GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

INDRUKKEN VAN DE GENERALE SYNODE, I.

De bidstond.

Groningen, de stad van de eerste ge won e^) Generale Synode na de vrijmaking — dit was een goede gedachte. Metropolen met „moederkerken" of „voornamere" kerken kennen wij niet: ze verdragen zich met geen enkele gereformeerde grondgedachte. Maar Kerken met een bizondere mogelijkheid van „service" kennen we natuurlijk wel.' Dat verschrikkelijke kleppermanswoord „service" heeft maar één voordeel: het herinnert aan dienen en aaa. be-dienen. Welnu — die kerk, die de grootste is in aantal en in outillage-mogelijkheden kan het best die beide werkwoorden vervoegen in den eersten persoon. En tot nu toe is Groningen onder de kerken, die tot Martha's nuttige functie in staat zijn, niet de minst geoutilleerde. Züj beschikt — en dat v/as al dadelijk een bizonderheid voor den bidstond — ovei'het mooiste orgel; misschien wel over de meeste vergaderzalen van een behoorlijk aantal kubieke meters (o, die conmiissievergaderingen!). En dan — Groningens kerk heeft voor de vrijmaking groote beteekenis gehad; ze vindt er dan ook vele anderen om zich heen; ze zit niet als een gróóte stadsspin in een dicht ommelandenwebj'maar wel als de grootste spin in haar web te midden van een heirleger van andere spinnen in haar webben. De beeldspraak is niet sterk, maar men zal uit dit beeld wel geen gif zuigen. Een gymnasiale leeraar zei ons op de natuurMjkehistorie-les, dat de spin een zeer nuttig dier was.

Ik ben er zeker van, dat vele afgevaardigden en belangstellenden, die week in week uit nog moeten probeeren zich te gewennen aan kleinere gebouwtjes en lokaaltjes (waarin ze evenwel groeien!) iets in zich hebben voelen trillen toen ze daar in die stampvolle Noorderkerk dat orgel hoorden dreunen.

Nu, het was gelukkig niet alleen dat orgel, dat iets deed trillen. Het was ook, en vooral, de preek. Daar stond — op een behoorlijke verhooging — de kleinste van onze dominees, en sprak, en bad. Wie hem kent, weet hoe in zijn voordracht komma's en punten en geheugenstreepjes binnen het raam van de architectuur zijner toespraken naar hun logisch perikopale waarde behandeld worden. Niet naar hun formeel grammaticale. Van dezen man kan men leeren spreken. Als hij aan het woord is, kan zóó maar een woord, een paradox, een begrippen-paar met dwingende suggestiviteit voor uw aandacht geplaatst worden en zich in uw geest vasthaken, tot ge op een of andere manier hebt erkend, dat het met de werkelijkheid te maken heeft, en dus met u zelf. Beheerscht in alles had ds Knoop de stille aandacht van begin tot eind.

Treffend was zijn tekstkeuze: Gal. 5 : 1, waar de apostel naar sprekers versie (als ik 't me goed herinner) zegt: voor de vrijheid heeft Christus u vrijgemaakt; staat dan, en laat u niet weder een juk van dienstbaarheid opleggen. Een „gevaarlijke" tekst voor iemand, die de techniek van het met - begrippenparen jongleeren als orator zou vermogen te beheerschen, én daarbij zich herinnert, dat het uur geslagen heeft voor de eerste gewone synode van de tot voor kort/neg meestal als „vrijgemaakte" kerken aangediende grootheid. „Gevaarhjk", omdat het begrip „v r ij g e m a a k t", zóó als het in den tekst voor komt, onwillekeurig wordt beroofd van zijn den prediker dwingende heerschappij, ter wille van het begrip „vrijgemaakt", zooals het optreedt in de beschrijving van de kerkelijke historie der laatste jaren.

Maar de leider van den bidstond heeft ook nu de gevaren gekend, en is vóór de verzoeking van den galant-homme in profeten-kostuum niet bezweken. Hij heeft óók met betrekking tot het begrip „vrijgemaakt" den tekst ongerept laten staan, bereikte zijn doel niet met analogieën en paralellen tusschen de vrijmaking der Galatiërs en de onze, doch trok de heilshistorische lijn van eertijds eenvoudig door tot vandaag, en had daaraan genoeg. Zijn hoorders verging het óók zoo.

Hoe mooi was de keuze der psalmen: we denken b.v. aan den slotzang, ps 107 : 1 (let op den gekozen tekst, en speciaal op het tekstverband, en daarna den laatsten regel van ps 107 : 1). Van psalmen gesproken: treffend was ook na hét welkomstwoord van ds D. v. Dijk de keus van ps 147 : 1. Tenslotte: ik zie nóg die gespannen gezichten toen na hef gebed, na den slotzang, en vlak vóór den zegen de apostolische geloofsbfehjdenis door ds Knoop werd gelezen.

Het was een „mooie" avond, het was er één die hielp.

Opening der synode.

In opdracht van de kerk van Groningen verwelkomde ds D. van Dijk, haar oudste ^predikant, de synodeleden. Het gewicht van de opgedragen taak wist hij óók nu zóó te teekenen, dat het de gewetens toesprak. Parades houden in vredestijd, aldus spr., is gemakkelijker dan in de golving van den strijd de legers te hergroepeeren. In 1927, zoo herinnert ds v. Dijk, was er ook een syn$)de in Groningen; toen had de deining van „Assen 1926" reeds weer bijna haar einde gevonden; de kerken stonden alle achter haar; de „lintjes" waren er óók nog. Thans is het weer sjTiode in Groningen, maar duizenden hebben ons verlaten, de kerken van

hen die ons verlieten staan in werkelijkheid steeds minder achter haar eigen synode; en te midden van het nationale leven staat elke getrouwe kerk thans in veelszins andere positie dan destijds. Er is — zegt ds v. Dijk — zwaar gezondigd in de Gtereformeerde Kerken; ons wacht de taak daartegen onze gehoorzaamheid óver te stellen. SynodeJid zijn werd vroeger — in rustiger tijd - r- meer als een eer dan als een zware last gevoeld. Thans voelen 'we dien last eerder dan vroeger. Dat is goed. Want ook wij loopen gevaar, plaats te geven aan de zonde, die het kerkelijk leven in de laatste jaren aftrokken. Ook wij staan bloot aan het gevaar „naar hooge dingen te grijpen", ook het staan in eigen kracht- wordt licht onze zonde. Er wordt ook in ons Nederlandsche volk zooveel gewrocht in den hoogmoed van het eigen kunnen. Maar niet door ónze kracht en niet door óns geweld (Zacharia 4 was eerst door ds v. Dijk gelezen) maar door Gods Geest moet alles geschieden. Meer dan instrumenten in G o d s hand zijn wij niet.

