LITERATUUR EN KUNST
Een bijzondere trilogie.
Willem Kramer: Het groote geluk. — N.V. Gebr. Zomer & Keuning, U.M., Wageningen.
Weer is er een trilogie voltooid, een goede en een heel bijzondere. Wel wordt hier, als in alle andere, de ontwikkeling van kind tot man beschreven, maar nog nooit is een probleem behandeld, als Kramer het in zijn boeken doet: de strijd van een blindgeworden jongen om een bestaan in de maatschappij der volwaardigen.
Van het derde deel wordt gezegd, dat het evenals de beide voorafgaande, afzonderlijk kan gelezen worden. Dit is stellig niet onjuist, maar wil men hel genieten, dan moet men het bezien als derde van een reeks nauwsamenhangende boeken, die men als een geheel moet lezen.
Met de meeste trilogieën staat het zoo, dat het eerste deel doorgaans het beste is en de beide andere een afgaande reeks voorstellen. Het laatste gedeelte handelt doorgaans over den geheel of bijna volwassen mensch en treedt daardoor buiten het kader van de jeugdpsychologie en komt overeen met den gewonen psychologischen roman, waarin de hoofdfiguur echter nog niet tot een zoodanigen graad van rijpheid is gekomen, dat zijn leven buitengewoon interessant kan zijn.
Bij Kramer's laatste boek is de slotperiode nauwer verbonden gebleven aan de voorafgaande, omdat de hoofdpersoon pas aan het eind het blinden-insütuut verlaat, dat de plaats van handeling van het tweede deel uitmaakt. Voor den schrijver komt daar nu de moeilijkheid in de plaats, dat hij twee verschillende romans moet laten spelen in het zelfde milieu, dat den lezer volkomen bekend is geworden, zoodat er weinig uiterlijke decorverandering kan plaats vinden en het geheele gebeuren moet verlegd worden naar het innerlijk van den hoofdpersoon. Niet het reageeren op geheel nieuwe uiterlijke omstandigheden, met tal van nieuwe conflicten, maar de veel moeilijker beschrijving van de innerlijke conflicten, waarin de hoofdpersoon zijn standpunt moet bepalen, zal het doel van den schrijver moeten zijn.
Een billijke beoordeeling van het resultaat, dat de schrijver bereikt heeft, zal rekening dienen te houden met de bijzondere gesteldheid van den hoofdpersoon, n.l. diens blindheid. In het eerste deel kon hij daaruit het voordeel van een grootere tragiek trekken. De hoofdpersoon, Roeltje, ziet
de hem omringende, interessante wereld steeds minder duidelijk en hij moet er zich op voorbereiden, dat het visueele beeld straks tot een lichtende herinnering zal vervagen. De liefde van vader, moeder en opoe tracht zijn lot te verzachten en de aanvaarding van den nieuwen toestand te vergemakkelijken. In het verdwijnende licht vervult de zichtbare wereld nog een zeer belangrijke functie.
Ook in het tweede deel zit nog veel actie. Hier toch wordt de worsteling geteekend Van het jonge leven in en tegen zijn nieuwe omgeving. Wel heeft hij vrijwillig het blindeninstituut gekozen, om althans niet eens als een onvolwaardige in het groote leven te komen, maar hij moet nog geheel klaar komen met zich zelf en zijn heele natuur komt in opstand tegen zijn nieuwe bestaan. Als een jong dier dat in het voorjaar naar buiten wil uit den duisteren stal, botst hij tegen de hem van alle zijden omringende wanden. Hij heeft niet de berusting nog, die hem aanpassing van het nieuwe milieu mogelijk maakt. Daardoor wordt de buitenwereld door hem als vijandig gevoeld, waartegen hij zich telkens moet verzetten. De verhouding tot zijn omgeving is een voortdurend op zijn hoede zijn. Die onoverwonnen afkeer geeft hem een onbillijke kritiek op de leiding van het instituut en het personeel. Zij is begrijpelijk, gezien van het standpunt van den wilden jongen, die als een veulen moet getemd worden. Hij moet zich schikken naar nieuwe normen, die hij niet als normaal wil erkennen. De gevoelens die hij in zich draagt van wantrouwen en nauw bedwongen haat, meent hj duidelijk te bemerken in den ouderlingen omgang der volwassenen, die hem moeten leeren. Voor zijn gevoel wordt het onredelijke dwang, wat noodzakelijke hardheid is. Dit alles verleent aan het tweede deel een spanning, een actie, die bij den objectieven lezer een geheel andere uitwerking heeft, dan op den subjectieven hoofdpersoon.
Maar zoo moet men ook het derde deel bezien als een noodzakelijk vervolg op het tweede, waardoor het een goed slot wordt. De toestand op het instituut lijkt nu geheel anders, niet omdat daar werkelijk zich een verandering heeft voltrokken in de verhouding tusschen het personeel en de jongens, maar omdat Roel nu anders reageert op zijn omgeving. Hij is ouder geworden en na zijn vlucht uit en zijn terugkeer naar het institiuit, heeft hij dit met andere, innerlijke oogen leeren bezien.
