Hertsberg den Tabor echter wat belangrijker voorstellen, dan we zoo doorgaans meenen dat hij is. Dat we zoo weinig indruk hebben van de belangrijkheid van dezen berg, vindt hierin zijn oorzaak, dat de noordelijke deelen van Israël over het algemeen veel minder belangstelling vonden bij de bijbelschrijvers dan de zuidelijke! Het belang van dezen berg blijkt echter al in de geschiedenis van Barak en Debora. Bij het „Taborheiligdom" monstert Barak zijn troepen. (Richt. 4.) Aan dit heiligdom zou zelfs een orakel verbonden zijn, want de kinderen van Issaschar, in wier stamgebied de Tabor lag, „waren ervaren in het verstand van de lijden, om te weten wat Israël doen moest". (1 Kron. '12:33.)

Ook de zegen, dien Mozes uitspreekt over de stammen Zebulon en Issaschar (Deut. 33:18), zou getuigen van Tabors beteekenis! Deze stammen toch zullen, zoo zegt Mozes, volkeren roepen tot den berg en offeranden der gerechtigheid' offeren. Er staat dan sedeq-offers, een zinrijke woordspeling op den dienst aan Cidq van het Taborheiligdom. Van wege dit heidensch karakter heeft ook Hosea bezwaren tegen den invloed van Tabor op het volk Israël. (5:1). Ook Melchizedeks naam getuigt van dezen cultus. Als dit alles waar was, zou cèdèq-offers inderdaad een puntige woordspeling zijn op Qidqu-offers.

Het grootste bezwaar zien wij weder in den zwaliken grond, waarop inderdaad met vindingrijke fantasie de hypothese is opgebouwd. Deze grond is dat de geschriften der pelgrims sinds de tiende eeuw den Tabor vermelden als plaats van Melchizedek. Dat is toch een voor deze zaak te jong getuigenis. De pelgrims uit dien tijd kunnen ook wel misleid zijn door de legendarische verhalen,

waarop we reeds wezen. Daai"iii. toch' ook komt Tabor voor.') Dan heeft deze traditi© geen meerdere waarde dan die welke Melchizedek met Golgotha in verband brengt.

§ 20. Melchizedek is d'us koning van het latere Jeruzalem. We weten daarmede echter nog niet Ycel meer dan een naam. Van het Jeruzalem uit Melchizedeks dagen is ons niets naders bekend'.

Wel is de meening geuit, dat door de opgravingen te Ras Sjamra iets uit dat oude Jeruzalem bekend zou zijn geworden, en wel een geschrift van liturgischen aard, dat nog gewagen zou van een gebruik, dat te vergelijken is met de tiendenontvangst van Melchizedek.

Deze opgravingen zijn van recenten datum, begonnen in 1929. De plaats waar ze geschieden is een kaap (Ras = kaap), gelegen bij de Minet el Beida (d'.i. Witte Haven) een schoone baai in de kust van het Noorden van Syrië, juist ten Oosten van het eiland Cyprus. De naam is ontleend aan een in het Middellandsche Zeegebied' veel voorkomende plant, sjamra d.i. venkel. Een toevallige gebeurtenis werd de aanleiding hier opgravingen te doen: ieen bewoner dier streek stootte bij het verrichten van zijn landarbeid' op een grooten steen, die een onderaard'sche gang bleek te bedekken. Deze liep uit op een grafkamer. De Fransche „Académie des Inscriptions et Belles Lettres" heeft er een expeditie onder leiding van Schaeffer en Chenet heengezonden.

Verrassend veel nieuws werd' aan het licht gebracht. 8) Gebouwen, graven, voorwerpen voor allerlei gebruik, godenbeelden, teksten enz. werden gevonden. Ten slotte werd een geheele stad blootgelegd, zóó dat ze met straten en tempels in kaart kon worden gebracht.

Het begon met de ontdekking eener necropolis, in de onmiddellijke nabijheid van Ras Sjamra. Vele der gevonden voorwerpen verraden Egyptisch e n invloed. Bijv. een bronzen sperwer met die d'ubbele kroon van Egypte. Op den puinhoop van Ras Sjamra zelf ontdekten de opgravers een groot gebouw, waarin weer veel Egyptische beelden en Egyptisch schrift werd aangetroffen. Ook kwamen er tabletten te voorschijn die beschreven waren met spijkerschrift.