Er liggen verschillende vraagpunten van groot belang op ons antwoord, op ons besluit te wachten. Als men later terugziet op het werk van deze synode van Groningen, zal dan het oordeel van Gods kerk en van den Christus goed kunnen zijn? Het moet altijd voor ons zfln, ook hier: „De HEER is mij tot heil en sterkte".

Moderamen.

Een vrij vlotte verkiezing formeerde volgend moderamen: ds H. Knoop, voorzitter; ds D. v. Dijk, assessor; ds B. A. Bos, eerste scriba; ds C. H.

Lindeboom, tweede scriba.

K. S.

REFORMATORISCH GETUIGENIS.

Een Congres van onderscheiden leden van Gereformeerde Kerken (onderh. art. 31 K. O.) uit alle deelen van het land, gehouden te Utrecht op 6 en 7 Maart 1945 en nader op S April d.a.v. te Amersfoort,

besproken hebbende' de geweldige crisis, welke thans de gansche Christenheid doormaakt, zich openbarend in de afwijking van het Woord des Heeren en in de verloochening zoowel in belijdenis ais leven van den Christus der Schrift, Wien de Vader gegeven heeft alle macht in den hemel en op de aarde,

besloot zich tot het Gereformeerde volk te richten met een getuigenis, dat opwekt tot gebed en werk voor een krachtige reformatie, die wel onze gedurige roeping is, maar thans in .den grootèn geestelijken nood onzer dagen, ons zwaaij-der moet wegen dan misschien ooit tevoren.

Het Congres is van oordeel dat we moeten spreken van een geestelijke en moreele inzinking over heel de linie, hoewel er tegelijk met, vreugde geconstateerd kan worden, dat < te Heere door 23jn genade meerderen de oogen geopend heeft voor het gevaar en heeft verwakkerd de worsteling in te zetten tegen het voortwoekerend bederf en voor een terugkeer tot een volledige gehoorzaamheid aan Zijn Woord. In deze worsteling echter worden zij tegengestaan, wat vóór alle dingen uitkomt op k e r k e 1 ij k terrein in de handelingen der Synoden van „De Gereformeerde Kerken in Nederland". Wat de Nederlandsche Hervormde Kerk aangaat is er, tengevolge van het steeds meer doordringen der „Dialectische Theologie", in en Ijuiten de Synode dezer kerk een zeer te duchten ' verzet tegen ^ ALLE christelijke actie waartegenover ook in dien kring gelukkig het getuigenis, dat opwekt tot bezinning, niet ontbreekt.

De leden, van het Congres zijn er diep van doordrongen dat ze mede verantwoordelijk zijn voor de deformatie, waarop hier werd gewezen; ze willen zich daaromtrent met allen, die deze deformatie met smart constateeren, voor God verootmoedigen; Tegelijk zien zij zich den heiligen plicht opgelegd tot het voeren van een geloofsstrijd, die verstrekkende consequenties met zich meebrengt voor heel het georganiseerde christelijke leven. De kracht tot deze in 's Heeren naam ondernomen actie belijden zij niet uit zichzelf te hebben, integendeel, ze willen geen andere bron van krachf beladen te kennen, dan die eens Groen van Prinsterer beleed, voor dagen, waarin de geestelijke inzinking bq het Christenvolk in Nederland zeer groot was, en hg tot een isolement werd gedrongen, schijnbaar zóó alle Christelijke actie verlammend, maar in werkelijkheid het begin van een nieuwen schoonen dag inluidend: , , Verbum Dei manet in aetemum — het Woord Gods blijft in eeuwigheid — blijft de Christelijk-reformatorische zinspreuk; de eenige macht tegen ongeloof en revolutie is ten allen tijde de heerschappij in het menschenhart van Gods eeuwig en onfeilbaar Woord"; „dat enkel in getrouwheid aan de beginselen der Reformatie genoegzame kracht ligt en er geen gerechtigheid is buiten de vreeze Gods".

Hoe groote prijs ook wordt gesteld op de bewaring der eenheid in de georganiseerde levensverbanden, dit mag alleen geschieden op voorwaarde van de absolute onderworpenheid aan Gods 'Woord, ? , ls de eenige mogelijkheid voor reformatorischen arbeid binnen bedoelde verbanden.

Het Congres ziet zich genoopt ter voorloop i ge motiveering van zijn getuigenis op enkele bedenkelijke feiten de aandacht te vestigen.

TEN EERSTE: Reeds in de dagen der Reformatie van de zestiende eeuw werd allereerst de waarde vaiï het Hooger Onderwijs beseft. Voor het Congres is dit reden dit ook in de eerste plaats te noemen. Wat nu het Hooger Onderwijs aangaat, moet met smart geconstateerd worden, dat de VRIJE UNIVERSITEIT, eens met zoo groote blijdschap door ons Gereformeerde volk aanvaard, in haar weerstand tegen het reformatorisch streven, zooals die spreekt uit benoemingen aan haar geschied en uit verschillende harer publicaties, als ook — en wel in het bijzonder — uit de gedragingen der Hoogleeraren van de Theologische Faculteit, zichzelf voor de beoefening van de Calvinistische wetenschap bezig is onvruchtbaar te maken, waardoor zij haar aanspraak op onzen steun niet kan handhaven.

Dit brengt voor diegenen, die daartoe in staat zijn, den plicht mee, door middel van een beroep op de Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gefeformeerden Grondslag en op hen die voor de leiding in het Universitaire leven der Vr^je Universiteit verantwoordelijk z^jn, een ernstige poging te doen deze inrichting terug te doen keeren tot den waarl\jk-Gereformeerden grondslag.

Het vermeende recht op steun aan de niet-theologische Faculteiten moet •— zoolang zulke terugkeer uitbhjft — worden afgewezen, omdat de genoemde afwijking evenzeer merkbaar is bij die faculteiten, zulke steun in strijd zou zijn met het karakter dezer Universiteit, en voorts ook practisch niet uitvoerbaar.

