GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Guido de Brés en de bisschop van Atrecht.

IV.

DE BISSCHOP: Ik beken, dat de Ouden offer genoemd hebben alle handelingen, waardoor wij aan God gebonden zijn, maar dit neemt niet weg, dat de Kerk niet een wezenlijk offer van het lichaam van den Heere bezit, noch dat het woord offer in zijn eigen beteekenis zou genomen zijn: want 'het beteekent slachten, maar wij dooden Jezus Christus in de Mis niet. En dat is de reden waarom de Ouden ons offer hebben genoemd onbloodig offer.

GUY: Het is wel zeker, dat de Ouden hebben gesproken van ©en onbloedig offer, maai- men moet hun bedoeling kennen.

Zij; hebben zoo gesproken, daar zij de natuur der Sacramenten wilden aantoonen. En zij hebben geen bezwaren gehad om te zeggen, dat een onbloedig slachtoffer hier gebraclit is als offer, om het teeken der waarheid te onderscheiden. Hoe zou men daarmee in overeenstemming kunnen brengen hetgeen de Roomsche kerk zegt, te weten, dat in haar ouwel het natuui"lijk en lichamelijk bloed is begrepen?

Ik weet wel dat men antwoordt, dat het offer onbloedig genoemd wordt, om reden dat Jezus Christus er niet in ter dood is gebracht, en zijln bloed er niet bij gestort is. Niettegenstaande dit, gij doodt hetgeen gij slachtoffert, en een slachtoffer wordt niet zonder bloed gebracht. Want gij zegt, dat in den ouwel het bloed hchamelijk met het lichaam aanwezig is. Dus is het niet een offer zonder bloed. Behalve dat, zegt gij, dat gij in de Mis het woord offer niet in zijne eigenlijke beteekenis neemt, te meer, zegt gij, omdat offeren dooden is. Maar daarop betoog ik als volgt: Het woord offer beteekent dooden. In de Mis offert gij' Jezus Christus aan God Zijn Vadpr. Dus volgt hier uit, dat gij' Hem in de Mis doodt. Maar gij antwoordt, dat gij Hem niet doodt. En daarop zeg ik met u dat offeren dooden is. Gij doodt Jezus Christus in de Mis niet. Dus brengt gij geen offer.

DE BISSCHOP: Het is verwonderlijk, hoe gij zulk een heilig werk, zoo prijzenswaardig en nuttig voor de kerk, afkeurenswaardig kunt vinden. Als ik de Mis opdraag, bid ik God dat het Hem behage, het lichaam en het bloed van Zijln Zoon aan te nemen, dat ik Hem daar op het altaar aanbied, en dat Hij het ontvange voor al onze zonden. Wij zouden zeer slecht handelen als wij zulks niet deden door den welbeminden Zoon aan den Vader aan te bieden. Waarom vindt ge dat zoo slecht? GUY: Ik zou het alleen dan zeer heiUg en zeer goed kunnen vinden zoo te handelen, als gij' deedt, wat God ons bevolen had. Maar om dingen te doen volgens onze eigen fantasie, wanneer er sprak© is van den godsdienst, dat is niet heilig, maar profanatie der heilige Sacramenten, zooals het zeer goedl gezegd is tegen Saul (I Samuel 15), die een offer wilde brengen, dat God hem niet bevolen had Samuel zegt hem: Gelooft gij', dat de Heere meer behagen schept in brandoffers en offeranden dan dat men Zijn gebod gehoorzaamt? Ziedaar, gehoorzaamheid is meer waard dan een offer, en luisteren is beter dan schapenvet. Want

opstandigheid is als de zonde der waarzeggei's, en overtreding is ongerechtigheid en afgoderij'. Dat is te zeggen, zijn eigen zin en eigen meenüig volgen tegen het woord Gods in, is geen geringör zonde, dan de zonde der afgodendienaars en waairzeggers.

Derhalve in het Avondmaal is het Christus, die beveelt, zeggende, neemt, eet. En men vindt het beter anders te doen, te weten Hem te nemen en te offeren zonder eenig bevel Gods. Hetgeen aan Saul werd gezegd is liier op zijn plaats tegen hen allen, die anders doen dan Christus heeft gedaan en geboden. Gij zegt, dat gij in de Mis tot God bidt, dat Hij Jezus Christus ontvange, die gij Hem aanbiedt voor de zonden der menschen. Wij' zouden het spoedig eens zijn, indien gij mij kondt aantoonen dat gij opdracht en bevel hebt zulks te doen. Tot op heden veronderstelt gij' bij vooirbaat de waarheid te bezitten, hetgeen wij nog niet besproken hebben, te weten, of dat wat de priester in de Mis vasthoudt en offert, het wal^e en natuurlijke lichaam van Christus is. Want wat mij betreft, ik houd vol, dat het brood en de wijn van het Avondmaal brood en wijn blijft.