Op de tweede campagne leerden de opgravers onderscheid maken tusschen de verschillende lagen van de ruïne. De bovenste laag werd, overeenkomstig de daarin gevonden voorwerpen, geacht uit de dertiende en veertiende eeuw vóór Chr. to zijn. Daaronder werd een „kerkhof" aangetroffen, dat ze voor gelijktijdig hielden met het Midden-Rijk, dus van plm. 2000—1780. Daar weer onder bevindt zich een derde laag, die misschien uit het derde milennium is. Gedurende de zesde campagne, die van 1935, werden daaronder nog weer twee lagen aangetroffen. De bovenste daarvan is wel 5 Meter dik en kan een aanzienlijk stuk tijd vertegenwoordigen. Dit groot aantal lagen getuigt van een langdurig bestaan der stad en het daarin gevondene van het intense leven barer bevolking.

Hoewel aanvankelijk verschillende antwoorden gegeven werden op de vraag, welke stad eigenlijk ontdekt was, is later gebleken, dat het Ugarit moet zijn, een stad genoemd reeds op de eerste der Amarnalafels, die Knudtzen in zijn uitgave dezer inscripties opneemt. Een nadere vermelding van deze stad is onlangs gevonden bij de voortgezette opgravingen te Tell-Hariri (1935—'36) het oude Marl (zie Jaarbericht 5 van Ex Or. Luc. pag. 363). Alle twijfel dienaangaande werd weggenomen toen een brief gevonden werd, die in het Akkadisch was geschreven aan een inwoner dezer stad. De begroetingswoorden in dezen brief luiden als volgt: de goden van het land Ugarit mogen U, mijn broeder, behoeden.

Van de gevonden gebouwen is belangrijk de bibliotheek, die zich bevond in de bovenste laag. Ook werden een acropolis en tempels bloot gelegd. Is de in en bij deze gebouwen gevonden ceramiek van hetzelfde kaï'akter, als die, welke op Cyprus en Rhodus gevonden werd, de overige inventaris staat menigmaal' sterk onder E; gyplischen invloed. Zoo kwam op de derde campagne een beeld aan het Licht van de gemalin van Senwosret 11 uit de twaalfde dynastie. Hierdoor werd de bovenvermelde dateering bevestigd.

De statue van Senwosrets gemalin kan bewijs zijn van correspondentie op voet van gelijkwaardigheid en is misschien blijk van waardeering voor hulp door te Ugarit inheemsche goden bewezen aan deze Egyptische vorstin. De volkeren van het oude Oosten stonden wel met elkander in relatie. Ook Ugarit had internationaal verkeer.

Naast den buitenlandschen invloed blijkt de eigenlijke cultuur en religie van 'Ugarit toch verwant te zijn aan de Kanaanietische, zooals we die kennen uit het Oude Testament. Een der gevonden tempels is een Baalstempel. Voorts leggen vele Baalsbeelden en godennamen daar getuigenis van af.

Ook de inscripties zijn van verschillende soort. Naast Sumerische en Akkadische werden er ook tabletten gevonden met spijkerschriftteekens, die afweken van de bekende. Het geringe aantal dezer teékens deed blijken, dat het geen syllabe-, maar consonantteekens waren. ^) Behalve een tot nog toe onbekende, wel aan het Subareesch verwante taal, werd met dit schrift ook geschreven in een taal, die sterk overeenkomt met het Bijbelsch Hebreeuwsch. Deze taal kan de Kanaanietische taal der stad zijn en „U g a r i e t i s c h " worden genoemd.

De in deze taal geschreven teksten hebbon tot inhoud een zeer interessante Utteratuursoort, n.l. godenverhalen. Hierdoor geven ze meer inzicht in het geestesleven van de bevolking van deze stad, dan in haar historie. Eén dezer teksten wordt naar den inhoud ervan doorgaans aangeduid onder het opschrift: „De geboorte der liefelijke en schoone goden." Het is om dit stuk dat het ons te doen is. i°)

Het is het stuk van liturgischen aard, waarop we in het begin van deze paragraaf doelden.

De tekst is niet geheel ongeschonden gebleven. Voorts is de taal van dezen tekst, hoewel een Semiotische, toch in bijzonderheden onbekend. Beide omstandigheden maken het noodzakelijk dat in de lezing zoowel als in de vertaling met gissingen moet worden gewerkt. Toch is wel zeker, dat het stuk begint met een oproep tot de goden, uitgesproken door den celebreerenden priester:

regel 1.

Ik roep op de liefelijke en schoone goden

regel 6.

Eet brood', ja toch! < m drinkt wijn, ja toch!

Do volgende regel, de laatste van den oproep, bevat tegelijk een mededeeling, die als programma van de samenkomst kan gelden:

*(E, )l(e)m, de gebiedster van (mannen en vrouwen? ) zal aan Sj(a)l(e)m het leven schenken.