TEN TWEEDE: Wat het CHRISTELIJK MID­ DELEAAR- en VOORBEREIDEND HOOGER ON­ DERWIJS aangaat: er zijn symptomen, dat men aan de jeugd niet meer laat zien den rijkdom van het Christendom boven het Humanisme en aldus het specifiek karakter van het Christelijk middelbaar onderwijs wegneemt. Gaat het op deze wijze door, dan moet ernstig gevreesd worden, dat alleen de NAAM „christelijk" behouden zal blijven. ,

TEN DERDE: met betrekking tot het CHRISTE­ LIJK LAGER ONDERWIJS mag de vraag gesteld worden of de eisch van het Woord Gods wel voldoende dit onderwijs beheerscht; Vele ouders toonden reeds lang hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding hunner kinderen niet meer te verstaan: ze lieten die vriiwel over aan bestuur en personeel. Dientengevolge is niet alleen het gezinsleven ondermiind, maar ook het eigen karakter der Christelijke School op ernstige wijze aangetast.. Het kwaad zit voorts oolc in de inrichting van het onderwijs zelf. Men heeft een overschatting gekregen van vragen van psychologie, paedagogiek en didactiek, die daarbij vaak nog een sterk humanistischen inslag hebben, en spitst het onderwijs al te zeer toe op bekwaammaking voor volgend onderwijs. Op deze wijze kan het onderwijs niet meer in overeenstemming zijn met de belofte door de ouders bij den doop afgelegd. Nu velen den rijkdom van den Doop en in verband daarmee hun verantwoordelijkheid voor de opvoeding weer gingen verstaan, zien ze zich op allerlei wijze belemmerd: de ouders in hun lidmaatschap der schoolvereeniging, de onderwijzer.^ bij hun sollicitaties. Indien hierin geen verandering komt, zal het onderwijs aan zulke, scholen voor de doopleden onzer kerken ondeugdelijk moeten worden genoemd.

Daarom wordt mede in verband hiermee de aandacht gevestigd op de ernstige roeping der kerkeraden, om, naar luid van artikel 21 der Kerkenordening toe te zien „dat er goede schoolmeesters zijn die niet alleen de kinderen leeren lezen, schrijven, spreken en vrije kunsten, maar ook dezelve in de godzaligheid en in den catechismus onderwijzen".

TEN VIERDE: Ten aanzien van het POLITIEKE LEVEN moet voor afwijking van de Calvinistische beginselen worden gevreesd, waar de eene levenskring verabsoluteerd dreigt te worden ten koste van den anderen, met loslating van de ordinantie Gods voor het volksleven. Het sociale en oeconomische dreigt losgemaakt te worden uit het complex van alle levensverbanden.

Eenheid in politiek opzicht is .alleen te handhaven in absolute onderwerping aan het Woord des Heeren en de erkenning van Christus' Koningschap over heel het leven.

Ditzelfde geldt ook voor de sociale en oeconomische organisaties op Christelijken grondslag, waar voor allen het Woord gelden moet: Zoekt ceröt het Koninkrijk Gods en Zijne, gerechtigheid en alle deze dingen zullen u worden toegeworpen.

Het Congres besloot voorts een organisatie in het leven te roepen welke een VOORTDUREND getuigenis kan geven voor de reformatie van ons leven en bovendien steun kan bieden aan diegenen, die tengevolge van hun gehoorzaamheid aan Schrift en BeUjdenis in moeilgkheden geraken; en deze organisatie te dienen door de uitgave van een orgaan.

Op grond van al het bovenstaande heeft het den moed, allen, die de beginselen der Reformatie van harte liefhebben, op tfe roepen om mede te werken voor deze organisatie en haar arbeid, opdat mede daardoor in ons goede land, hoe bang de ontwikkeling der dingen voorts ook moge zijn, het reformatorisch getuigenis in woord en daad nimmer verstomme.

Eri onze God geve ons daarop Zijn onmisbaren zegen.

Namens het Congres: /

A. ZIJLSTRA, Groningen, Voorzitter. Ds B. A. BOS, Voorburg, L. v. Leeuwensteyn 22, (Secretaris. C. C. de VRIES, Nijkerk; Giro 118876, Penning- J. VAN DIJK, Huizum (Fr.). Prof. B. HOLWERDA, Amersfoort. Mej. M. PARMENTIER, Oegstgeest. A. SCHILDER, 's Gravenhage. Dr G. K. SCHOEP, 's Gravenhage. W. SCHOUTEN, Capelle a/d IJssel Ds J A VINK, Amersfoort I TYl Of^Tl^OT*

DE UTRECHTSCHE SYNODE EN HET GEREFORMEERD KERKRECHT

V.

Hoe volkomen de kerkrechtelijke Commissie liep aan den leiband van hen, die op de meeste vergadering der Synodocratische Kerken de teugels, of, meer verborgen, de touwtjes in handen hadden, toont conclusie 5 (op conclusie 4 komen we terug).

Als 't nu toch ooit tijd was, na de voorgaande conclusie's, waarbij de Commissie altijd weer gehoorzaam „ja" knikt, om heftig „neen" te schudden en te getuigen: dit was radicaal mis! dan was het hier.

Buitengewoon beschamend voor de leden der SjTiodocratische Kerken, die naar recht en waarheid vragen, en irriteerend voor die buitenstaanders, die gehoopt hadden op een rechtvaardig en daarom niemand-ontziend oordeel, is wat in deze conclusie in den gewonen apodictischen, autoritairen Synode-stijl, als ware de Commissie-wijsheid voor geen tegenspraak vatbaar, den volke wordt kond gedaan.

„Het besluit ter afdoening van de behandeling der leergeschillen, ondanks aandrang uit de Kerken om dit punt van het agendum af te voeren, was naar het oordeel der Commissie volkomen wettig, en gemotiveerd o.a. door de volgende omstandigheden" — deze zijn vier in getal.

Volkomen wettig en gemotiveerd. Onlangs stelde iemand in zeker blad voor om het communistische blad „De Waarheid", dat een onvoldoende en eenzijdige berichtgeving de wereld inzond betreffende de wandaden van de extremisten op Java, voortaan „De halve Waarheid" te noemen. Eer men op de Utrechtsche Synode het groote woord spreekt: volkomen wettig en gemotiveerd, is men bezig te dingen naar dienzelfden titel: de halve waarheid.

Want wat hier gezegd wordt is onvolledig en eenzijdig. Er is ook op de Synode zelf krachtig gepleit voor afvoering van de leergeschillen van het Synode-agendum. Door ons is aan Synodeleden gevraagd, of we in 't publiek naar waarheid konden zeggen: er is op de Synode gesmeekt om toch niet door te gaan — en ze hebben geantwoord: dat kunt U gerust doen, dat is geheel overeenkomstig de waarheid.

En dan: ondanks aandrang uit de Kerken? Als de Synode iets aan de Kerken wil opleggen, en van te voren aan mogeülke tegenspraak den wind uit de zeilen wil nemen, dan verhaalt ze gaarne van haar eenstemmigheid: vergeet niet, dat het besluit met algemeene stemmen genomen is! Maar nu het gaat tegen den wil van hen, die ter Synode op den bok zitten, nu heet het heel poover: ondanks aandrang uit de Kerken.

Was die aandrang gering, weinig beteekenend, zwak? Of was dat aandringen forsch, sterk, machtig ?

We behoeven hier niet in den blinde rond te tasten, de officieele Acta zijn verschenen, zij geven het antwoord.

