GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De strijd om. de Theologische HoogeschooL

De heer H. Algra schreef in „Leeuw. K'bode" onlangs een artikel over de jongste synodale beslissing inzake het promotierecht. Daarover werd hij aangevallen in „Fr. K'blad". Omdat wij wegens den abnormalen gang van ons blad gedurende de periode der synodeverslagen noch van het één, noch van het ander behoorlijk nota hebben kunnen nemen, komen we op de détails van het debat niet terug. Uit het artikel, waariii de heer Algra thans zijn opinie nader uiteenzet, krijgen we echter enkele passages:

Het is op de Synode duidelijk gebleken, dat sommige leden zichzelven in een strijdbare houding plaatsten, als het over de Theologische Hoogeschool ging.

Wij behoeven' daartoe onze fantasie niet te laten werken.

Toen de rapporten omtrent de school aan de orde kwamen, bleek duidelijk, dat sommigen hun strategische positie uitzochten.

Eerste bewijs.

Aan de orde was het voorstel, om een andere formuleering te gebruiken voor de Candidaatsbul van de Theologische School.

Een der curatoren, scherp tegenstander van het promotierecht, verklaarde zich daar tegen, omdat „men" daarin een argument zou vinden om te a g e e- ren voor het jus promovendi. („Friesch Kerkblad" No. 48, blz. 2.)

Dus niet om de zaak zelf, doch om zijn stellingen tegen het promotie-recht niet te verzwakken.

Deze curator was dr v.. Es.

De heer Algra vervolgt:

Tweede bewijs.

Aan de orde was de vraag, of er een zesde hoogleeraar in Kampen zou worden benoemd. Er bestaat daarvoor reeds een fonds, onder beheer van de curatoren. Elke gift, door vrienden van de Theologische Hoogeschool voor dien leerstoel geschonken, wordt door curatoren aanvaard en beheerd. Maar het bedrag is nog lang niet voldoende.

Het had natuurlijk al lang veel en veel hooger kunnen zijn. Maar het ijveren voor de zaak is ondergeteekende onmogelijk gemaakt. Ik merk dit even op, omdat ds Boeijinga (begrijpelijkerwijs) uitzag naar nog meer. Zoodra men toestaat, dat voor deze zaak eenige moeite gedaan wordt, komt er meer. Ik had al enkele duizenden meer kunnen bijeen brengen, maar 't werd belet. Doch hooren we weer den heer Algra:

Dus is men het er over eens, dat het nu niet kan. Maar later?

Neen, zegt Ds Hagen, want ik wil niet, dat Kampen een wetenschappelijk centrum zal worden. („Friesch Kerkblad" no. 48, pag. 2.)

Al weer: de strijdpositie. Niet de zaak, maar mijn opvatting, wat Kampen niet mag zijn.

Toen werd er door een ouderling voorgesteld, om te besluiten, thans geen zesden hoogleeraar te benoemen. Het. woordje „thans" diende, om te laten uitkomen, dat men later opnieuw over de zaak zou kunnen praten.

Zonder fantasie, van welke kwaliteit ook, zou men zeggen: dat woordje thans is overbodig. De Synode maakt toch geen wetten van Meden en Perzen?

Het was niet overbodig.

Want de voorzitter vond het woordje „thans" zeer gevaarlijk, „wijl het een kapstok is, waaraan men later van alles ophangen kan". (Wij citeeren weer het „Fr. Kerkblad".) Weer die men, tegen wien men positie kiest.

Het woordje „thans", hoewel volgens den voorzitter zeer gevaarlijk, werd met 1 stem meerderheid in het besluit gebracht.

Toen dit besluit was gevallen, greep een vooraanstaand lid van de Synode naar de pen, schreef een artikel, dat werd rondgezonden door het Chr. Persbureau.

Hij betoogde daarin, dat niet-benoeming van een zesden hoogleeraar een leelijke streep zou halen door een fonds, dat men reeds eenige jaren bezig is, nietofliciëel te vorrnen.

Het vooraanstaande lid der Synode wist niet eens, dat het fonds onder beheer van curatoren stond. Hij schilderde verder het debat, sprak van kampvechters, extremisten, etc, en verklaarde, dat door toevoeging van het woordje „thans" de deur werd geopend, dat een volgende Synode er nog eens op terug zou kunnen komen. Was dus dit woordje „thans" niet met één stem meerderheid aangenomen, had dus de voorzitter zijn zin gekregen, dan had men er volgens dit vooraanstaande lid der Synode nooit weer op kunnen terugkomen.

Wat de heer Algra over het Bureau van dr v. d. Vaart Smit schrijft, geef ik onder een. afzonderlijk kopje. Terecht besluit de heer Algra:

Dit is wel voldoende, om aan te toonen. Koe sommige, leden der Synode zich in 'n strijdpositie plaatsten, als Kampen in het geding is.

