GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE GETALSVERHOUDINGEN OP OOST-SOEMBA.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE GETALSVERHOUDINGEN OP OOST-SOEMBA.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door omstandigheden buiten mijn wil heb ik pas kort geleden kennis kunnen nemen van de nummers van „Kerknieuws", die de laatste maanden verschenen zijn, en waarin een en andermaal geschreven werd over de sterkteverhouding van de vrijgemaakte gemeenten op Oost-Soemba ten opzichte van hen, die niet met de vrijmaking meegegaan zijn.

Eerst werd in het nummer van 26 Oct. j.l. een beridht overgenomen van een kerkbode van de Geref. Kerken (o. h. art. 31 K. O.) in het Noorden des lands, meldend dat meer dan 60 % der gemeenten op Oost-Soemba zich zouden hebben vrijgemaakt. Daarna volgde op 23 November een berichtje van „bevoegde zijde op Oost-Soemba" met de rnededeeling, dat niet 60 % maar 25 % der gemeenten op Oost-Soemba , , behooren tot de, zooals zij hier genoemd worden, , , Harani Gohingoe" of te wel Goossens-Christenen". De waarde van dat laatste berichtje is door ds Goossens in „De Vrije Kerk" betwist. In „Kerknieuws" van 4 Jan. en van 1 Maart polemiseert de heer Scheps vervolgens met ds Goossens.

Het zou, waaj: de getalsverhoudingen op Oost-Soenlt ba zoo lang en breed behandeld zijn, weinig zin hebben op die zaak terug te komen, tenzij nieuwe argumenteB aangevoerd kunnen worden. Nu zijn, voor zoover mij bekend, tot nog toe alleen niaar relatieve cijfers genoemd, eenerzijds 60 % en anderzijds 25 %. Maai volstrekte cijfers betreffende het aantal leden ter eena en ter andere zijde, zijn, meen ik, nog niet genoemd. Daar ik in November en December 1946 gedurende vier weken op Soemba geweest ben en daar o.m. een nauwgezet onderzoek ingesteld heb naar het zielental van de vrijgemaakte gemeenten, is het de moeite waard deze getallen eens te vergelijken met de officieele cijfers, die van de andere zijde gepubliceerd zijn.

Natuurlijk is het niet onze bedoeling om door dit vergelijkend onderzoek te doen beslissen wie van de twee over elkaar stonde groepen de Waarheid aan zijn zijde heeft, want overeenkomstig artikel VU van de Nederlandsöhe Geloofsbeüjdenis mogen we de „groote menigte" niet „gelijkstellen met de Waarheid Gods". Ons doel is slechts om te laten zien, welk van de beweerde percentages, 60 % dan wel 25 %, met de werkelijkheid in overeenstemming is.

Zooals ik al vertelde, heb ik in November en December een nauwgezet onderzoek ingesteld naar het zielental van de vrijgemaakte gemeenten op Oost-Soemba. De leden van de vrijgepiaakte gemeenten wonen verspreid over een negentiental plaatsen, n.l. drie zelfstandige gemeenten met een eigen kerkeiaad en een 16-tal grootere of kleinere kringen, waar de ambten nog niet zijn ingesteld, maar waar 's Zondags wel gepreekt wordt en waar catechetisch onderwijs wordt gegeven. De zelfstandige gemeenten, Melolo, Petawang en Kananggar, heb ik alle drie bezocht, terwijl ik ook geweest ben in acht van de zestien kringen^ Op al de plaatsen, die ik bezocht, heb ik mij aan de hand van de ledenlijsten laten inlichten over het zielental. Ook van de acht door mij niet bezochte kringen heb ik het .zielental kunnen noteeren, omdat ik van elk dier kringen wel enkele ieden op mijn tocht ontmoet heb, terwijl ook de goeroes, die daar geregeld gingen preeken, mij op de hoogte gehouden hebben. Trouwens die niet bezochte kringen telden slechts ean gering aantal leden. De grootste van deze acht bestond uit 16 zielen groot en klein bij elkaar, terwijl de klein-' ste slechts 5 leden telde. Het totale zielental in de niet bezochte kringen bedroeg 89, terwijl daarentegen in de gemeenten en kringen, die ik wel bezocht heb, het gezamenlijk aantal leden 656 was. De vrijgemaakte gemeenten op Oost-Soemba tellen dus in totaal 745 zielen. Weliswaar zijn hier 178 ongedoopte kinderen

bij, daar al gedurende aciht jaar de sacramenten niet bediend konden worden, omdat er geen predikant aanwezig was, maar het zijn kinderen van Christenouders, dus .verb'ondskinderen, die behooren gedoopt te wezen, zoodat ze vanzelfsprekend meegeteld worden. Boven het getal van 745 waren er in al die plaatsen nog 210 heidenen, die geregeld bearbeid werden en waarbij er waren, die naar het oordeel van den betrokken kerkeraad, toegelaten zouden kunnen worden tot het doen van belijdenis en het ontvangen van den doop, als er maar een predikant was, om dien doop te bedienen. We komen dus tot een totaal van 745 Christenen en 210 meelevende heidenen.