In deze Acta (voortgezette Generale Synode van Sneek 1939) merken we op een aandringen van de Kerken om te overwegen of te besluiten de zaak der leergeschillen van 't agendum af te voeren, (bl. 26) door: 1. de Part. Syn. van Noord-Holland, vertegenwoordigend (volgens het Jaarboekje 1943) 88269 zielen; 2. de. Part. Syn. van Gelderland, vertegenwoordigend 52433 zielen.

Nu komen de classes. We laten de classes, die binnen het ressort van genoemde Particuliere Synoden liggeuj buiten beschouwing. Het Rapport op bl. 246-249 doet ons zien, dat evenzeer voor afvoeing pleitten de classes:

Almelo Breukelen Gouda Coevorden Almkerk Ommen Drachten Rotterdam Warffum Assen Gorkum Kollum Axel Grootegast Bellen Zwolle Franeker Deventer Amersfoort Klundert Groningen vertegenw 11865 zielen 4964 7081 8824 6251 9685 14504 40517 12452 10967 6706 10347 5499 13813 3958 19601 7428 5988 14865 4486 27772

De classis Middelburg „heeft geen behoefte aan behandeling van genoemde zaken".

En hier zijn de Kerken. Weer laten we liggen de Kerken, die om afvoering verzochten, - maar liggen, binnen de reeds genoemde ressorten. Dan zijn er de volgende „bezwaarde" Kerkeraden:

Garrelsweer vertegenw. 734 zielen Utrecht 9679 .. Alblasserdam 574 , Bodegraven 1335 , Sneek 3029 , Leiden 4504 , Nieuwerkerk (Z.) 387 , 's-Gravendeel 700 , 's-Hertogenbosch 710 , Nieuw-Lekkerland 388 , Molenaarsgraaf-Brandwijk 268 , Honselersdijk 812 , Boskoop 1402 , Amsterdam 13138 , Maastricht 222 Maassluis 2945 ,

- Totaal: 2 Particuliere Synoden, 21 Classes, 16 Kerkeraden, vertegenwoordigend niet minder dan 429102 leden. Alle Nederlandsche Geref. Kerken hadden in 1943 samen 672649 leden (wij rekenen de buitenlandsche Kerken niet mee, wier leden in den bezettingstijd zich niet tot de Synode konden wenden).

Dat beteekent dus, dat het overgroote deel van de Kerken, zooals ze in kerkelijke vergaderingen samenkomen, welke vergaderingen representeerden bijna ^/a deel van alle leden van alle Nederlandsche Gereformeerde K e r k e n, tot de Synode gezegd hebben: doe het niet! ga niet voort!

Niettegenstaande de Synode aldus èn van binnen uit, èn van buiten af gev/aarschuwd was, zette ze toch door.

Weet U, hoe? Artikel 577: De bespreking van de behandeling der meeningsgeschillen wordt voortgezet. Dr Hoek geeft een overzicht van den inhoud der ingezonden stukken dienaangaande. Dr Van Es neemt een door Prof. Ridderbos ingediend advies als voorstel over, dat aldus luidt:

„De Synode, overwegende, dat er in de ingekomen stukken geen novum is aangegeven, besluit:

Ie. onmiddellijk over te gaan tot behandeling van de zaken, waarvoor ze is samengekomen;

2e. de ingekomen stukken, die op deze zaak betrekking hebben, in handen te stellen van een commissie, die de Synode adviseere, wat haar naar aan- . leiding van deze stukken te doen staat.

Dat beteekent dus: De Kerken zeggen in groote meerderheid: neen. Professor Ridderbos — pardon, de Synode zegt en besluit: j a. En nu moet een commissie zien, hoe ze 't been weer zoo ongeveer ili 't lid krijgt.

De Synode, op instigatie van Professor. Ridderbos, zet dóór, al weet ze niet eens, wat er in de stukken staat. Ze heeft alleen een „overzicht van den inhoud" ontvangen, met de tendenz: „geen novum" — wat gij. Kerken, beweert, zegt de Synode, wisten wij ook al.

Maar de argumenten overwegen, nauwgezet, zooals een vergadering doen moet, gezeten om recht te doen?

Geen sprake van. De Synode overweegt niet op het beslissende punt, neemt niet egns nauwkeurig kennis van de argumenten. Dit verraadt het rapport, dat op bl. 247 spreekt van een , , globaal overzicht" dat de Sjmode kreeg, maar tegelijk bekent, dat de Synode niet volledig was ingelicht, en zelfs geen nauwkeurige opgave had van den inhoud van de bezwaarschriften.

En toch maar dóórgaan. En toch maar de Kerken door de heillooze binding scheuren. En degenen, die mede gewaarschuwd hadden, uitmaken ^voor muiters en scheurmakers!

Het punt mag van het n i e t a f ! ; agendum

Al is het er tegen de Kerkenordening opgekomen — het deert niet.

Al heeft geen enkele Kerk er om gevraagd — het deert niet. *

Al zijn niet eens alle Gereformeerde Kerken vertegenwoordigd (Oost-Friesland en de Graafschap Bentheim waren niet meer uitgenoodigd), het deert niet.

Al zeggen de afgevaardigden van het overgroote deel van het gereformeerde volk: doe het niet! —• de Synode stoort er zich niet aan.

't Heeft nog wel even gespannen. Licht viel den heeren op den bok de overwinning niet. Ofschoon van de professoren 8 van de 10 vóór het voorstel — van Es (Ridderbos) stemden, volgden slechts 27 Synodeleden; 23 waren tegen.

Maar gelukkig — 't was er dóór. En de 23 kunnen zich conformeeren. Zoo niet „de iure", dan maar „de facto". En de Synodale wagen rolt weer rustig verder.

'^ou men zich, na zooveel moeite, de kans laten ontglippen om de Kuyper-constructie inzake Verkiezing, Verbond en Sacrament tot heerschappij te brengen in de Kerken? Tot geen prijs. Daarom zijn de motieven, door de Commissie gevonden, zeer begrijpelijk, alleen had men zich nog even scherper kunnen uitdrukken:

Ie. het desbetreffende punt moest en zou er door;

2e. 't was de vraag, of een volgende Synode er weer zoo gunstig voor zou staan;

3e. het in 1892 aanvaarde gemis van eenstemmigheid inzake de leer moest nu voor goed de wereld uit;

4e. in verband met den noodtoestand van ons land en volk mocht verwacht worden, dat het getal protesten en bezwaarschriften lang niet zoo groot zou zijn als gebleken is, aangezien zooveler hoofden en harten vol waren van de ééne gedachte: de onmenschelijke tirannie van de Duitschers in Gods kracht te weerstaan, en den geestelijken strijd naai' Gods wil te strijden.

