HET BOEK VAN DE WEEK
Verworpen Christendom.
I.
Verworpen Christendom, door Henri Bru- 'ï& ï-Sïïi ning. — J. M. Meulenhoff, Amsterdam.
Over B-mning's boek „Verworpen Christendom" is in bet Juninummer 1939 van bet orgaan der S. S. R.: Libertas ex Veritate ©en zeer interessante bespi^eking te vinden. Er wordt in dit orgaan een gedachtenwisseling gevoerd over genoemd boek van protestantsche en van roomsch-katholieke zijde.
Het is onze bedoeliiig niet ons in deze discussie, die naar het zich laat aanzien nog niet ten einde geliomen is, te mengen. We willen nu alleen wijzen op de geheel verschillende manier, waarop dit boek door vertegenwoordigers van beide groepen ontvangen wordt.
Van protestantsche zijide wordt de verschijning van dit boek toegejuicht. Er klinkt blijdschap en vreugde op over het feit dat zulk een boek kon verschijnen, een boek waarin zoo > diep en' zoo gi-ondig verschillende vraagstukken worden toegelicht en besproken. „Bruning's boek is een daad, die gericht is tegen het christendom, zooals het tegenwoordig maar al te vaak geleefd wordt — zooals wij het ook maar al te vaak leven — en daarom is het een tegen de „oollectiviteit" ge^ lichte daad, een explosie. De Christenheid kan niet leven zonder dat zulke theologische beseffen van tijd tot tijd do or breken, op welke wijze dan ook. Zij moet zich daardoor tot de orde laten roepen, inzien, dat het haar levensbelang is, te luisteren. Het is een kans, die ze zich niet mag laten ontgaan." 1)
De vroegere praeses van de Unie van R.K. Studenten Vereen., lid van „Sanctus Thomas Aquinas", die van R.K. zijde het boek behandelt, is echter lieelemaal niet zoo- enthousiast. Hij brengt verschillende bedenkingen naar voren, die aan de verschijning van zulk een boek noodzakelijk verbonden zijn. Hij heeft er veel moeite mee om het getuigenis van Bruning in overeenstemming te brengen met die uitspraken van de roomsche kerk waarvan ook Bruning lid is. „De individueele theoloog kan, steunend op Schrift en overlevering, nieuwe gezichtspunten openen, steeds in overeenstemming met de uitspralien van de H. Kerk en rekening houdend met den communis consensus tlieologorum. De posilie van dien leek is in dezen echter zeer moeilijk, omdat hij makkelijk bij gebrek aan kennis van overlevering, kerkleer en communis consensus het contact met de traditioneele leer verliest. Zoo m.i. ook hier. Plaats voor öruning's getuigenis is er, voor zoover het de christelijke waarheid beter doet begrijpen. Is dit ^P menig punt het geval, vele andere punten vragen nadere verduidelijking, en sommige herziening." 2)
Deze houding van roomsche zijde behoeft ons niet te verbazen. Bruning heeft in dit boek een serie uitspraken gegeven, die met de traditioneele roomsche kerkleer moeilijk of niet te vereenigen zijn. Hij steekt daarbij zijn meening niet onder stoelen of banken. Hij kiest zijn eigen weg en gaat zijn eigen gang. Er zit vaart in vele bladzijden vaii dit boek. Er komen hartstochtelij'ke uitspraken in voor; het is geschreven met bezieling in een taal en stijl, waarvoor men zeer groote waardeering kan hebben. Maar bij' dit alles heeft Bruning toch dikwijls een meening voorgedragen, die zonder twijfel hevige critiek moet uitlokken.
We willen daar enkele voorbeelden van geven.
Bij de bespreking van Van Duinkerken's „Verscheurde Christenheid" komt Bruning tot de conclusie, dat Van Duinkerken een heel foutieve teekenlng gegeven heeft van den persoon en van het optreden van Maarten Luther. Wie Van Duinkerken's uiteenzetting gelezen heeft, kan volgens Bruning slechts tot de slotsom komen, dat men in Luther met het tegendeel van een groot man te doen heeft. Het schijhen de ketterijen, hervormingen en twistgedingen van een vervaltijd, waarin Luther een rol vervulde; zij' schijnen een neergang, een einde, en niet een begin te be teek enen. Men leeft, zoo schrijft hij, met „dezen Luther in do onmiddellijke nabijheid van het „monnikje", wiens tragedie werkelijk niet veel meer geweest moet zijn dan het sinister verloop van een onmachtig ressentiment."