Laat ons nu eens nagaan welke getallen ons van de andere zijde ter beschikking staan. Dat zijn weliswaar geen zeer recente gegevens, docih dat bezwaar is niet zoo groot als het lijkt, zooals in het vervolg blijken zal.

Vóór 1943 bevatte het Jaarboek ten dienste van de Gereformeerde Kerken in Nederland ook gegevens betreffende het zendingsveld. Het zoo juist verschenen Jaarboek 1947 van de gebonden kerken bevat die gegevens niet. Indien dat wel het geval was zouden we terstond de daar gegeven getallen kunnen vergelijken met de door mij geconstateerde sterkte van de vrijgemaakte kerken óp O.-Soemba, om te zien wie gelijk heeft, zij die spreken van 60 % vrijgemaakten, of de „bevoegde zijde op Oost-Soémba" die 25 % noemt. Nu moeten we ons ter vergelijking behelpen met de Jaar-- boeken van voor 1942. Onder het hoofd Soemba vinden we daarin steeds eerst een algemeen gedeelte, dan een beschrijving van de drie afzonderlijke deelen: Oost-Soemba, Midden-Soemba en West-Soemba, daarna een paar regels, die zonder overgang volgen onder West-Soemba, maar kenneUjk slaan op geiheel Soemba, terwijl tenslotte" een beschrijving van het zendingsonderwijs op Soemba gegeven wordt. Voor ons zijji van belang de beschrijvingen-van de drie ressorten, waarin Soemba verdeeld wordt en dan ook nog de laatste regel, die handelt over geheel Soemba.

We gaan eerst eens zien wat er in het Jaarboek 1939 staat. Dat boek is afgedrukt in het begin 1939, misschien al wel gedeeltelijk in eind 1938. In elk geval zijn de getallen, die daarin voorkomen, te beschouwen als betrekking hebjjend op 1938, gedeeltelijk zelfs op 1937. Voor Oost-Soemba staat er^ uitdrukkelijk bij, dat eind 1937 het ledental zoo en zoo groot was. Volgens dat Jaarboek was het ledental in Oost-, Midden-'*'en West-Soemba respectievelijk 1335, 1907 en 2347, terwijl het totaal staat opgegeven als 5589. In het onderstaande staatje zetten we nu de getallen naast elkaar zoo als ze in de Jaarboekjes van 1939-1942 staan vermeld. Daarbij is West-Soemba nog weer gesplitst in een Oostelijk en Westelijk deel.

1939 1940 1941 1942 Oost-Soemba . . . . 1335 Midden-Soemba . . . . 1907 1938 1982 1982 West-Soemba ten Westen 2041 2200 2400 2400 West-Soemba ten Oosten 306 376 400 400 Soemba in zijn geheel 5589 5000 5000 5200

Hierbij vallen ons twee dingen op. In de eerste plaats dat in de jaren 1940, 1941 en 1942 geen getallen vermeld zijn voor Oost-Soemba en dat overigens de getallen voor 1942 gelijk zijn aan die van 1941 met uitzondering van het totaal dat 200 hooger geworden is. Blijkbaar zijn in den loop van 1941 geen nieuwe gegevens ontvangen, zoodat de cijfers van het voorgaande jaar gehandhaafd zijn. Maar wel is het totaal in 1.942 opgegeven met een getal, dat 200 hooger is dan voor 1941. Nu zijn de totalen van 1940-1942 kennelijk afgerond, maar de opsteller is.'waarsohijnlijk tot de conclusie gekomenj' dat het totaal voor 1941 al te zeer afgerond was en heeft het voor 1942 met 200 verhoogd. Wanneer we nu voor de jaren 1940-1942 het totaal verminderen met de som van de drie ressorten, waarvoor wel getallen zijn ingevuld, dan krijgen we bij benadering het zielenaantal van Oost-Soemba voor de genoemde jaren. Bij benadering, want de totalen zijn duidelijk afgerond. Op deze wijze vinden v/e voor Oost-Soemba over de drie achtereenvolgende jaren een zielental van 486, 218 en 418. Het Jaarboek'1940 geeft voor Oost-Soemba ten opzichte van 1939 een achteruitgang van 849 zielen. Deze achteruitgang is natuurlijk veroorzaakt door de afzetting van ds Goossens, die in 1939 heeft plaats gehad, welke afzetting door de gemeenten van Oost-Soemba niet voor vast en bondig gehouden werd, althans door het grootste deel niet. Uit dien hoofde worden de leden dier vrijgemaakte gemeenten niet meer meegeteld. Het zeer lage cijfer voor 1941 zal wel veroorzaakt zijn door de al te sterke afronding van het totaal. Maar vergelijking van de getallen voor 1940 en 1942 wettigt de Conchisie, dat het zielental der leden van Oost-Soemba, die zich niet vrijgemaakt hebben, ongeveer ligt tusschen 400 en 500. Dat was dus voor de Jap'ansöhe invasie. Gedurende de Japansche bezetting heeft een gedwongen hereeniging plaats gehad, die evenwel na de bevrijding weer gevolgd is door een hernieuwde scheiding. Bij deze tweede scheiding zijn een aantal leden, die voor den oorlog vrijgemaakt waren, achtergebleven bij, dé' synodalen. Hierdoor wordt verklaard, waardoor het zielental van de vrijgemaakte gemeenten thans iets lager is, dan het getal dat vwj berekend hebben uit de vergelijking der Jaarboeken 1939 en 1940.