Mf n ergert zich, als men de vier conclusie's leest van de buigende en knikkende commissie:

a) het desbetreffende punt yan het agendum behoorde na jarenlange voorbereiding, indien eenigszins, mogelijk, te worden afgewerkt; (Ja ja, en de Kerken er aan wagen!)

b) een volgende Synode zou opnieuw de geheele zaak in studie moeten nemen; (dat is een kleinigheid voor de huidige Synoden: in 'n paar dagen heeft men een gefundeerd oordeel over 'n geleerd prae-advies van ruim 70 pagina's);

c) het in 1936 geconstateerde gemis aan eenstemmigheid inzake de leer bleek in de Kerken nog steeds aanwezig; (maar er waren toch geen ketters, dat heeft immers een Sjmode-stem, een Deputaat-stem luide over lie Synode uitgeroepen, zonder tegenspraak te vinden? En van de „toetsing aan de gangbare meeningen" is immers niets terecht gekomen? );

d) in verband met den noodtoestand van ons land en volk mocht verwacht worden, dat ieder geneigd zou zijn krachtig mee te werken aan een goede oplossing van de gerezen moeilijkheden.. (Wie deed de moeilijkheden rijzen? De Kerken? Of de Synode? En zijn de Kerken er, om alleen maar ja te knikken, dat is in dat geval: zichzelf al dieper in 't moeras te helpen? )

Volkomen wettig ongemotiveerd. Wij houden staande: volkomen onwettig en ongemotiveerd.

Kon de Commissie nu heusch geen betere argumenten vinden? Hoe uitermate zwak, hoe bedroevend arm is deze „argumentatie".

Toch verbaast ons deze treurige verdediging niet. Een slechte zaak kan nooit zóó verdedigd worden, of bij confrontatie met de feiten moet haar onhoudbaarheid aan 't licht komen.

't Ware beter geweest, indien de Commissie naar geen „gronden" gezocht had. Deze „gronden" kunnen alleen maar dienen om de waarheid te bedekken. Wat is er mee gediend dan de vleeschelijke begeerte het ontruste volk in de Synodocratische Kerken het hoofd in den schoot te doen leggen-?

P. DEDDENS.

NIL SINE CONSENSU PLEBIS.

Een oude regel, goed en nuttig voor den Staat, ook onderhouden en te onderhouden in de Kerk: niets zonder instemming van het volk. Tegen de groote meerderheid van de leden der Kerken in te gaan, tenzij Goddelijke autoriteit de consciëntie dwong, was in de Gereformeerde Kerken onbekend.

Wat men, in tegenspraak hiermee, nu heeft aangedurfd, toont het vervolgartikel „De Utrechtsche Sjrnode en het Gereformeerd Kerkrecht”.

Het werpt een nieuw licht op de benaming, aanstonds voor ons gereserveerd en op ons toegepast:

scheurmakers.

DE REDACTIE.

DE NAAM DES HEEREN MAG NIET MEER „RAKEN”.

Naar uit een uitnemend artikel van ds C. H. Lindeboom te Kampen blijkt, heeft de typischsynodocratische ijveraar dr N. J. Hommes geschreven, dat de critiek van^ ondergeteekende (en van heel de vrije pers, had hij erbij moeten zeggen) op de synodale misdrijven wordt „geïnspireerd door zijn geraaktheid over de kerkrechtelijke conclusies”.

Dr Hommes vergeet, dat we openlijk zijn quasivervangingsformule, mét en zónder staart, hebben verworpen. Hij kan dus zeggen: de man is nóg een ketter. Maar dat zegt hij liever niet.

Liever verklaart hij: de man is geraakt.

Hij kon anders weten, dat wij AANSTONDS in de Haagsche vergadering van Aug. 1944 hebben gezegd: het kerkreohtehjke omspant alles. N.l. de synodocratische eisch, dat BINNEN het verband men NOOIT, ook niet tijdelijk, een verschillende practijk (van wèl en niet voor vast en bondig- houden) volgen mag (tegenwoordig is dat overigens bij de kerken van dr Hommes schering en inslag).

Maar dr Hommes vergeet het voornaamste. Over wat hij kerkrechtelijke conclusies noemt (handhaving der schorsingen etc.) is de naam des Heeren aangeroepen.

Hij vindt het blijkbaar vreemd, als de Naam des Heeren iemand „raakt”.

En daar gaapt zijn synodocratische afgrond. Bodemloos. Men is aan Gods norm ontzonken. Men durft Gods Naam ijdellijk gebruiken. Zegt hij: neen, dan antwoord ik: als 't dan bij um.eenens is, waarom verwondert ge u dan, dat Gods Naam

ons „raakt”?

' K. S.

CONTRIBUTIES OPLEIDING DIENST DES WOORDS.

In tal van Kerken hebben de plaatselijke correspondenten over 1945 reeds contributies geind voor de Opleiding en deze aan de Stichting afgedragen. Voor zoover deze afdracht niet. is geschied, moge ik vriendelijk verzoeken zulks alsnog te doen.

Voorts wordt er de aandacht op gevestigd dat in overleg met Curatoren besloten is de Contributie-kwitanties over 1946 en volgende jaren niet door de plaatselijke of classicale correspondenten, doch door de administratie der Stichting • te doen uitschrijven. Nadere mededeelingen hieromtrent zullen binnenkort aan de classicale correspondenten worden gedaan.

Voorzoover laatst genoemden nog geen contact met de Stichting hebben, verzoek ik hen ten sjKjedigste mij hun naam en adres te willen opgeven.

Groningen, Mei 1946.

C. LETTINGA

penningmeester, Herman CoUeniusstraat 13, Groningen.

Andere kerkelijke bladen worden verzocht het bovenstaande óver te nemen.

De Redactie herinnert ter wille van legaten e.d. nog eens aan den officieelen naam der Stichting. Deze luidt: Stichting voor de financieële verzorging voor de opleiding tot den Dienst des Woords in de Gereformeerde Kerken in Nederland (Vrijgemaakt naar Art. 31 K.O.)].

RECHTMATIGE ZELFROEM OP DE LEIDING DES HEILIGEN GEESTES ?

Het is sedert 1942 in synodocratische kringen een soort gewoonte geworden te spreken van heilige Synode (De Heraut) en zich te beroemen op de leiding des Heiligen Geestes. Men motiveert dit dan met te wijzen op de eenstemmigheid. En heeft de Heere niet gezegd: Waar twee of drie in Mijnen naam vergaderd zyn, daar ben Ik in het midden van hen, Matth. 18 : 20?

