GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Zü is er weer, zij is er weer, hare koninklijke hoogheid, de critiek der jongeren. Zij ziet er jong, modem jong uit, tenminste als men haar niet al te dicht nadert, want met zoo'n verf laag je op de wangen... Enfin, men vraagt zoo'n dame beter niet naar haar leeftijd.

Zij is wel van heel hooge komaf en van heel oude familie. Daar zijn er, die beweren, dat haar stamboom terugwijst naar het paradijs; maar dit zegt niet veel, omdat wij allemaal Adams kinderen z^'n; en zij laat er zich niet op voorstaan, aangezien zij niet al te veel waarde steeds placht te hechten aan de vastheid van de eerste hoofdstukken van Genesis. Natuurlijk wel wat den diepen zin betreft, de waarheid achter de waarheid, bovenlhistorie, of iets van dien aard.

Maar onder oud-Israël was haar familie in aanzien. hoog

Zij zocht toen reeds veel contact met de buitenkerkelijken; ging wel naar den tempel, maar rookte toch' liever op de hoogten, waar veel meer „beleving" was. Die profeten waren zoo intellectualistisch en moralistisch,

Ik ga nu de eeuwen van veel mystiek maar voorbij, om aanstonds te komen tot onze eeuw. Wie denkt nu niet aan de dagen van Netelenbos en Geelkerken? Dat waren gloriedagen voor de familie.

En hare koninklijke hoogheid heeft bij ha, ar komst, thans, aanstonds fijn aangevoeld, hoe zij een beste beurt kon maken.

Zij werd geïnterviewd, natuurlijk, omtrent haar meening over het conflict in de gereformeerde wereld.

Nu moet ik er op wijzen, dat zij thans een heel fijne hofhouding er op na houdt. Die noemt zij „werkgemeenschap". Men moet uiteraard nooit vergeten uit welken stand men is —• denk maar eens aan dien fijnen cultuurmijnlieer ds Lugtigheid — maar als zelfs de Tenho in Japan gaat flikflooien met de democratie, wie kan daarin achterblijven? En bovendien hebben wij thans machtige partijen van den „arbeid". EKis: werkgemeenschap.

Eien van de jongeren dier gemeenstahap schreef reeds een brochure van groot gewicht.

Voorts heeft H. H, een ministerie van advies, met vier professoren: Bavinck, Wurth, Berkouv/er en Waterink. Terwijl de fijne cultuurman Ad Kuiper, die expert is inzake contact met buitenkerkelijken, daartoe ook behoort.

Als men nu toch zfulk een synodocratisch gezelschap van groote mannen naast zijn troon heeft, moet alle vraag wel een goed antwoord vinden.

Omtrent het gebeuren in onze gereformeerde kerken heeft H, H. dan gezegd: het komt mij voor dat de huidige controverse — fijne hoftaaJ — binnen de gereformeerde kerken van theologischsn aard is; een controverse, die het gros van het gereformeerde volk als zoodanig niet raakt. Toch hemelschreiend, natuurlijk.

Nu voelt ge wel, dat alle synodocratische dominé's, diep geroerd door zooveel saherpte van blik, .aanstonds bereid ajn zich af en toe te scharen rondom den troon van H. H. de critiek der jongeren. Precies zoo, als de Montessori-paedagogen rond „Zijne majesteit het kind" gaan staan, om paedagogiek te leeren. Is niet het kind de vader van den man? En de jongere, de professor voor den oudere, geregeld bezig tentamen af te nemen? Waarvoor, zoo vraag ik, leven wij in een nieuwe wereld, als wij de zaakjes niet eens wat omkeeren ?

Zoo is dan ds Spier van Helpman in „Bezinning" de tolk geworden van het groot crediet, dat H. H. aanstonds met deze geweldige uitspraak heeft gewonnen.