Vervolgens: onze lezers weten, dat er naast de twee oorstellen der commissie (meerderheid en minderheid) een voorstel ingediend was door 4 predikanten, met prof. den Hartogh, hetwelk principieel de promotie te ampen mogelijk maakte. Prof. den Hartogh verklaarde openlijk — ik ben hem daar dankbaar voor — dat hij oor de contra-betoogen, die op principiëele gronen èl maar „neen" zeiden, niet overtuigd was. Het oorstel van hem met die 4 predikanten had zeer goede kansen; persoonlijk acht ik het zeker, dat het zou aangenomen zijn, als 't maar direct in stemming had kunnen komen. Evenwel, een ander voorstel (dr Polman en dr de Groot) kwam er naast, en vervolgens kwamen er nóg twee. Zes voorstellen lagen ineens ter tafel na de pauze (in de pauze waren er nog twee bijgekomen; repliek was verder niet meer toegestaan). De heer Algra schrijft:

Wij willen opmerken, wat in het verslag staat, n.l.: Ie. dat zijn (Polmans) voorstel is ingediend met advies van Prof. H. H. K u y p e r.

2e. dat Dr W. A. van Es een voorstel indiende van geheel ander karakter, al weer met advies van Prof. H. H. Kuyper.

3e. dat Ds Hagen toen een practisch onmogelijk voorstel indiende, n.l. om te komen tot eenheid van opleiding, en dat Dr Van Es d a t voorstel aanbeval, terwijl hij zelf een ander voorstel had ingediend.

Dit alles kan m.i. niet anders worden verklaard, dan door te constateeren, dat door het voorstel van Prof. Den Hartogh bij sommige „kampvechters", met name bij de „extremisten" (voorzichtigheidshalve bedien ik mij van de terminologie van een vooraanstaand , lid der Generale Synode) verwarring was ontstaan. Vreesden zij, dat het voorstel-Den Hartogh zou worden aangenomen?

De gang van zaken bewijst wel, wat de anonieme schrijver, die door het Bureau van dr v. d. Vaart' Smit zijn copie zag rondsturen, opmerkte: als „Kampen" aan de orde komt, dan is er dadelijk zekere spanning. Inderdaad, hijzelf is er het bewijs van. Wie zou toch wel deze schrijver zijn, die zich zóó eigenaardig óók over de curatoren van Kampen uitliet? Als i k het eens gedaan had? Of prof. Greijdanus? Laat het Persbureau den naam noemen!

Ned. Chr. Persbureau.

Gelukkig zijn er nog anderen, die tegen de manier, waarop het Persbureau onder directie van dr Van der Vaart Smit aan zijn synodecopie komt, alsmede tegen den inhoud dezer copie van een onbekend synodelid, bezwaar inbrengen. We signaleerden reeds de foutieve en tendentieus; polemische berichten inzake zesden hoogleeraar (met die verdachtmaking van vóór pleitende curatoren en synodeleden) en inzake Buchmanbeweging. „De 'Wachter" heeft nog meer gelezen. Het blad schrijft:

Deze week ontving ik o.m. een „Terugblik" op de synode van Sneek. Het Bureau zegt, dat deze terugblik komt „van een der vooraanstaande leden der synode".

Maar het is wel heel wonderlijk wat daarin gezegd wordt.

Ten opzichte van het Promotive recht wordt beweerd: „De helaas voor de rustige ontwikkeling van ons kerkelijk leven zoo ongewenschte, ninuner ophoudende actie voor wat men het „promotie-recht" onzer theologische hoogeschool noemt, moet daarom wel noodzakelijk tot onvruchtbaarheid zijn gedoemd, omdat ze op een principieel verschil over de opvatting van de verhouding van kerk en wetenschap stuit".

Ook dit wordt nog beweerd: „Een belangrijke zaak werd afgedaan, we bedoelen de quaestie van het dusgenaamde promotierecht der theologische hoogeschool te Kampen. Reeds bijna een halve eeuw is de quaestie in den een of anderen vorm actueel geweest en we kunnen zeggen, dat ze in al dien tijd ook zelfs geen stap is vooruitgebracht, ons inziens een onwedersprekelijk bewijs, dat de quaestie, althans in de manier, waarop men tot dusver de oplossing zocht, niet licht tot een werkelijk beide zijden bevredigende solutie gebracht zal kunnen worden. Het vraagstuk, dat er mede is gemoeid, is er zonder twijfel een van wetenschappelijke beteekenis".

