GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BRIEVEN aan een jongeren tijdgenoot

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BRIEVEN aan een jongeren tijdgenoot

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

No. 12

Amice,

Dat is al een tijdje geleden, dat we correspondeerden. No. 11 van mijn brieven schreef ik je in het nummer van 16 Aug. 1940. Onze krant is toen verboden, en De Heraut bleef leven; onze redacteur is meteen in het Huis van Bewaring gezet; en misschien was jij wel onder den troep, die, naar verluidt, op zekeren dag de directie dezes Huizes en daarna de lui van de Sicherheitspolizei verlegen, resp. kwaad gemaakt heeft, door de toezending, tegelijkertijd, van eenige tientallen ansichtskaarten uit een Veluwsch dorp, alle voorzien van de initialen: V. L. G.; hetgeen wel zal hebben willen zeggen: Vive Ie Gueux.

Inderdaad, de geus leeft nog. Hier en daar schijnt hij iets van de wildheid, de onbesuisdheid, van zijn oertype te hebben overgehouden. Ik hoop dat jij op dit punt een verbeterd exemplaar van de overigens edelaardige soort zult blijken.

En die Sicherheitspolizei is inmiddels ter ziele. Vandaag kreeg ik nog een exemplaar in handen van het liederenbundeltje der Hitler-jeugd. Titel: Uns geht die Sonne nicht unter —. Jaartal: 1934. Deutschland, erwache! Juda den Tod! Ja, ja. Die rote Front, brecht sie entzweil H.J. marschiert — die Strasse frei! Ja, ja. Brüder, formiert die Kolonnenl Kennwort: Revolution! Deutschland, mein Deutschland, wir kommen, bringen Dir Freiheit und Brot! Ja, ja. Einst kommt der Tag der Rache, einmal, da werden wir frei: schaffendes Deutschland, erwache, brich deine Ketten entzwei. Ja, ja.

Und einmal ist zu Ende die Nacht und all die Not, dann heben wir die Hande zu unserm Herregott, und wir marschieren, marschieren, in langen Reihen zu vieren, der Sonne zugewandt, und wir marschieren, marschieren, in langen Reihen zu vieren, die Fahne in der Hand, ins freie Vaterland. • •

Ja, ja. Het is om bij te huilen: de roes, de hoogmoed.

O Strassburg, unser Strassburg, wir holen dich zurück.

Wat bleef er van Strassburg over? Land zwischen Rhein — und Weserstrand, o grüss dich Gott, Westfalenland!

Maar Westfalen is ook bezet gebied. En de soldaten, —'

es leben die Soldaten so recht von Gottes Gnaden. Der Himmel ist ihr Zelt, ihr Tisch das grüne Feld. Tralali, tralala, tralalei. Tralala, ihr Tisch das grüne Feld.

We hebben ze gezien „de geüniformde landpiraten van Adolf Hitler's jeugd. We hebben gevoeld, wat zij van „Gottes Gnaden" wisten. Het was om te beven.

Maar nu ze weg zijn, moeten wij weer aan den opbouw. Je begrijpt, dat ik onwillekeurig daarbij denk aan wat ik je in dat laatste nummer vóór het verbod van ons blad heb geschreven. Ik heb het hier voor me:

„... troost je dan in elk geval maar met deze gedachte, dat je, om voor ons berooide volk iets goeds te kunnen zijn, goed antirevolutionair moet wezen. Verdiept, bekeerd, gesterkt, van allerlei ballast bevrijd? Best mogelijk. Maar dan toch antirevolutionair, en kerkelijk —• gereformeerd, ook met al die toevoegselen van daarnet erbij."

Me dunkt, we kunnen den draad van onze correspondentie hier wel weer opnemen. En dan wil ik je wel wat opbiechten. Ik heb wat medelijden met je.

Vooral als ik me afvraag, hoe jij dit advies, dat bijna 5 jaar geleden je gegeven werd, na die vijf jaren zult taxeeren. Taxeeren, niet het minst op het punt van zijn uitvoerbaarheid.

