GRONINGER BRIEVEN
Amice frater,
Er is, naar mij toeschgnt, voor een goed gereformeerd mensch wel eenige reden om zich over de Vrije Universiteit te verbazen, een verbazing, die teleurstelling beteekent ook.
Wij hebben die universiteit aUen liefgehad en de ' ouderen onder ons denken nog vaak aan de sdhoone dagen, toen daar waren dr A. Kuyper, Fabius, Rutgers en Woltjer. De eerste generatie.
Ook de tweede bracht goede figuren.
De derde is zeer jong, gezien den tijd, waarop een geleerd mensch gewoonlijk gezocht wordt als hoogleeraar, maar wij ontmoeten haar overal, om advies te geven, niet alleen op het eigen terrein, wat ook al wat vroeg schijnt, maar door heel het leven heen, in de jeugdbeweging, in de politieke partij, op conferenties van gereformeerde predikanten, onder voorzitterschap van prof. Grosheide,
Het is een merkwaardig verschijnsel, maar het nieuwe geluid beteekent daarom nog geen nieuwe lente.
Er zijn heel wat jonge professoren aan de Vrije opgetreden en lezen/wij hun namen, dan komt ons een smaak in den mond als Chesterton overkwam, als hrj dacht aan de Engelsche regeerende aristocratie. Steeds weer dezelfde namen, zei hij dan; men zou haast denken aan een oligarchie.
Nu kon die aristocratie er steeds wel wezen en heelemaal bilüjk was Chesterton niet, want men maakt af en toe in Engeland ook nieuwe lords uit anderen kring, vooral als zij, die de leiding hebben, met het oude hoogerhuis niet meer kunnen opschieten.
De jeugd aan de Vrije wil er ook wel wezen, maar men denkt onwillekeurig aan het Fransdhe versje
On entre, on crie. Et, c'est la vie.
Men treedt den professorenkring binnen en spreekt aanstonds, zelfs naar buiten, met aanmerkelijk geluid, en dat is thans het leven van de V. U., nadat de oudere professoren meehielpen uit hun kerk en van de Theologische school te bannen dege, getrouwe gereformeerde geleerden, omdat dezen hen durfden tegen te spreken, waarna dan uiteraard de school in Kampeji een filiaal van de Vrije werd. Dat kon niet anders.
Gelukkig kregen wij de oude Theologisöhe hoogeschool terug, in rijker glans dan te voren, en bleven de uitgebsmnenen voor kerk en school behouden.
Maar is het niet merkwaardig, dat nog niet zoo lang geleden dr H. H. Kuyper klaagde over „baardelooze knapen", die voor de V. U., naar zijn meening, lastig werden? Waarom ik, als ik het overdrevene van die „harige" onderscheiding mag volgen, thans mag constateeren, dat het de gladde kin en de baard in de keel is, die de leiding, door de V. U. te geven, in handen neemt.
Zoo gaat men, om een oud spreekwoord te gebruiken, „met zijn spot naar het stadhuis".
Wat ons toch in die derde professorale generatie treft is de precositeit, de vroegrijpheld.
Dit kwam in de geschiedenis meer voor. Ik denk nu aan Hugo de Groot en, om een later voorbeeld te n©» meiv aao den Imdsohisa geofeeaca! yan deü Vlngfci
Bilderdijk beweerde, dat hij op den leeftijd van anderiialf jaar de gedichten van Cats las. Dit kon hem geen schade doen, want hij werd daarin aanstonds ernstig gewaarschuwd: vroeg rijp, vroeg rot, vroeg wijs, vroeg zot.
Zelfs het genie heeft, naar men zegt, langen, harden arbeid noodig, om te worden wat mogelijk is.
Daar is nog iets anders, dat bij die jonge generatie opvalt.
Het is de rxsA der „voorzichtigheid" in het oordeel, als het over dingen gaat, die onder ons vast stonden.
Een & effend voorbeeld daarvan zagen wij, toen in een OShristelijk blad een kloek artikel verscheen ten aanden van Cïiristelijke onderwijzers en leeraren, die zicli aansloten Wj de Partij va.n den Arbeid.
Zelfs in de vereeniging van christelijke onderwijzers schijnt men met zulk geval verlegen te zijn, en een commissie te hebben benoemd, om het „probleem" op te lossen. Eertijds waren wij Saar zoo mee klaar.
Maar wij kennen het verschijnsel der z.g.n. jongeren uit de jaren na den eersten oorlog, en ook thans na den tweeden, die, als zij een besliste verklaring omtrent een of ander geloofsstuk vernemen, een heel wijs gezicht plegen, te zetten en te zeggen: zoo, denkt U dat? Ik ben er nog niet mee klaar; en dan zien zij rondom zich heen, alsof de koningin van Scheba, als zij hen had kunnen hooren en zien, zou hebben verklaard: daar was Salomo toch een kind bg.
Welnu dan, iets hiervan overkwam dat Christehjk orgaan, dat w e 1 klaar was inzake die dubbelhartige onderwijzers.