Terwijl over de meeningsverschillen beweerd wordt: „En dan de bekende „leerverschillen". Men voelt algemeen, hoewel misschien niet altijd in denzelfden geest, dat onze kerken hierbij als op een tweesprong staan. Conservatisme wil men niet. Er zijn belangrijke dogmatische vraagstukken. Het zou tegen alle recht en rede zijn het theologisch denken ten aanzien daarvan te willen stopzetten of zelfs maar te bemoeilijken. Doch aan de andere zijde voelt men, dat verder-ontwikkeling iets anders beteekënt dan weer prijsgeven, wat eenmaal als vrucht van het theologisch denken van eeuwen verkregen is. Bedachtzame critiek niag geen vandalisme worden, of in scepticisme ontaarden. Het is een zeer delicate zaak, welke de synode de desbetreffende commissie heeft opgedragen"..

'kHeb zelden iets gelezen, dat meer onjuist, eenzijdig en prikkelend is dan deze „terugblik".

Als werkelijk „een der vooraanstaande leden" onzer synode behoefte heeft zijn hart te luchten, laat hij het dan doen met zijn naam onderteekend en niet in zulk een slecht, nameloos geschrijf.

Mogen we verder voor „terugblikken" van dit allooi bewaard blijven!

Ook de heer Algra komt op de zaak terug:

Ik heb er aanmerking op gemaakt, dat het Ned. Chr. Persbureau zich met dit artikel in de discussie mengde. Geheel buiten mijn schuld heb ik teii onrechte het N.C.P. gekapitteld. De schuld ligt bij de redactie van het „Friesch Kerkblad". Zij ontving van het N.C.P. dit artikel, met als inleiding: „Een der vooraanstaande leden van de Generale Synode der Gere f. Kerken, thans te Sn eek bij een, zendt ons de volgende beschouwing :

En dan volgt het eenzijdige en onjuiste artikel.

De redactie van het „Friesch Kerkblad" streepte die inleiding door, en zette: Het Christelijk Persbureau schrijft:

Daardoor schéén het, alsof het Persbureau zélf zich in de discussie had gemengd.

M.i. is er niets op tegen, dat het N.C.P. artikelen dóórgeeft, als het daarom wordt verzocht.

Maar ik vind het hoogst eigenaardig, dat een voor-

aanstaand Synodelld anoniem artikelen van dit allooi rondzendt. Een zeer pikante bijzonderheid houd • ik nog in petto.

Over wat er in de voorlaatste alinea staat, denk ik anders. Een Persbureau moet zich er niet voor leenen, partijdige en tendentieuze en onware beschouwingen van een naamloos lid der synode op te nemen. En dit lid zelf moest bedenken, dat de synode zelf de kwestie der persverslagen had geregeld. En ds Veldkamp van Sneek, die zelf de eer genoot, voor het persverslag te zorgen, had die specimen van onbroederlijke polemiek niet in zijn kolommen moeten opnemen. En nu hij het gedaan heeft, moest hij maar niet over polemiek schrijven zonder dit door hemzelf opgenomen stuk af te keuren, als hij toch aan het afkeuren is. Het spijt mij, dit te moeten zeggen, maar ds Veldkamp weet, dat ik eerst getracht heb, „De Reformatie" hier buiten te houden. Ik zou thans nog gezwegen hebben, als niet wederom de polemiek door hem besproken was. Ik vind het stuk van den anoniemen correspondent van het Persbureau voorbeeld van ontoelaatbare polemiek. Toch nam juist ds Veldkamp het op, hoewel officieel verslaggever der synode.

Tenslotte: het Ned. Chr. Persbureau brengt weer in zijn officiëele bulletins plus op andere manier eenig bezwaar tegen mij in. We merken op:

a. het had beter gedaan, de tegenspraak tegen de verkeerde voorstellingen, die het verspreidde, op te nemen. Maar daar is mij niets van gebleken;

b. het doet verontwaardigd, omdat ik zou „w e g- gelaten" (!) hebben, dat het geïncrimineerde stuk van een „vooraanstaand synodelid" afkomstig was. Die verontwaardiging is natuurlijk zinloos. Ik liet niets weg. Ik gaf het stuk precies zóó door, als het in „Friesch Kerkblad" had gestaan. Daar stond: Het Ned. Chr. Persbureau schrijft. De fout ligt dus bij ds Veldkamp. Waarom wordt niet tegen hém getoornd? Het geval was al weken oud. Waarom niet tegen de andere bladen, die de stukken van het anonieme synodelid te goeder trouw doorgaven, als afkomstig van het Persbureau? Het Bureau moet niet bij mij zijn. Waarom liet ds Veldkamp de inleidende formule weg? ;

c. wat ik wist (dat n.l. in de synode van een synodelid als correspondent gesproken werd) gaf ik dadelijk door, zoodra het Bureau mij zijn copie toezond, deed ik weer zoo;

d. ik herhaal mijn waarschuwing tegen dit Bureau. Zijn practijRen kunnen niet door den beugel. Laat het zijn correspondent noemen als de zaak eerlijk is, en de noodige rectificaties aanbrengen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1939

De Reformatie | 8 Pagina's