Ik liet daar even doorschemeren, in die woorden van vijf jaar geleden, dat je misschien het gevoel had, „van allerlei ballast bevrijd te moeten worden."

Die ballastkwestie is een typische crisiskwestie. Nauwelijks waren de duitsche, beter gezegd: de nazi-sprinkhanen in breede zwermen op onze akkers, in onze huizen, onze silo's, onze paleizen, kantoren en tempels neergestreken, of van rechts en links kwam de verzekering: natuurlijk moet straks heel wat ballast overboord. Wie in dien tijd —• 1940 — zich nog respecteerde, zong in het wegmet-de-ballast-koor dapper mee. Wat nu precies onder de ballast te verstaan was? Geen mensch, die het wist te zeggen onder ons. Je had trouwens geen kans, nog iets te zeggen, dat niet gedicteerd was door een of anderen persconferent! Maar daarom was 't ook des te gemakkelijker, de formeele ethiek van het ballast-over-boord-paragraafje te doceeren. Je toonde daarmee tweeërlei: primo, dat je „begrip" had voor den nieuwen tijd; secundo, dat je toch een brave matroos was: de schuit, de ouwe schuit, die wou je in elk geval behouden. De politieke schuit. En ook de kerkelijke. Verder ging je verklaring niet, want je moest toch het advies van prof. Waterink uit die dagen ter harte nemen: je correct gedragen jegens den bezetter...

Nu die bezetter zelf bezet geworden is, komt boontje om zijn loontje. De vraag is nu: wat is ballast, en wat is de onmisbare lading? En ^- hoe krijgen we de ouwe schuit weer reê? Zonder ballast, alleen maar met all-round-waar?

Kijk eens, amice, als ik me niet bedrieg, sta jij, die me nog altijd voor den geest staat als antirevolutionair van gereformeerden huize, ietwat beteuterd te kijken. Vooral als je denkt aan dat tweeër­ lei „terrein", dat in mijn brief nr. 11 in de zooeven gereleveerde volzinnen ter sprake kwam.

Het politieke. En het kerkelijke.

Dat ze in het politieke leven heel wat ballast over boord willen gooien, word je langzamerhand wel duidelijk. Er grijpen heel wat menschen naar de leiding, die zich kenmerken door het niet~geprononceerd zijn. Eenheid, roepen ze, eenheid. Een-blokvorming. Maar tusschen blokken en leg-stukken wordt niet scherp onderscheiden. En als ze nog een uit leg-stukken opgebouwd blok schijnen te willen, m.a.w., als ze nog den kant uit schijnen te willen van federatief verband tusschen groepen of partijen, die elk voor zich een eigen karakter, een eigen beginsel, een eigen levens-overtuiging hebben, nu ja, dan moet toch het ééne leg-stuk zich naast het andere kunnen laten vlijen; alle componenten moeten aan en in elkaar passen, anders kun je het volk niet helpen, naar hun verzekering. Je kunt den machtigsten heiden van heden niet verslaan, als je niet met den momenteel minder barschen een verbond sluit. Je moet om den Beëlzebub-van-hetoogenblik te verslaan toch je associeeren met een paar van zijn minder omineuze duivelen. Tenminste in het concrete werkprogram. De antithese? Stil, — er móet toch ballast over boord? Real-politiek? Nee, nee. De ouwe lei-draden zijn nog niet vergeten. Maar reëele politiek is wat anders, 't Eenc is duitsch, 't andere klinkt hoUandsch. Men moet zijn tijd verstaan. Er is een „Gebot der Stunde". Het is dit: dat de klok, die om 't uur het liedje speelt, dat elk uur een „Stunde des Gebots" is, toch maar een poosje stil moest gezet worden. Mijn grootvaders klok was een deftige klok. Maar de oude man is dood gebleven in het concentratiekamp of anderszins. En opeens bleef ze — die klok — (stil gezet? ) staan, om nooit meer te gaan, toen het doodsuur van d'oude verscheen. Heden, 't is nog aandoenlijk ook.