Laat ons luisteren, zegt hij, luisteren en ter harte nemen. Nu, luisteren wij mee. Maar ik moet nu wel even denken aan het verhaal van dien stokdooven, ouden man, die steeds zoo scherpe critiek had op de wereld. Vroeger was alles heel anders. Kijk nu maar eens, placht hij te zeggen, naar die hanen. Voorheen kraaiden zij. In mijn jeugd. Nu, nu doen ze alleen maar den bek open.

Ds Spier zou den hanen toeroepen: luister toch

Maar wij, armelijke, knullige lieden, meenen, dat, wil men iets aan critiek hebben, men den maatstaf moet kennen, waarmee zij meet. Wij vragen nog wie zij zelve is. Zieer neerbuigend heeft nu H. H. gezegd, dat zij bereid is met de ouderen te spreken in een sfeer van volkomen openhartigheid en vei-trouwen. Dat had zij geleerd van de groote staatslieden in de vergadering der Vereenigde volkeren of van Schermerhom. Daar hoort nog zoo iets van genegenheid bij van wederzijds „begrepen".

Maar H. H. voegde er nog iets aan toe wat zij van minister Lieftinck kon hebben afgekeken. Zoo'n stokje achter de deur. De heeren synodocraten moeten het wel verstaan; wil men de jeugd niet verliezen, dan zal men al haar vragen e e r 1 ij k moeten beantwoorden. Ja, zij is niet voor de poes!

Nu, ds Spier vindt, dat zulks ook passend is.

H. H. heeft gezegd, dat er drieërlei soort jongeren zijn. Een deel is teivredsa, eeu ander deel onverschillig, eeü iaeiröè ieM-yeS'BXsderh^. Eni Üaï öjn wij, dus' stelde zij\

En ds Spier antwoordt direct: dat derde deeJ, hoogheid, is waarlijk nitet het slechtste.

Maar nu deiifee men zich de situatie wel in.

H. H. verklaarde, dat dit derde deel eenvoudige preeken wü.

Want — da Spier zegt het zelf — deze jeugd ziet scherp, 2ij Idjkt dwars door de menschen heen. Zij voelt schCTp aan, dus ging H. H. voort, wat bij de ouderen edht is en wat onecht, wat leeft en wat dood is, wat beleefd wordt en wat dogma blijft. Wij — ik citeer woordelijk — gaan naar de kerk en hooren daar veel van wat wij toch reeds wisten. Wij kunnen de volzinnen soms voor den tijd al raden, en het zegt ons zoo weinig, het raakt ons vaak niet — en dat feit doet ons zeer. Voor die onechte ouderen dan natuurlijk.

Er is wel veel goed doordacht, maar niet doorleefd. Er wordt wel mooi maar niet echt gepreekt.

En wat zegt nu ds Spier, in weerwil van zijn „Wijsbegeerte der wetsidee"? Wraakt hij die scheiding van echt en onecht, van verstand en hart?

Houdt hij den jongeren voor, dat de Schrift ons leert, dat alleen God de harten kent en dat de mensch aanziet v/at voor oogen is?

Tracht hij het H. H. duidelijk te maken, dat zij goddelooze taal spreekt? Wel neen. Maar bovendien: daar wordt geleerd, dat waarheid is wat doorleefd, beleefd wordt. Kan het érger?

Dat is de moderne wijsbegeerte. Levend denken, „denken met de handen", en meer van dat fraais. Het is niet dan ongeloof.

Maar ds Spier zegt: laat ons die critiek niet hooghartig afwijzen. Luister, collega's, luister!

De rest is al even vreemd.

H. H. neemt ook de ouderlingen onderhanden. En de jongelingsvereeni gingen.

Zie eens, wij, dus zegt zij, hebben problemen genoeg. Wij verdeelen de meeningen in gereformeerd en ongereformeerd. Dat mag dus niet. V/ant dat laat „ons" koud. Wij willen een woord van hart tot hart enz.

Dat is taal, zoo droog als overgebleven scheepsbeschuit. Maar luisteren mijne heeren, luisteren. Het is alles zoo mooi en diep en echt.