Wat nu het percentage der vrijgemaakten betreft, blijkt dat van de 1335 leden, die er volgens het Jaarboek 1939 in Oost-Soemba waren, een jaar later zich 849 hadden vrijgemaakt, d.i. iets meer dan 63 %. Voor den tegenwoordigen toestand beschikken we slechts over exacte gegevens van. het aantal vrijgemaakten^ Het getal der anderen is ons niet bekend. Toch is het wel mogelijk met een groote waarscihijnlijkheidskans uit te maken, wat dichter bij de waarheid is, 60 % of 25 %.

De door „Kerknieuws" geïntroduceerde „bevoegde zijde op Oost-Soemba", die spreekt van 25 % vrijgemaakten, zou gelijk hebben, indien de gebonden gemeenten op Oost-Soemba thans drie msLal 745 of 2235 zielen telden. Dat zou een toename beteekenen van ruim 400 omstreeks 1941 tot ruim 2000 thans. Elen dergelijke geweldige toename gedurende den bezettingstijd en de anderhalf I jaar, dat de sjmodale zendingsarbeiders na den oorlog weer op Soemba gewerkt hebben, lijkt al heel onwaarschijnlijk. We kunnen dus veilige' aannemen, dat een percentage van 25 voor de vrijgemaakten veel te laag getaxeerd is. Omgekeerd is het wel mogelijk, dat ze thans de 60 % niet meer halen, hoewel dat in 1939 wel het geval was. Als-n.l. de vrijgemaakten tot de gebondenen zich thans zouden verhouden als 60 : 40, dan zou dat beteekenen, dat tegenover de 745 vrijgemaakte leden er 496 zouden staan, die in één verband leven met de synodocraten. Als we bedenken, dat er in 1939 al 486 waren, dat voorts na de bevrijding een aantal voormalig vrijgemaakten zijn overgegaan naar de synodocraten en dat er bovendien ettelyke heidenen gedoopt zijn (ds Lambooy gaat ook volgens het oordeel van menschen, die tot zijn eigen kerkverband behooren, dikwijls lichtvaardig over tot het doopen van heidenen) dan zal onder invloed Van al die factoren het aantal synodocrg, ten tlhans wel iets hooger zijn dan 496. Maar zelfs al zouden de synodocraten er in die jaren 250 leden bijgekregen hebben (hetgeen zeer zeker een belang, rijke toename zou zijn), dan nog behouden de vrijgemaakten de overhand en dus meer dan 50 %.

Bij de bovenstaande berekeningen zijn de 210 heidenen, die reeds jaren onder geregelde bearbeiding van de vrijgemaakten staan, en waarvan een grooter of

Kleiner deel al gedoopt had kunnen wezen, indien de vrijgemaakten een dienaar hadden gehad, die bevoegd was tot het bedienen der sacramentëh, volledig buiten beschouwing gelaten. Indien die wel meegeteld worden, hetgeen niet eens zoo heel gek zou zijn, omdat de synodocraten in de achterliggende jaren wel heidenen konden doopen, dan wordt de verhouding voor de vrijgemaakten ineens veel gunstiger. Dan halen ze vermoedelijk ruimschoots de 60 %.

We komen dus tot de slotsom, dat de „bevoegde zijde van Ooat-Soemba" er wel een beetje naast is geweest met zijn 25 % vrijgemaakten, terwijl daarentegen de Kerkbode uit het Noorden, die gewag maakte van 60 % vrijgemaakten, iets te hoog getaxeerd zal hebben, wanneer we de door-omstandigheden-nog-nietgedoopte-heidenen buiten beschouwing laten, maar zelfs nog aan den lagen kant geweest is, als we die meelevende heidenen meetellen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

DE GETALSVERHOUDINGEN OP OOST-SOEMBA.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 april 1947

De Reformatie | 8 Pagina's