Hiertegen stelt Bruning dan zijte zienswijze. „Luther was geenszins dat onbeteekenende monnikje, dat zich tusschen de Parijsche theologen een boertje uit het achterland gevoeld moet hebben. Galvijn, het door de katholieken van die dagen gehate en gevreesde intellect, had niet alleen veel eerbied voor Lutlier, maar erkende ook, dat de Augsburger Confessie geheel met zijii inzichten overeenstemde. Het lag dus stellig niet zoo voor het grijpen, dat Luther het bij het verkeerde eind had. Indien men recht wil doen aan dezen zoo lang verguisden hervormer, zal men niet slechts recht moeten doen aan de periphörie, maar aan de essentie van dit leven, aan datgene wat met zooveel haat, spot en misprijzen is verworpen geworden: zijn „dwaling". Men zal moeten erkennen, hoe zich juist hier deze gestalte in volle gi-ootheid oprichtte, hoe ver hiJ! hier de waai-held was binnen gedrongen. Maar dit erkennen is iets anders erkennen dan dat in iedere dwaling een waarheid schuilt. Het is erkennen wat in deze „dwaling" op ongemeen diepe en sublieme wijze waarheid geweest is, en hoe verleugend, ten overstaan van deze „dwaling" het denken en leven van de rechtzinnigen dier dagen was geworden. Met al zijn „dwalingen" incluis vertegenwoordigde hij een vele malen zuiverder bewustzijn dan de „orthodoxe" practijken van die dagen illustreerden."')
Vermoedelijk heeft Van Duinkerken echter eerder de meening van den doorsnee katholiek weer» gegeven dan Bruning.
Over de wereldlijke macht van de kerk is het oordeel van Bruning niet malscli. Van de machtspositie van de kerkvorsten is hij' aïkeerig, omdat er zoo groote gevaren voor het geestelijk leven aan verbonden zijn en de kerk haar eigenlijke roeping bij een begoercn en exploiteeren van deze functie uit het oog verliest. Men luistere slechtsi: „De 'droom van Gods glorie op aarde wordt maar al te vaak een droom van de glorie van de kerk op aarde, en deze laatste glorie beteekent maar al te vaak niet meer dan een machtige en geëerde positie tusschen de machtigen en geëerden dezer wereld. Hier begint het verre van denkbeeldige gevaar dat de Kerk, om deze positie te verwerven, het meest essentiëele, het eenig waardevolle, het rijk Gods in de zielen, niet als het eenig essentiëele, niet als het eenig waardevolle, telt. Een ander gevolg van dezen hang naar een machtspositie is, dat de Kerk zidi blind staart op de massa, die onontbeerlijke voorwaarde voor het veroveren of behouden van macht. Vraagt het Rijk Gods heilige en eenvoudige Godsmannen, voor het veroveren of behouden van massa's moet men waarachtige en heilige Godsmannen maar , al te vaak aan banden leggen, omdat zij' evenmin als Christus, voor de massa acceptabel zijn. Ook moet men dan vooral beklemtoonen, niet wat Christus kwam vragen, maar wat de' Kerk cultureel en maatschappelijk heeft te geven. Een aldus veroverde massa behoort dan wel aan de Kerk, maar niet aan het Rijk Gods. En zoO' kan het gebeuren, — en gebeurt het inderdaad — „que nos succes nous jugent plus sévèrement que nos échecs", (Denis de Rougemont). *)
0 Pag. 174.
2) Pag. 179, 183.
3) Pag. 166, 169.
4) Pag. 35, 36. Vert.: dat onze overwinningen krasser tegen ons getuigen, dan onze nederlagen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1939
De Reformatie | 8 Pagina's