GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En als zij aten, nairi Jezus het brood. Math. 26 : 26.

VAN LAMSDISCH TOT BROODDISCH.

Christus, zoo zegt ons de Selirift, had den Geest „niet met mate";

Uit kracht van dien eeuwigen geest, door wien Hij zichzelf Gode „onstraffelijk" opgeofferd heeft (Hebr. 9 : 14), zag zijn niets-verdringende, zijn nooit éénzijdig afgeleide aandacht anders dan wij. Hij zag zuiver. Want Hij zag met een door de Schrift gewapend oog. Gewapend was dat oog, — maar dan van binnen uit: hij had Gods rollen gegeten.

Zoo was het ook in de „paaschzaal". Daar aanschouwde Hij het ter tafel aanwezige p a a s c h- l a m in Schriftgetrouwe attentie.

Van alle offerdier, ook van dit lam, gold de eisch, dat het „zonder gebrek" moest zijn. „Dat aan de naleving van dien eisch ondanks Levit. 22 : 22 w. en Deut. 15 : 21 dikwijls heel wat ontbrak, leert Mal. 1 : 8, 14"; de Heiland heeft het 'fflet smart aangezien. Hij, die den tempel in toom nog pas had schoongeveegd. Maar zelf had Hij in zijn geest aan dezen wetseisch immer gedachtenis gesticht: Hij wilde in eigen persoon het vervulde, gebreklooze paaschlam zijn. „De Gri^ksche vertaling heeft dit 'zonder gebrek' weergegeven door a m o o m o s, dat we in Hebr. 9 : 14 en 1 Petr. 1 : 19 toegepast vinden op den Heere Jezus, die in Hebr. 'een onberispelijk (St. Vert, onbestraffelijk) en onbevlekt lam' wordt genoemd en in 1 Petrus gezegd wordt, zich 'onberispelijk' te hebben geofferd. Daarmede wordt Hij dus zeer duidelijk geteekend als het volkomen offer, dat geheel voldoet aan den eisch des Heeren" i). De Heiland nu hoorde in de „paaschzaal" wederom dien eisch, stichtte daaraan ook nu gedachtenis, en dus mede aan zichzelf. Aan zich zelf en dus aan God. Het essiaansch bewustzijn werkt krachtig aan den amsdisch

Maar nu, — dat paaschlam, dat daar op de tafel ligt, welke plaats neemt het aan den maalt ij d in? En hoe komt er nu v a n- d a a r een geleidelijke overgang van den lamsdisch naar het avondmaal, dien brood-disch?

Die vraag vindt haar antwoord in hetgeen één onzer theologen genoemd heeft: „het gemengd karakter van offer en disc h" 2). Er w a s in de kerk reeds een „disc h", een m a a 1- t ij d, lang vóór dat het avondmaal is ingesteld. De t 'a f e 1, d.w.z, het symbool der gemeenschap, de tafel, die onder het Nieuwe Verbond het oud-testamentische altaar (het symbool der hiërarchische scheiding) vervangt, is "geen revolutiebouw geweest, doch was al present onder het Oude Verbond, zij het ook, naar den aard daarvan, minder sterk belicht, en vooralsnog ietwat achteruitgeschoven : het altaar stond vóórop.

Men 3) weet, dat het paaschlam tevoren in den tempel geslacht moest' worden. Een gedeelte van het daar den HEERE aangeboden offerdier nu „liet" de HEERE steeds „den offeraar als maaltijd" *). Het offerdier treedt straks op „in een offerm a a 11 ij d, waarbij behalve de off er aar en de zijnen ook de HEERE geacht wordt aan te zitten. Deze als gasth e e r"''). „Het komt mij voor", aldus één onzer theologen, „dat" de in Lev. 3 : 1 bedoelde offer* gave „feitelijk een gemeenschap s- offer is, in bijzonderen zin berustend op~ het verbond, waarvan het de voortdurende vernieuwing heeft uit te drukken; een offermaaltijd d-erhalve, die in meer dan één opzicht ons Avondmaal nabij ko n^t" ^).

Het is waar, dat in Lev. 3 : 1, bij welks verklaring een en ander door dezen theoloog opgemerkt wordt, sprake is van „dankoffers", een bepaalde soort dus. Oorspronkelijk droeg het paaschfeest een h u i s e- 1 ij k karakter. Maar door de verbintenis met het Massötfeest werd het tot een tempel feest; en> het paaschlam werd daardoor mede een offer. Nu wordt in 2 Kron. 35 : 10-15 het ritueel van het paaschfeest uit Josia's dagen ons beschreven. Daarbij werd van het offerdier een bepaald „ten brandoffer bestemd deel" afgezonderd (de vetstukken, die „voor den HEERE zijn") en een ander deel mocht de offeraar eten. Dit „bewijst, dat althans in Josia's dagen het paaschlam beschouwd werd als eéh offer en dat op grond daarvan de bepalingen van Lev. 3:6 w., welke over het

brengen van kleinvee als dankoffer handelen, ook op het paaschlam zijn toegepast, wat sindsdien vast gebruik is geworden"'').

Gelden dus de bepalingen van Lev. 3 : 6 vv. voor het paaschlam, waarmee „niet anders" ^) werd gehandeld, dan met de in Lev. 3 : 1 v. aangewezen offerdieren, dan spreekt het paaschlam rechtstreeks van het offer als „s p ü z e des HEEREN"!