Hij kan nu waardeering hebben voor menschen en toestanden, die vroeger zijn felste kritiek moesten doorstaan. Roel's drang naar eerlijkheid tegenover God en menschen doet hem nu partij kiezen voor den directeur, tegen een geliefden leeraar, een vriend. En wanneer deze ontslag neemt, gaat Roel zijn woorden, die hij hem nog als goede vriend toevoegt, onder de loupe nemen. Als deze
hem raadt niet te veel waarde te hechten aan het woordje Christelijk, maar liever God als vriend te zien, vindt Roel dezen raad onjuist. Hij wil juist trachten als Christen te leven en God als Vader te eeren.
Zijn zucht naar eerlijkheid dcet hem de menschen anders zien. De sfeer is milder in dit derde deel, de directeur een streng, maar rechtvaardig man, ja zelfs zeer vriendelijk. Behalve enkele vrienden, die uit liet vorige deel bekend waren, blijft het personeel van het instituut op den achtergrond. Alles concentreert zich om Roel's innerlijke rijping. Maatschappelijk maakt het instituut hem klaar. Zijn aanleg, door goede leiding gericht, brengt hem door verschillende examens, waardoor de zekerheid voor een goede toekomst stijgt.
Docli Roel moet mensch worden en met zich zelf klaar komen. Dit probleem van innerlijken groei is de kern van het boek en daarmee heeft de schrijver misschien te hoog gegrepen. Alles wat builen dit probleem omgaat, of er zijdelings mee te maken heeft, is voortreffelijk beschreven. Langzaam aan voelt Roel een innerlijke eenzaamheid. Noch tegen vrienden noch zelfs tegen zijn ouders kan hij spreken over zijn moeilijkheden. Zijn oude, driftige natuur speelt hem nog herhaaldelijk parten en verwikkelt hem in een aantal conflicten. Oude vrienden worden zijn vijanden, als hij hen om hun vuil gedrag afranselt. Maar in hem zelf woedt de strijd van het vleesch tegen den geest. Hij wordt verliefd en de liefde vertoont zich aan hem in haar tweeërlei gestalte: zuivere liefde en hartstocht.
De macht van deze beide gevoelens wordt door den schrijver aangetoond in twee nieuwe figuren, zijn verloofde Jo en de kinder juf f rouw Mary. Hier openbaart zich ecliter een zwakheid in het talent van den auteur. Geen van deze beide figuren worden gestalten van vleesch en bloed, zij blijven vaag, als personificaties van het goede en het kwade. Zijn toegeven aan het kwade brengt hem tot verschillende verwikkelingen met den directeur en zijn vrienden. De rol van de verloofde, van het lieve meisje Jo, blijft uiterst beperkt. Zijn houding tegenover haar is zelfs nooit geheel goed. Dat hij tenslotte overwint, is niet het resultaat van haar goeden invloed.
Ondertusschen heeft Roel nog dien anderen strijd te voeren in zijn verhouding tot God. Deze is wel nauw verbonden met dat andere confUct, maar blijft er te veel naast staan als een strijd op een ander front. Hier brengt het sterven van opoe, de mooie figuur uit het eerste deel, den stoot tot verandering. Hoewel ook hier niet alles even aannemelijk, is, gaat de overgang hier geleidelijker en als hij tenslotte zijn houding tegenover God heeft gevonden, eindigt ook het andere conflict. Toch had dit einde fraaier kunnen zijn, want Roel wint niet door zijn veranderde levenshouding, maar hel kwade wordt van hem geweerd, door het vertrek van Mary na een onverkwikkelijke scène. De triumf wordt zoodoende wat goedkoop.
Het derde deel van de trilogie draagt dus een eigen karakter. De sterke spanningen uit de vorige deelen wordt hier gemist. Aan het eind van deel twee heeft Roel zich al verzoend met zijn lot en gaat hij het instituut binnen, om te trachten na ernstig werken zich een plaats als volwaardige te veroveren in de maatschappij. Gezien de goede kwaliteiten die Roeltje reeds op verstandelijk gebied had getoond in de vorige deelen, verwacht niemand, dat hij niet zal slagen. Zijn succes op verschillend gebied bevreemdt dus niet en veroorzaakt geen spanning. Deze had moeten ontstaan uit de groote innerlijke conflicten, en daarin is de schrijver niet geheel geslaagd.
Maar toch, als men dit boek leest, ondervindt men weer die weldadige gewaarwording, die men verkrijgt, als een goed verteller de aandacht weet vast te houden. Ook in dit laatste deel blijkt Kramer een schrijver, waarop we trotsch kunnen zijn. Zijn trilogie in haar geheel is een zeer voortreffelijk en bijzonder werk, dat tot de zeer goede christelijke literatuur kan gerekend worden. Het j zou jammer zijn als met Roel ook de schrijver afscheid nam. We hopen hem nog meermalen in nieuwe romans te ontmoeten.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940
De Reformatie | 4 Pagina's