• Nu is waar, dat waar de Heilige Geest in 's Heeren kerk en geloovigen werkt, onderlinge eenstemmigheid komt. Toen de Heilige Geest op 's Heeren discipelen uitgestort was, konden alle hoorders hen allen verstaan als te spreken de groote werken Gods, Hand. 2 : 8 en 11. Maar toch is eenstemmigheid op zichzelve, zooals reeds meer werd aangetoond, nog geen blijk van de leiding des Heiligen Cïeestes. Immers was ook het Sanhedrin eenstemmig in het veroordeelen des Heeren ten doode, -Marc. 14 : 64, en waren alle 400 profeten van Achab eenstemmig van oordeel, dat hij naar Ramoth moest optrekken, I Kon. 22 : 6, 12, wat zoowel'Micha, als de ujitkomst heeft doen weten, dat toch niet recht was, vs 13-37.

En wa't het samenzijn in 's Heeren naam betreft: Dat is maar niet eenvoudig eene zaak van kerkelij^t samenzijn en gebed. Maar 's Heeren naam is de openbaring van Zijn wezen. En van samenzijn in 's Heeren naam kan alleen naar waarheid gesproken worden, als alles toegaat naar 's Heeren Woord, en waarheid, recht, eerlijkheid, oprechtheid heerschen. Over de leiding al of niet door den Heiligen Geest

bij eene vergadering, ook bij eene Generale Synode van Gereformeerde Kerken kan daarom alleen recht geoordeeld worden wanneer heel het handelen dier vergadering, en hare beslissingen of besluiten, overeenkomen met Gods Woord, en blijken daarnaar geregeld te zijn.

Wanneer we nu de laatste Generale Syrfode te Utrecht', die van 1942 tot 1946, eens toetsen in haar handelen en uitspraken aan dezen alleen rechten maatstaf, dan zien we vreemde dingen.

In Mei 1942 waren ter Synode ingekomen allerlei verzoeken van personen, kerkeraden, classes, de z.g.n. meeningsverschillen niet te behandelen. Acta, art. 571. Zelf verklaarde ik, dat m.i. deze zaak niet rijp was voor deugdehjke behandeling, en dat wij ook zelven niet rijp waren voor eene goede beslissing. Ondanks alles besloot men toch door te gaan; waarom ik toen heenging, art. 579. Ik achtte het ongeoorloofd, onder deze omstandigheden nu verder aan deze zaak mee te werken.

Maar men ging door.

En men kwam met leerbepalingen.

En men beroemde zich in de kennelijke leiding des Heiligen Geestes, blijkbaar ook in de groote eenstemmigheid.

Maar reeds dadelijk moesten die leerbepalingen gevolgd worden door eene Toelichting.

Men had dus niettegenstaande die groote eenstemmigheid., en ondanks die beweerde leiding des Heiligen Geestes, blijkbaar, tóch niet zoo duideUjk kunnen spreken of bepalen, óf er moest reeds terstond een groote Toelichting op dat bepaalde gegeven worden. Dat getuigde niet zoo schitterend van het heldere inzicht in deze zaak bij deze Synodeleden, noch van hunne goede bekwaamheid om helder en juist te formuleeren wat in dezen bepaald moest worden, noch van de werkelijke leiding des Heiligen Geestes.

Rijpheid der te behandelen zaak, en rijpheid bij de Synodeleden om haar te behandelen, schenen wel gemist te hebben.

Er werd reeds terstond een Toelichting noodig geoordeeld.

Toch had men reeds ook dadelijk verordend, dat niets geleerd mocht worden, wat niet volkomen in overeenstemming was met het door de Synode in dezen bepaalde.

Er kwam een Toelichting.

En de Synode bepaalde, dat in het licht dier Toelichting hare leerbepaling bezien moest worden.

Een en ander noopte en bracht tot het indienen van bezwaarschriften.

van bezwaarschriften. In een Praeadvies eener Commissie, dat de Synode van 1943 voor haar rekening nam wat gronden, argumenten, redeneering betrof, hoewel ook niet wat letterlijke forpiuleeriiig aangaat, mede door toezending aan bezwaarden en kerkeraden, werden de ingebrachte bezwaren afgewezen.

Ook deze Toelichting had dus nog geen bevrediging gegeven, noch de noodige helderheid aangebracht. Integendeel kwam daardoor nog te meer tegenstand tegen de leerbepaling van 1942, en een vragen om meer licht. En het Praeadvies maakte het niet beter.

Dientengevolge achtte de'Synode van 1943 e.v.j. het gewenscht, nog meer stukken van zich te'doen uitgaf naar de Kerkeraden en in bladen, om ^n zin en de rechtmatigheid der Synodale handelingen en besluiten en bepalingen in 1942 e.v.j. nader in het licht te stellen.

Maar ook aldus werd de noodige of gewenschte duidelijkheid nog niet verkregen.

Evenmin als aan de Synode van 1942, was het blijkbaar aan die van 1943 e.v.j. gegeven, helder zich over de quaestie in geschil uittespreken.

Was dat een blijk ervan, dat die quaestie rijp was voor deugdelijke behandeling ?

Was dat er een bHjk van, dat de Synodeleden, die in 1943 e.v.j. meerendeels dezelfden waren als die in 1942, rijp waren voor de goede behandeling dezer zaak?

Was dat een duidelijk blijk van de kennelijke leiding des Heiligen Geestes?

Nu maar, in 1945 zal het dap opnieuw geprobeerd worden. Een gansche reeks van 16 uitspraken verschijnen. Zoo zal het dus eindelijk wel in orde wezen ?

Helaas, nog bhjkt het niet goed.

- Dan moet er maar een nieuwe Synode komen. •

En deze komt in 1946.

En zij verklaart „dat de veranderde situatie in de kerken een nieuwe uitspraak over sommige punten betreffende het genadeverbond wenschelijk maakt".

Een nieuwe uitspraak! In Jan.—^Maart 1946!

De „oude" uitspraak was gedaan in het midden van 1942.

Binnen de vier jaar dus eene nieuwe uitspraak wenschelijk geacht. En dat na al het gemodder in die 3 a 4 jaar.

Zeker wel een duidelijk blijk, dat de Synodeleden de quaestie in 1942 door hadden. En dat het geschilpimt toen wel rijp was voor deugdehjke behandeling. En dat de HeiUge Geest kennelijk de leiding der SjTiode en der Synodes had gehad!

Binnen de vier jaar eene nieuwe uitspraak gewenscht geacht, en noodig geoordeeld!

Wel geschikt om eerbied te wekken voor zulke SjTiodes en haar beweringen, haar leerbepalingen en haar tuchtoefeningen of kerkelijke vonnissen.

Er moest dus een nieuwe uitspraak komen. Maar dit moest slechts een nieuwe formuleering zijn. Want „de zakelijke inhoud der betreffende uitspraken van 1905 en 1942, als gegrond op Schrift en Behjdenis (mocht) niet prijsgegeven worden".