De politieke hemel weergalmt van 't anti-ballastadagium.

Maar de kerkelijke? Och arme, de kerkelijke hemel ziet rood, droevig rood, vanwege de ballastvermeerdering. Daar heb je nu een synode, en later nog een, die de professoren, de dominees, de candidaten, de ambtsdragers allemaal, bindt aan een heel stel splinternieuwe uitspraken — meervoud — van 1942. Dr J. Ridderbos weet er alles van. 't Is dezelfde, die nog niet zoo heel lang geleden — 't was in 1930 — aan de Arnhemsche synode schreef, „dat men inzake uitbreiding der belijdenisschriften de uiterste voorzichtigheid moet betrachten." „In dit opzicht", zoo vervolgt hij, „brengt m.i. elke noodelooze uitbreiding gevaar met zich." „Het gezag der belijdenisschriften kan zelve door noodelooze uitbreiding licht worden verzwakt." „Het is een algemeen verschijnsel, dat een zaak door overdrijving niet gebaat, maar geschaad wordt."„Hoe grooter het aantal formuleeringen, hoe grooter het gevaar, dat er aan de volledige instemming met dit alles bij sommigen iets ontbreekt." „IJverend voor de waarheid, moeten wij ook in de wijze, waarop wij dit doen, teederheid betrachten ten opzichte van de conscientiën der geloovigen." „Het getal der kcrkclijk-bindende menschelijke formuleeringen (waarvoor toch aan de kerk geen gave der onfeilbaarheid is geschonken) zullen we niet zonder groote oorzaak vermeerderen, opdat we niet aan de conscientiën der geloovigen lasten opleggen, die te zwaar zijn om te dragen." „Uit de troostrijke belofte aangaande de leiding des Geestes, aan de kerk geschonken, valt toch niet af te leiden, dat zij een steeds groeienden bundel belijdenisschriften zal moeten hebben." „Een belijdenis-schrift, zal ze niet al te veel het karakter verkrijgen van een leerreglement moet bezitten dat winnende en geestelijk-bindende karakter, waardoor het ware belijden zich kenmerkt." „Vooral hier geldt, dat niet elke vermeerdering een verrijking is, niet iedere stap een schrede voorwaarts, noch elke uitbouw een waarborg voor beter en veiliger wonen."

Met deze woorden — waarmee je correspondent het heelemaal eens is, heeft dr J. Ridderbos destijds ons helpen vrijwaren tegen een reeks van nieuwe artikelen, die dr. V. Hepp al had aangekondigd als de Arnhemsche artikelen. Zakelijk had prof. Greijdanus ze reeds getorpedeerd.

Toen luidde dus het advies: geen ballast! Maar na 12 jaar is veel veranderd.

Dr J. Ridderbos heeft in 1942 nieuwe artikelen, en dit zelfs mèt een Toelichting, die hij in 1930 maar schadelijk vond, voorgesteld, die, na hun aanvaarding achter gesloten deuren ('t was immers

oorlog! al konden ze later, toen 't nog meer oorlog was, weer ineens open!), bindend verklaard zijn. Ballast! Ballast! Geen letter ervan overboord. Nog liever een paar professoren overboord. En op het oogenblik zijn er al honderden geschorsten, die deze ballast niet wilden eeren als van God zelf in het kerkschip gedeponeerde lading! Soms laat men het schorsen na, als men vreest, dat het teveel matrozen kost. Maar de binding blijft bestaan.

En daar sta je nu op de grens van twee wereldjes. Het politieke, dat ballast kwijt wil. Het kerkelijke, dat het ruim er mee vol stouwt. En dat als hinderlijke ballast overboord werpt allen man, die de schuit wil redden door onnoodige ballast overboord te werpen, althans tusschen ballast èn deugdelijke lading scherp onderscheiden hebben wil.