Deze geboorte is van beteekenis voor de vegetatie en is noodig wegens de overheersching van het heete jaargetijde^ waarin een god, die den dubbelen naam draagt van M(o)t en Sj(a)r de overhand heeft. De regels 8—11 geven aan dat diens heerschappij op het hoogtepunt, dat keerpunt wordt, gekomen is:

regel 8—11:

M(o)t en Sjfa)r is weergekeerd, geslagen heeft de roede der eenzaamheid, geslagen heeft de roede der onvruchtbaarheid De wijnstok wordt gesnoeid en opgebonden, de wijnstok, die neerhangt, in verschrompeling verscholen.

Na de vermelding van eenige handelingen, die wel als toebereidselen, in den tempel gemaakt, zullen opgevat moeten worden (r. 12—21), wordt de oproep uit het begin herhaald, (r. 22—24). Deze oproep wordt dan aangedrongen met een beschrijving der aanstaande verandering in het vegetatieve leven:

regel 25—27:

De zonnegodin doet hun ranken overvloedig zijn, die ook in zich hebben (de belofte van) het weigedijen van (mannen en vrouwen? ) en uitschieten met een liefelijke offerande.

Do 28e regel schijnt oen opschrift te zijn van een zelfstandig (en ouder) lied, dat in deze liturgie is opgenomen: het lied der goden, het lied van '(A)sj(e)r(e)t en R(a)h-m-j. In dit lied treedt de god El op. Hij treedt op als bevrijder uit de macht van M(o)t. Hij heeft groote macht:

De hand van 'El reikt zoo ver als de zee. De hand van 'El is als de oceaan, (regel 33—35) M(o)t moet voor hem wijken: 'El doet zijn scepter zinken, (n.l. die van M(o)t.) 'El maakt de scepter zijner hand zwak. Hij heft (het oog) op, ziet naar den hemel, ziet in den hemel, de dorheid verbreekt hij, , • veelszins en gro o lelijks.

De bevrijding, die'El teweegbrengt bestaat hierm, dal hij de verwekker is der vruchtbaarheidsgoden. Hun geboorte is in r. 7 aangekondigd. Deze gebeurtenis in de godenwereld wordt in den cultus bevorderd door tempelprostitutie. Er treden in den tempel vrouwen op, die zeggen:

O, M(o)t! M(o)t! wij zijn het, die uw scepter doen zinken!

Wij zijn het die de Scepter uwer hand zwak maken! (r. 40 etc.)

Tot die vrouwen behoort ook 'El's '•(E)l(e)m (zie r. 7). Zij worden zwanger van 'El (r. 49—51).

Ze schenken het leven aan Sj'a)h(a)r en Sj(a)l(e)m. (r. 52). Hierdoor verkrijgt El vernieuwde rechten tegenover den god der alles verschroeiende zomerhitte, M(o)t en Sj(a)r.

Dergelijke symbolische, ja, magische tempielprostitutie behoorde tot de naturalistische godsdiensten van het oude Oosten. Ook Woolley verhaalt ervan in zijn boek over Ur. ii) In de ziggurat was het beeld' van Nannar, de Maangod; ook bevond zich daar zijn slaapkamer, waar de priesteres des nachts heenging om de bruid te wordten van den god. Eenmaal per jaar brachten de priesters het beeld uit den hoog'en ziggurat naar zijn zomertempel, waar dan het mystieke huwelijk werd gecelebreerd, waarvan de vruchtbaarheid van den bodem en de vernieuwing der natuur afhingen, (pag. 81).

Hoewel de goden gedacht worden als altijd zijnde, kan toch van een rhythmisch terugkcei-endfe geboorte gesproken worden. Men denke slechts aan de wijd en zijd bekende Adonis-mythe. We zouden hier kunnen spreken van een rhyüimische theogonie.

Wat in de godenwereld plaats vindt en in den tempel, ter bevordering daarvan wordt nagebootst, doel zijn uitwerking gevoelen in de natuur. Daarvan schijnt het (abnipte) slot van dit stuk te gewagen. , ''

Dat dit geschrift nu met het Jeruzalem vaa Melchizedeks dagen in verband zou' staan is 'be-' weerd door Barton, die ook een vertaling van dit stuk heeft gegeven. Zijn meenmg blijkt wel uit den titel van het artikel, waarin hij deze vertaling geeft: Een liturgie bij de viering van het Voorjaarsfeesl te Jeruzalem ten tijde van Abraham en Melchizedek. i^)