Intusschen waren op grond van die „oude" uitspraak al vele schorsingen en afzettingen geschied. Wel veelal gecamoufleerd als gedaan op grond van verzet tegen de goede orde. Maar in wezen, omdat de geschorsten en afgezetten die „oude" uitspraak verwierpen als in strijd met Schrift en Belijdenis. Doch men zag et blijkbaar tegen op om hen als ketters te vonnissen. Slechts hier en daar is een enkele door kerkeraden als ketter uit het ambt gebannen. Dqch de Synodes durfden het, naar het schijnt, niet aan om bij verwerping van die , , oude" leeruitspraak als ketter tè schorsen en aftezetten, en dan eventueel uittebannen, en daarom moest het maar den schijn hebben, dat men vonniste op grond van verstoring der goede orde.

Doch die vonnissen liggen er. Zeer velen zijn geschorst en afgezet.

En nu moest en zou een nieuwe uitspraak gedaan worden, en is die gedaaii, hoewel dat deze slechts een nieuwe formuleering moest wezen.

Waar nu echter ernst met kerkelijke vonnissen gemaakt wordt, , en men beseft, wat een kerkelijk vonnis moet zijn en beteekenen volgens Gods Woord, en men dus in dezen handelt naar GoddeUjken eisch en in • het besef van hetgeen men doet met een kerkelijk vonnis uittespreken, moet men, bij eventueele verandering of wijziging van datgene, op grond waarvan een betreffend vonnis werd uitgesproken, consciëntieus nagaan, of dit ook mogelijk wijziging van het vonnis ten gevolge moet hebben.

In dat geval had die Synode van 1946 scherp moeten aangeven, waarin „de zakeUjke inhoud der betreffende uitspraken van 1905 en 1942" bestond, en waarin de formuleering, die gewijzigd moest worden. Om daarna nauwkeurig te onderzoeken, of., en zoo ja, welke dezer vonnissen eventueel gegrond waren op dien „zakelijken inhoud", en welke mogelijk op die onjuiste formuleering, die door een nieuwe vervangen moest worden, zoodat misschien ook die vonnissen wijziging zouden moeten ondergaan.

Zoo moest gehandeld worden waar ernst gemaakt wordt met den wezenlijken" aard van rechtmatige kerkelijke vonnissen.. Want komt het bij rechtspraak steeds op zuiver rechtspreken aan, bij kerkeUjke vonnissen is dit te meer eisch, omdat daarvan de beteekenis zooveel gewichtiger en ontzettender is, wanneer die rechtmatig zijn, naar Gods Woord.

Heeft men zoo gehandeld op de Synode te Utrecht van Jan.—^Maart 1946?

Voor zoover de Synodeverslagen daarvan kennis geven: Neen. Deze Synode schijnt met de. vonnissen van schorsing en afzetting even luchthartig gehandeld te hebben, als die van 1943 e.v.j., zonder eenig besef van wat een rechtmatig kerkelijk vonnis beteekent, en zonder besef daarom ook, hoe verschrikkehjk een kerkelijk college zich vergrijpt aan Gods heilige tucht, wanneer het die lichtvaardig en luchthartig hanteert, om er zich tot handhaving van eigen aanzien en meening van te bedienen tot het zich ontdoen van ongewenschte personen die niet maar ja en amen willen zeggen op wat dat college onschriftuurlijks, *en ongereformeerds belieft te decreteeren noch te bukken voor zijn gewaande en beweerde Goddeüjke hoogheid.

Nu, er is een God die leeft. Die ook wel soms reeds op deez' aarde vonnis geeft.

Maar is nu deze nieuwe uitspraak naar Schrift en Belijdenis?

Noch- naar , , zakelijken inhoud", noch naar formuleering. Reeds in een paar vorige artikelen heb ik dat aangewezen.

Hier volgt nog een verder betoog. De nieuwe uitspraak luidt in punt 2 aldus:

„In dit verbond komt de Heere tot ons met de belofte des heils, en op grond daarvan met den eisch tot geloof en bekeering.

Deze beide, belofte en eisch, zijn op zulk een wijze aan elkaar verbonden (a), dat de menschelijke verantwoordelijkheid ten volle wordt gehandhaafd en nochtans de Heere in zijn verbond niet afhankelijk is van het doen des menschen. In de belofte immers betuigt Hij niet alleen, dat een iegelijk die in deii Zoon gelooft het eeuwige leven heeft (b), maar zegt Hij ook den Heiligen Geest toe, die het geloof I werkt, waardoor Hij ons Christus en al zijn weldaden deelachtig maakt (e).

Dienovereenkomstig werkt Hg in zgn uitverkorenen hetgeen Hij van allen eischt (d), vervullende aan hen al de beloften des verbonds, rekenende niet „de kinderen des vleesches", doch. „de kinderen der belofte" voor het zaad (e)."

Deze laatste alinea heb ik reeds in een vorig artikel besproken. Die blijve daarom nu rusten. Thans moeten we de eerste en de tweede alinea bezien.

De eerste alinea zegt, dat de Heere in het genadeverbond tot ons komt „met de belofte des heils, en op grond daarvan met den eisch tot geloof en bekeering".

Goed.

Maar nu moeten we er goed op letten: Waar dus in dit verbond de belofte des heils niet komt, daar is ook niet de eisch tot geloof en bekeering. Want die eisch komt in het verbond OP GROND van de belofte des heils.

Dit moeten we goed vasthouden. Het v/ordt nu de vraag, of God in dit verbond tot allen met de belofte des heils komt ? !Zoo ja, dan ook tot allen met den eisch tot geloof en bekeering. Zoo neen, dan ook niet met dien eisch. Dan zouden er dus, wanneer God in het verbond niet tot allen komt met de belofte des heils, sommigen of velen zijn, tot wie God in Zijn genadeverbond w e 1 komt beide met de belofte des heils, en op grond daarvan ook met den eisch tot geloof en bekeering. Doch ook anderen, sommigen of velen, tot wie God in dit verbond niet komt met de belofte des heils, en dus ook niet met den eisch tot geloof en bekeering, dus met geen van beide, noch met deze belofte, noch met dezen eisch, dus met niets.

Hoe staat het er nu mee te dezen aanzien? Dat wordt aangegeven in de tweede alinea, alsook in de derde. Maar deze laatste büjft nu buiten behandeling, omdat zij reeds eerder door mij nader bezien werd. Hier beperk ik mij dus tot. de tweede alinea. Daarin wordt eerst gehandeld over het verband van belofte en eisch. En dan wordt nader uiteengezet, wat die belofte voor inhoud heeft. „In die belofte immers betuigt Hij niet alleen, dat een iegelijk die in den Zoon gelooft het eeuwige leven heeft, maar zegt Hij ook den Heiligen Geest toe, die het geloof werkt, waardoor Hij ons Christus en al zijn weldaden deelachtig maakt".