Beste vriend, je moet nu niet in arren moede de boel er bij neer gooien. Je moet je zelf blijven. Dat wil zeggen: in de politiek moet je blijven staan op het principieele standpunt, dat de antithese niet verloochent, dat elke fusie, welke het voeren van principieele politiek verhindert, tegenstaat, en dat... zijn mannetjes in 't vizier houdt. Wat dit laatste betreft, valt 't jou ook niet op, dat onderscheiden lieden, die voor de kerkelijke ballast-belasting in volle synodaliteit door het vuur gaan, deswege liever zich associeeren met die synodale figuren, die in 1940— 1945 zich allesbehalve „trouw" hebben betoond tegen N.S.B.-verraad en duitsche gruwelen, dan dat ze ook maar den naam noemen van menschen, die in dezen wel „trouw" poogden te wezen, doch de kerkelijke samenleving wilden vrijwaren tegen ongoddelijke binding en schorsing en zoo? Niet ieder, die „Trouw" leest of redigeert, weet zijn synodale, lees: zijn universitaire, vrienden zóó nuchter te taxeeren, dat hij op politiek erf zich vrijhoudt van hun kerkpartijdige suggesties, en „trouw" blijft in de politieke sfeer aan wie op dit terrrein hèm „trouw" bleven. En wat de kerk betreft, amice, wel, ook daar moet je „trouw" blijven. Dat wil zeggen: ballast ballast, en lading lading blijven noemen. Je vrij maken van alle grondslagverandering. En je houden aan de formulieren, de kerkenordening, die het accoord van gemeenschap vormden vóór 1942. Sedert eeuwen.

Je moet je dus concentreeren op de eigen basis. (Jok in je jeugdorganisatie.

Wie eenmaal heeft ingezien, dat de kerk-leiding verkeerd heeft gedaan, door uit te werpen, die God niet uitstoot, door preekstoelen te ontzeggen aan candidaten, die elke andere gereformeerde kerk van verstandig formaat dankbaar accepteert, die zal gedwongen zijn, ook in de jeugd-organisatie afstand van deze valsche leiding te nemen, en zich te concentreeren op de eigen basis. De van menschelijke ballast bewust vrijgemaakte.

Hier en daar is in den Bond van Jongelingsvereenigingen op Gereformeerden Grondslag reeds de deining te bespeuren, die het ballast-lading-conflict heeft te weeg gebracht. De voorzitter van dien bond heeft zich van die deining een ander beeld gevormd dan thans de werkelijkheid te zien geeft. Hij zal de eenige niet zijn. Maar nu is de oplossing niet, dat men gaat lijmen en krammen, doch dat men de feiten aanvaardt. Het meerendeel der in den Bond toonaangevende figuren heeft het aangedurfd, in Gods Naam mannen uit te werpen, die trouw waren aan de belijdenis, en de kerkorde, en die in de dagen van Assen, en van het N.S.B.gespuis zich hebben verre gehouden van het aparte verraad, dat toen gepleegd is aan de gereformeerde zaak. Zich daarin onderscheidende van vele thans oppersynodale en intra-synodale lieden. Nu moet men die prominente figuren in den Bond houden aan hun woord. Zij werpen uit, naar hun zeggen, om 's Heeren wil. Maar wie de uitgestootenen erkent als goed gereformeerde menschen, kan in de jeugdbenden dan ook niet meer de leiding volgen van wie genen uitstieten.

Er is genoeg gescharreld, nu moeten de voren recht getrokken worden.

Van scharrelen gesproken na ruggespraak met „synodale" voorgangers in den Bond heeft b.v. onlangs één der Bonds-vertegenwoordigers aan een „vrijgemaakten" collega geschreven over de oprichting eener provinciale jeugdcentrale, waarin zullen vertegenwoordigd zijn onderscheiden jeugdorganisaties. Slechts enkele dagen nadat deze jeugdleider nog hoog van den toren geblazen had, door n.l. te poneeren, dat het kerkelijk toezicht op de vereenigingen alleen in handen mocht zijn van kerkeraden, die bij het departement van Justitie bekend staan (alsof dit departement de kwestie der wettige successie confessioneel zou kunnen oplossen!), kwam hij namens de vergadering, die deze jeugdcentrale had opgericht het denkbeeld opperen, en de begeerte uitspreken (!), om boven de kerkelijke verdeeldheid uit, bezwaarden en onbezwaarden, synodalen (lees: synodocratisch geleiden) en vrijgemaakten in één organisatieverband te doen samenwerken.