Dat deze tekst oorspronkelijk niet in het Noorden van Syrië, waar hij gevonden is, thuishoort, maar in Zuid-Palestina, gelijk Barton lieweert, kan wel juist zijn. Het voorkomen van de namen (A)sj(o)d en Q(a)d(e)sj (regel 65) kan daarvan getuigen. Ook wordt als bewijs van deze stelling wel aangevoerd de overeenkomstigheid op het gebied van cultuur en religie, in eigennamen van goden, personen en sleden of landen, die op te merken is tusschen wat deze teksten vermelden en hetgeen uit zuidelijker streken bekend is. Toch is deze stelling heftig bestreden, i^) De kracht van de argumenten dezer bestrijding brengt Barton's voorstelling, dat deze tekst van Jeruzalem zou gewagen, reed's aan het wankelen. Zijn heele betoog toch rust op de stelling dat deze tekst van Zuidelijke afkomst is. Want anders is er geen brug tusschen dezen tekst en het Salem uit Gen. 14. Dat voorts de tekst ouder is dan de laag, waarin hij gevonden is, is aannemelijk. Wanneer Barton vervolgens meent, dat J e r u z a 1 e m de plaats is dezer liturgie, dan zijn zijn bewijzen hiervoor niet doeltreffend. Zijn meening berust n.l. op een lezing van regel 7 van deze liturgie, die grafisch, d.w.z. met het óóg op de nog leesbare teekens, niet mogelijk is. Het gebruik, dat dan te vergelijken zou zijn met de ticnden-ontvangst van Melchizedek, leest Barton ook in dezen regel; doch op grond van een vertaling, die louter gissing is. Voordat zulke belangrijke uilspralcen zullen kunnen gedaan worden, zal het noodig zijn dat lezing en vertaling van den tekst, waarop ze rusten, vasts taan. i^)

Zoo ontbreken dus de gegevens om te beweren dat de genoemde liturgie ons het Jeruzalem van Melchizedek zou doen kennen. De geest, die ons uit deze liturgie tegenwaait, het polytheïsme en het pure naturalisme, zijn trouwens geheel in strijd met de sfeer, waarin een man als Melchizedek moet hebben geleefd.

De meening van Barton is ons een welkome aanleiding geweest een en ander over de opgravingen te Ras Sjamra en dezen aldaar gevonden tekst te vermelden. Maar het Salem van Melchizedek blijft ons na dit alles slechts bij name bekend.


1) Böhl, Zeitsdir. A. T. Wiss.-36e Jrg., pag. 65 etc. en Acta Orientalia I, 1923, pag. 76 etc.

2) W. Erbt, Die Hebraer, pag. 62 etc.

3) S. Landersdorfer, Das Priesterkönigtum von Salem, in Journ. of the Soc. of Or. Research, Oct. 1925.

4) Landersdorfer verwijst hiervoor naar E. Robinsons, Neuere biblische Forschungen in Palastina. Berlin 1857, s. 391.

5) Die Melkisedeq-traditionen, Journ. of the Pal. Or. Soc. VIII, 1928, pag. 169 etc.

6) Men verg. de uitspraak van The Jewish Encyclopedia, 1904: „The Samaritans identified the city of Salem with their sanctuary in Mount Gerizim".

7) In de Narratio apocrypha van Athanasius. Zie Wuttke a.w., pag. 39.

8) De publicaties van de resultaten dezer opgraving-zijn te vinden in het schitterende Fransche tijdschrift „Syria" vanaf de jaargang 1929.

9) Voor de ontcijfering, zie Bauer, Das Alphabeth von Ras Schamra, 1932. .. - .- ..

10) Van dezen tekst is een reproductie te vinden in Syria, 1933, PI. XVIII en XIX.

11) Geciteerd noot 2 bij hoofdstuk 3.

12) Journ. of Biblic. Lit., April 1934 (LUI, 1).

13) R. P. R. de Vaux, Les textes de Ras Schamra et 1'Ancien Testament, in Rev. Bibl. van 1 Oct. 1937 (pag. 526 etc. zie vooral pag. 536—545).

14) Barton vertaalt regel 7 aldus: O, Salem, gij zult koningin zijn, koningin van hen, die binnenkomen en plen^offers brengen. Voor de redenen waarom deze vertaling te verwerpen is, vergel. men mijn diss. Gêftésis 14, Hilversum 1937 (pag. l80), waarin deze tekst getranscribeerd, gecommentarieerd en vertaald te vinden is. Onze vertaling van regel 7 geven we in den tekst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 januari 1939

De Reformatie | 8 Pagina's