„Dat de offers dés HEEREN „spijze" zijn, wordt door den wetgever herhaaldelijk verzekerd (Lev. 21, Num. 22 : 25, 28 : 2, Ezech. 44 : 7, Mal. 1:7). Daarbij wordt steeds het woord 1 è c h e, m gebruikt, dat nu niet de jongere beteekenis heeft van „brood", maar de oorspronkeliike van „vleesch"; — een bewijs, hoe oud de uitdrukking is. Ze spreekt du, idelijk van de d i s c h g e m e e n schS, p van G a s t h e e r en g a s t e n (cf. Openb. 3 : 20)"9). ^

Deze offermaaltijd nu was het „hoogtepunt" in de offerhandeling. Een offer als het onderhavige, dat gedeeltelijk verbrand en gedeeltelijk gegeten werd, culmineert in een heiligen maaltijd, in een „d i s c h des HEEREN" met herinnering aan en vernieuwing van het verbond

Het in werking treden der Godsgemeenschap bij den offermaaltijd berust voor Israels bewustzijn uitsluitend op des HEEREN bereidheid om in een bijzondere verhouding tot zijn volk te treden en het deel te geven aan Zijn leven i"). „Vast staat, dat deze offers uiting geven aan de blijdschap van met God samen aan één tafel te z i t t e n"").

Al de Schriften nu leefden in Christus' hart.

Ook deze.

'En toen Hij aan de tafel ontrad als gastheer, wist H ij z ij n plaats. Wie is e i g e n 1 ij k in deze zaal, waar het pascha met het avondmaal tezamen komt, wie is e i g e n 1 ii k in deze tweesacramenten-kamer Gastheer, mijne jongeren?

Gii noemt mfl gastheer, en gij doet wèl.

Gil" noemt mij ook meester, en doet wèl.

Maar geliik ik de meester, de voeten u waseh, en daarin van mijn Z e n d e r spreek, aan .wien ik mii onderwerp, zoo treed ik als gastheer terug achter Hem, die van eeuwen her de Gastheer aan den disch des HEEREN was, en die, teneinde aan dezen eeuwenouden disch des HEEREN een rechtsgrond te bezorgen, mij nu in de wereld zond en hier aan deze tafel zette, om 't ware Lam te worden. Er is een qastheer en een Gastheer. Een secundaire, die knechteliik is, en een primaire, die heer-liik is!

Ik zie den Bondsgod aan de tafel zitten. Mii zelf gedachtenis stichtende, doe ik zulks Hèm. Ik zal geen andere goden voor Ziin aangezicht hebben. Ik ben de Heere, Hii is de HEERE van oude tiiden aan. Ik, secundaire gastheer, zal den eersten Grooten Gastheer aan niemands oog onttrekken. De disch des Heeren is de disch des HEEREN.

O, die getrouwe K n e c h t des HEEREN!

Hii stelt een tafel, maar die was er al.

Hij poneert een , , disch des Heeren", maar die was er al.

Hii schikt een m a a 1 t ij d, maar die was er al.

Hii maakt er een „herinneringsmaalt il d" van, maar dat was het al.

Hii maakt een avondmaal, maar óók dat e r a 1. was

Zeker, Hii maakt iets nieuws; zulks doet Hij al zijn dagen. Maar Hii haalt, óók nü, alles wat nieuw is uit het oude.

Zóó alleen kan Hii het paaschlam wetteUjk en wettig „vervullen" en deze lams-disch-kamer, deze pascha-kam.er, tot t w e e"-sacramenten-kamer maken, zonder dat de wanden instorten en het huis v o o r- tiidig bewogen wordt. CHand. 4:31).

Wii kennen God, den HEERE, óók als Gastheer, die met ons komt eten, slechts in het gastheerlijk aangezicht van Jezus Christus.

En wij kennen Jezus Christus in de kamer van de beide sacramenten alleen maar naar Zijn eigen Woord, dat ook onze gedachten heeft te leiden. Hij was hier Gastheer-God, èn gastheer-mensch. En maakte zich tot Heilig offerlam, dat „zich" hier in den dood kwam geven.

hier in den dood kwam geven. „Zich" —, heeft ooit dit voornaamwoord zoo vollen zin gehad? „Spiize" — dat wórdt de Gastheer-Eter. „Zoetigheid", — dat wordt de Gastheer-Sterke.

Laat mij met Mozes en de zijnen den disch des HEEREN gemeen hebben, — ik ken dezen disch des HEEREN (d.i. den disch van God-Jahwe) voortaan alleen „in 't aangezicht" van dezen dischdes-Heeren (d.i. den disch van den vernederden en verhoogden Christus-Kurios). „Want wij hebben een altaar, van hetwelk geen bevoegdheid hebben

te eten, die den tabernakel dienen". De Gastheer van Mozes' ouden disch-des-HEEREN vraagt heden 't stempel van den gastheer Christus op onze toegangs-vrijkaart. Dat is zijn nieuwe taf el-orde: de disch des Heeren, alleen deze is de disch des


1) Dr A. Noordtzij.- K.V. Leviticus (op 1 : 3, v.), 1940, bl. 35/7.

2) idem a.w. 52.

3) Vgl. Josef Pickl. Messias-König, pass,

4) Noordtzij, a.w. 52. 5) idem a.w. 52. '

5) idem a.w. 52.

7) idem K.V. Kronieken II, 1938, bl 378; vel Lev. b!.

230, en Numeri, 1941 bl. 103 en 310, 311.

8) Leviticus 54 )

9) a.w. 55

10) a.w. 52.

11) a.w. 52.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1946

De Reformatie | 8 Pagina's