En voorts onze zede, die is zoo formalistisch geworden. Dit mag niet en dat mag weer wel. En aan die quaesties besteedt men veel tijd. Wij wandelen wel op Zondag, maar fietsen niet.

Kaarten is slecht. Het ganzebord is goed. Wij houden van voordrachten en schuwen het tooneel. Waartoe toch al die zotte onderscheidingen? Dat is farizeïsme. En ds Spier zegt: van harte stem ik toe.

Alsof er geen verschil zou bestaan tusschen een wandeling en een langen fietstocht, waarbij men onderweg ook eens rust in een café, en een kerkdienst verzuimt.

Zie eens, wij, dus H. H., moeten contact zoeken met de buitenwereld- Wij isoleeren ons te veel. Wat weten wij — H. H^ bedoelt natuurüjk anderen dan zij zelf —• wat weten wij van de oeounienisthe beweging, wat van het doen der N, Herv. kerk, wat van de Roomsohe leekenactie? Weten wij wat er in de wereld al zoo te doen is?

Is het bij ons altijd beter? Waar halen wij die dwaasheid vandaan? Niet isoleeren van de wereld, maar uitgaan in de wereld is noodig. En dan al die principes. Niet dan conservatisme.

Elen jongensclub mag geen kerstboom hebben. Het kan heusch geen kwaad, als er heel wat van die z.g.n. beginselen over boord gaan.

Wij moeten centraal gaan leven, dicht bij Christus, en dan hebben wij dat siurogaat van beginselen niet meer noodig.

Luisteren, zegt ds Spier, luisteren. Sjonge sjonge, wat is dat alles belangrijk.

Ja, zegt H. H., wij hebben angst voor de wereld. En moeten wij bang voor haar zijn? En ds Spier denkt er niet aan, haar te vertellen, dat de wereld een erge vijandin steeds is genoemd, een der drie vijandelijke machten: de wereld, satan en ons eigen vleesch. Zondag 5 2. Heid. Cat.

Dus, er moet komen een geheele omschakeling. Want — anders gaat de jeugd de gereformeerde kerken voorbij. Er ontstaat dan een vervreemding, die nauwelijks te herstellen is. Daar is weer die stok achter de deur.

Doch niet alleen dominé's en ouderlingen, ook vaders moeten willen luisteren.

Waar is, zoo vroeg H. H., waar is de ouderling of de vader, die, als de jongeren spreken en komen met hun vragen, eens antwoorden: daar zijn wij nog niet mee klaar?

Het is een oude bekende, die verzuchting. Vooral, als het een elementair stuk betreft onzer leer; elementa zijn fundamenta zei Groen van Prinsterer. Eki van fundamenten houdt H. H. niet.

Neen; het staat zoo groot, het is zoo fijn en echt, als men dan verklaart: daar zijn wij nog niet mee klaar

Dat is echt, doorleefd, ziet U.

Maar genoeg. Wij weten nu al wel, welke geest hier spreekt. Wij herkennen den ouden familietrek. Het is de taal van al die lieden, die de Gereformeerde waarheid haten en ondermijnen. Het is de oude mystiek, niet eens in nieuw gev/aad.

De oude onwil om eenvoudig te luisteren naar het Woord van God. Het oude vetezet tegen de zuivere belijdenis naar de Schidfjiea.

Maar luisteren, ter terte nemen is de boodschap. ïln anders!

Prof K. Dijk verzet 2dch nog ia het „Gereformeerd longelingsblad", maar niet dan na enkele beleefde > uigingen voor H. H. te hebben gemaakt. Ja ^—• zij is ir weer, zij is er weer. Hare koninklijke hoogheid, de .critiek der jongeren".

En wij bidden van harte: bewaar de jeugd van het ; 'erbond, bewaar de ouderen o Heere, voor deze ontsettende verleidiag van menscheUjken hoogmoed, die weer doet opsteigeren tegen de eenvoudige gehoorsaamheid aan Uw Woord en Uwe wet.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's