En wat nu vervolgens betreft, dat gij' offert en opdraagt, dat gij offeraars zijt, ik zou wel eens willen weten volgens welk bevel gij dit zijt. Immers, in de Schrift, zoowel van het Oude als Nieiiwe Testament, vind ik slechts twee soorten offeraars, te weten die van Melchizedek en die van Levi.

Zeg mij, verzoek ik u, of gij, tot een van die beide soorten behoort of toit een derde soort, waarvan in de Schrift geen melding wordt gemaakt. Bovendien wilde ik wel weten, daar gij zegt, dat de Mis het Avondmaal van den Heere Jezus Christus is, waarom de priester anders doet dan Christus heeft gedaan en geboden heeft te doen.

Christus was met Zijn discipelen aan tafel gezeten. Hij predikt en vermaant met het Woord van God. Hij is in het geheel niet vermomd m zonderlinge kleeding als de priester. Hij' spreekt niet in een onbekende taal.

Hij; neemt het brood en na Gode dank gezegd te hebben, breekt Hij het en deelt het uit aan Zijh discipelen. Desgelijks den beker, zeggende: Drinkt allen hieruit. Hij heeft geen altaar, maar een tafel. Hij offert niet, maar eet en beveelt te eten. Ik verzoek u, mij antwoord te willen geven op deze drie punten.

DE BISSCHOP: Gij stelt hier drie vragen, waarop ik u antwoorden zal.

Ten eerste ofsclioon gij volhoudt, dat het brood en de wijn (brood en wijn) blijven, geloof ik toch niet, dat gij van meening zijt, dat het bloote teekenen zijn (teekenen zonder meer), maair dat zij met zich dragen hetgeen zij beteekenen. Zoodoende zal pien niet anders kumien dan het lichaam en bloed van Jezus Christus offeren, te mee'r, daar het teeken niet van zijn waarheid kan gescheiden worden.

Laten we de transsubstantiatie daar, zondef er op in te gaan.

Ten tweede, gij vraagt van welk priesterambt wij zijn. Ik zeg u, dat ons ambt niet is volgens do orde van Melchizedek, noch volgens de orde van Levi, welke afgeschaft is. "Want tot de orda van Melchizedek is alleen Jezus Christus toegetreden en vóór Hem noch na Hem is daar iemand ingetreden. Hij is de eenige Offeraar volgens de orde van Melchizedek, gelijk God Hem zweert in 'Psalm 110. En toch zegt de H. Paulus in Hebr. 7, dat hij zonder vader is, zonder moeder, zonder afstamming, zonder begin van dagen noch einde des levens. Dit priesterambt komt niet dooïr opvolging noch door generatie, zooals dat van Levi. 'Hij is eenig in dit ambt, hoewel Hosius zegt, dat Hij' waarschijnlijk is toegetreden tot (de orde van) Levi. Maar het moge hem niet mishagen, deze meening moet, niettegenstaande zij'n kennis, verworpen worden.

'Maar wat ons betreft, wij zijn bedienaren van heilige zaken. ^) Ik verzoek u, luister naar mij •en hoor hetgeen ik wil zeggen. Weet ge niet, dat dte H. Paulus Jezus Christus in het Grieksch noemt A r c h 1 e r e u s, dat is: prins der priesters en souvereine (opperste) Offeraar? En kan Hij souvereln (opperste) offeraar zijn als er geen andere (offeraars) onder Hem staan die van minder rang zijii ea. aan Hem onderworpen? Want het woord g r o o t e, voornaamste en s o u v e r e i n e^ onderstelt, dat er andere onder Hem staan.

Ik vraag u, wie zijti deze offeraars, die onder Christus zijn? En over welke (offeraars) is Christus de souvereln? Ongetwijfeld moet men wel zeggen, dat het de dienaren der Kerk zijn. Wat het derde punt betreft, dat gij' ter sprake hebt gebracht, ik zeg, dat het zeer lofwaardig zou zijn, als er telkens, wanneer de mis wordt opge^ dragen, communie zou zij'n. Ik zou dit wel verlangen.

En indien iemand de communie vroeg, men zou haar hem niet weigeren. Maar zou de priester, die tot taak heeft de mis te oelebreeren, van deze weldaad worden beroofd, omdat er geen communicanten zijn? Dat zou geen zin hebben.

Gij zijt zeker te veroordeelen wegens wreedheid en onmenschelijkheid. Vergeef mij, dat ik zoo spreek, omdat gij het sacrament aan de arme zieken weigert, hetgeen iets is wat heelemaal strijdt met de broederlijke liefde en met de oude handelwijze der Kerk, die toestond het (saörament) aan zieken te brengen. Ziedaar wat ik wilde zeggen.


1) Misschien is uit deze perikoop iets weggevallen. Aant. Dr F. Pijper.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 mei 1940

De Reformatie | 4 Pagina's