Die belofte houdt dus tweeërlei in: eene betuiging en eene - toezegging. De onderscheiding van deze twee woorden doet weten, dat met beide iets onderscheidens bedoeld - is. Dit blijkt te meer door dè tegenstelling: niet-alleen betuigt, maar ook toezegt. Dus kan toezeggen hier niet anders beteekenen dan: onvoorwaardelijk beloven, zeggen dat stellig ontvangen of verkregen'zal worden. Dat wordt bevestigd door het begin der derde alinea: DIEN­ OVEREENKOMSTIG WERKT H ij in z ij n UITVERKORENEN...

Daaruit volgt, dat de Heere in Zijn verbond niet tot allen met deze belofte des heils komt. Want niet alle kinderen der gemeente of geloovigen zijn uitverkorenen ten eeuwigen leven. Niet aan allen wordt dus deze toezegging van de ontvangst van den Heilige.n Geest gedaan. Want niet allen, ontvangen metterdaad den Heiligen Geest, dat Hij in hen door het geloof werkt.

Maar daar, dat volgt uit de eerste alinea, komtGod in Zijn genade-verbond ook niet tot allen met den eisch van - geloof en bekeering. Want daarin wordt gezegd, dat die eisch gegrond is op die belofte; ontbreekt dus die belofte, danoo'kdieeisch.

DaEiraan is niet te ontkomen.

Dus: in Zijn genadeverbond komt de Heere met Zijne beloften van heil, en op grond daarvan met den eisch tot geloof en bekee'ring. Die belofte bestaat uit een betuiging en een toezegging: Die toezegging doet God niet aan allen in Zijn genadeverbond, slechts aan Zijn uitverkorenen. Maar zonder die toezegging is de belofte des heils gebroken, en is die er niet meer: het wezenlijke ontbreekt dan. Daarmee wankelt en valt ook de eisch.

Of moet die eisch nu ook gehalveerd worden? Bil den doop ontvangt de een dus slechts een betuiging van God, de ander echter deze betuiging plus deze toezegging. Wie deze laatste twee? Gods uitverkorenen. Wie zijn dat? Dat weten we niet. Dus weet geen ouder bij den doop van zijn kind. óf het slechts een betuiging van God ontvangt, of ook daarbij deze toezegging. Eerst moet die ouder weten, dat zijn kindï ten eeuv/igen leven uitverkoren is. En geen gedooöte weet, of hij slechts deze betuiging van God ontving, of ook bovendien deze toezegging. Daartoe moet hij eerst weten, of hij uitverkoren is.

Dus tweeërlei doop.

Een doop slechts met een Goddelijke betuiging.

Een andere doop met eene Goddelijke toezegging bij deze betuiging.

Maar geen mogelijkheid' voor doopouders, noch voor gedoopt kind, wat nu bij den doop van God ontvangen wordt: alleen deze betuiging, of bij haar ook deze toezegging, we zouden mogen zeggen: de volle belofte des heils.

Eerst moet ouder en kind weten, dat dat kind ten eeuwigen leven uitverkoren is.

Zoo valt schier alle heilsbeteekenis van den doop tot steun voor het zwakke geloof, en tot éventueele ernstige waarschuwing aan den gedoopte, bij ongeloof en ongehoorzaamheid, weg. Waarvoor moet dus eigenlijk de doop dienen? Die reeds tevoren verzekerd - zijn van hunne uitverkiezing, hebben toch eigenlijk dien steun uit hun doop niet 'meer noodig. Zoodra zij weer wankelen in de zekerheid van hunne verkiezing, hebben ze weer geenerlei steun uit hun doop. En de anderen hebben heelemaal niets aan hun doop. Inuners, het komt aan op die toezegging. En wie kan hun verzekeren, dat zij die hebben? En bij de onverschilligen: Nu, wij hebben toch die toezegging niet. En anders zal de Geest toch wel bij ons doorwerken. Want God doet toch wat Hij toezegt? i

Wat wordt hier een geheel andere doopsleer geleerd dan in de Heilige Schrift. Wat wordt hier een andere sacramentsleer geleerd dan in onze BeUjdenis. „Wij gelooven, dat onze goede God, acht hebbende op onze grovigheid en zwakheid, ons heeft verordend de Sacramenten, om aan ons zqne beloften te verzegelen, en om panden te zijn der goedwilligheid en genade Gods te onswaarts, en ook om ons geloof te voeden en te onderhouden", art. 33.

Hoe kan bij deze Synodale doopsleer een verzegeling en verzekering der Evangeliebelofte zijn, zooals 24ondag 25 van den Heidelbergschen Catechismus daarvan spreekt? Bij den doop der kinderen is er immers niemand, die weet en zeggen kan, of bij dien doop de toezegging door God gedaan wordt? En hoe kan dan die doop tot verzekering en verzegeling dienen?

Zoo mag in deze formuleering de „zakelijke inhoud" der uitspraken van 1905 en 1942 behouden zijn, dan blijkt, dat die inhoud evenmin op Schrift en Belijdenis gegrond is, als inhoud en formuleering der uitspraken van 1946.

Zie, men kon het in 1942 wel zelf en zonder aüderer hulp af.

En wat is er van gekomen! Allerlei gesukkel in deze 3 a 4 jaar. Allerlei onrecht daarmee in ^verband.

Reeds na nog geen 4 jaar werd een nieuwe uitspraak gewenscht, door „de veranderde situatie".

En deze nieuwe uitspraak gaat niet minder tegen Schrift en BeUjdenis in. De Synode verklaart wel: „dat deze nieuwe verklaring, als kerkelijke uitspraak, gedaan op grond van Schrift en Belijdenis, uiteraard bindend gezag heeft". Maar even goed nadenken doet wel zien, dat zij in strijd is met Schrift en Belijdenis. Toch durft men aan haar binden, zij het niet op die wijze, als in 1942 e.v.j. door de , , oude" — nu nog maar ruim driejarige — uitspraak.

Men kon het wel af in 1942.

Men kon het daarna wel af zonder hulp, vooral het schorsen en afzetten.

Men kon het wel af in 1946, zonder die uitgeworpenen van 1943 e.v.j., zonder de Chr. Geref., zonder de Geref. Kerken in het buitenland.

Zouden wij het niet zelven alleen kunnen?

Wij hebben toch de leiding des Heiligen Geestes. De praeses Synodi heeft dat toch duidehjk verklaard: Wij zijn toch zoo eenstemmig.

O ja. Maar zie hier het resultaat. Hoogmoed komt voor den val. Een leer, tegen Schrift en Belijdenis ingaande, als leer der Gere f-o rmeerde Kerken geproclame'^erd en opgelegd..

Kampen, 18 Maart 1946.

S. GREIJDANUS.


1) Die van Enschedé was „voorloopig".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 mei 1946

De Reformatie | 8 Pagina's