Hoe is 't mogelijk? Boven kerkelijke verdeeldheid uit?

Je kent die klanken, en weet wat ze waard zijn. Als Dr K. Dijk meent, wat hij zegt: dat n.l. de professoren Greijdanus en Schilder en de verbannen candidaten de afsnijding waard zijn, omdat zij zijn dusgenaamde rechtsregelen grof onrecht noemen, en zijn theologie een vergissing, hoe kan hij dan met hen samenwerken? Hij heeft uitgebannen, hij met zijn universitaire collega's. In Gods Naam. Dat moet hij niet bagatelliseeren. De vrijgemaakten staan voor hun zaak. En ze hebben geen behoefte meer aan lei-draden, die nog weer eens in-hameren, wat zich thans als léér, als confessie, heeft opgelegd met de hoogmoedige arrogantie van den „bindenden" kerkdespoot.

De Bonds-repraesentant van daareven wilde, om de vrijgemaakten te kunnen meekrijgen, het kerkelijk toezicht dan maar opschorten! "Toezicht van èèn der kerkeraden in plaatsen, waar een synodocratische en een vrijgemaakte bestaat, zou maar „eenzijdig" zijn. Toezicht van beiden zou maar verwarrend werken!

Éénzijdig? Dr K. Dijk zal er van staan te kijken, als hij dat leest. Zijn kerkeraad is toch van Godswege geroepen tot handhaving der leer? En de jeugd zou zeggen: éénzijdig? Des Zondagsmorgens — in de kerk — zou de synodocratische kerkeraad alzijdig zijn tegen de „eenzijdige" bezwaarden? Maar des Zondagsavonds — in de J.V. — zou hij één-zijdig zijn geworden?

Kent men nog zoo iets als den kerkelijken eed? Er is reeds een synodocratische kerkeraad, die erin „betast" heeft, dat het toezicht op de J.V. aan hem onttrokken werd. Om de vrijgemaakte jeugd te behouden. Maar die kerkeraad moet toch God danken, dat al die synodale praladirieur door God ijn vervaardigd, de kankerplekken uit te snijden? Moet hij niet juist na staan op zijn recht van toezicht?

Amice, wees gij wijzer dan zulke leermeesters. Er zit soms niets anders op, als dezen zich in dwaasheid en zonden verstrikt hebben, en liever zich in bochten wringen, dan het eerlijk te bekennen.

Ik wou, dat de jongelui bij ons wat minder resoluut zongen dan de Hitler-jeugd van daar straks. Maar dat de anderen wat resoluter waren in het zingen van hun dankliederen voor de in 1944 h.i. van God verkregen evangehsche verlossing uit den greep van valsche leer en kerkverwoesters. Zóó zie ik de zaken niet. Maar zóó moesten zij op hun standpunt ze wél zien. Helaas, ze hebben geen standpunt. Ze blazen hun eigen bunkers nu al op. Alleen maar: ze nemen oficiëel niets terug. De kerk gaat intusschen dood, omdat ze haar „klimaat" niet meer kent. En de synodocratisch gebonden kerken hebben nog nooit zoo'n chaotisch beeld vertoond als na de dictatuur van 1944.

Het is — nu voegen we nog eens de beide terreinen samen — geen toeval, dat èn in politiek èn in kerkelijk opzicht de dictatuur ruïnes achter zich laat. En daarom, beste kerel, wees je zelf. En zeg het den Kuyper-jubilanten van jaren geleden maar eens na:

dare to be a Daniel, dare to stand alone!

Als je de waarheid daarin dient, zal God voor rest zorgen. Kom jij tot een eigen bond van vrijgemaakte jongeren.

Met hartelijken groet,

je ADOLPHUS VENATOR.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

BRIEVEN aan een jongeren tijdgenoot

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's