Want een prof. van de Vrije schreef aanstonds: weest U voorzichtig, want er is in dit geval tweeërlei soort. De eene treedt tot zulk een partij toe met behoud van het beginsel, de andere laat zijn beginsel in den steek.
Deze wijsheid 'biedt verre i> erspectieven.
Men zou met evenveel recht kimnen zeggen: daar zijn tweeërlei soorten dieven. Daar zijn er, die tot een dievenbende toetreden met behoud van hun eeriijkheid, en anderen, die deze te voren laten varen.
Of men treft tweeërlei soort dronkaards aan; de eene treedt tot een club van drinkers toe met behoud van zijn geheelonthoudersprincipe, de andere laat dit varen.
Het zijn wat harde voorbeelden, maar zij snjn niet dan heel gewone consequenties en het is voorzeker niet minder erg, als iemand meent zijn heiligste overtuigingen te kunnen bewijzen door toe te treden tot een partij, die deze vierkant loochent.
Het feit, dat de predikantenconferentie onder voorzitterschap van prof. Grosheide den jongen prof. Diepenhorst laat optreden, om te vertellen, hoe de gebonden kerken behooren te staan tegenover de oecumenische beweging, verdient toch ook onze volle aandacht. Zijn thema toch was: wanneer wij het gebed van Christus om de eenheid van de kerk beluisteren dan durven wij het niet aan de oecumenische beweging een afwijzend antwoord te geven.
De omstandigheid, dat ook vrijzinnigen tot die beweging behooren, was, naar de redenaar opmerkte, van geen doorslaggevende beteekenis. Hij meent, dat de beweging aan de vrijzinnigheid den aisoheidsbrief gaf. Zij kan niet meer van beteel? enis zijn, sinds men, om lid te worden, Christus erkennen moet als Heer.
En in vertoeven beeldspraak werd nog nader gezegd, dat de vrijzinnigen geen kapstok mogen worden, waaraan men de oecimienische beweging ophangt.
Ons wordt verteld, dat de jonge professor op hartstochtejlijke wijze de pecumenische beweging verdedigde, wat dan nader ook nog door een synodocratischen predikant geschiedde, hoewel er blijkbaar ook nog tegenspraak was.
Die hartstocht maakt de zaak zeker niet goed. ^
Mijn oude dominé Sciholten placht te zeggen: hoe minder diep, hoe meer geluid, en was het niet Vinet, die opmerkte: hoe minder inhoud van belijden, hoe meer pathos?
Want hier treft ons toch een oppervlakkigheid, die, hoeveel voorbeelden dan ook werden genoemd, niet op waarachtige kennis van zaken wijst.
Is het dan niet overbekend, dat in de Ned. Herv. kerk rechtzinnig rustig pleit naast vrijzinnig? Als gelijkwaardig? Ds Grav^neyer naast dr Bannink en ds Arens?
De vrijzinnigen van onze dagen hebben heelemaal geen moeite om Christus als hun Heer te belijden, ajs het maar niet is de Christus der Sohriffcen, hoewel er vrijzinnigen zijn, wier eerlijkheid hun gebiedt, dit er bij te sseggen. Men kan daar nog respect voor hebben.
Bekend is ook, dat de Barthiaansohe geleerden heel de gereformeerde geloofsbelijdenis zouden willen beamen, als zij er maar hun philosophie onder mogen verstaan. Daar zit juist het buitengemeen gevaarlijke in van heel die oecumenische beweging. Men moet maar eens de referaten le^n, die lüjv. op de jongste oecumeniscihe jeugdconferentie in Versailles gehou^ den zijn. De brutaalste verloochening van alle christelijke waarheid in de meest christelijke termen,
Prof. Diepenhoi-st heeft gezegd: geen eenheid met opoffering der waarheid, en dat was goed, maar a's hij terzelfder tijd zegt, dat men op de oecumenische vergaderingen niet onmiddellijk het Calvinistisch belijden moet verwachten, dan is toch reeds feitelflk de waarheid op den achtergrond gezet.
Wilden de echte Calvinisten werkelijk invloed ten goede oefenen, & in zouden zij juist heel krachtig en duideKjk de volle gerefiormieerde waarheid jn dien kring moeten belijden, in de Jioop, dai men anderen nog zou kunnen redden van den gevaarUjken weg der verloochening of verzwijging der waarheid.
Nu keeren wij ons niet tegen al die moderne bevliegingen, omdat wij niemand het spreken of getuigen zouden willen verbieden.
Maar wij mogen waarlijk niet doen, alsof het zus en ook zoo kan.
Dat is ontroiiw aan den Koning der kerk. Die ons Zijn Woord heeft gegeven en aan Zijn kerk de getrouwe belijdenis.
Ik hoorde een spreker op een soort „Jeugd voor Christus-samenkomst", en rondom hem stonden vele jonge lieden. Men meent dan wel eens, dat dit ongeloovige jonge menschen zijn. Ik geloof, dat dit een vergissing is. Het zijn veeleer geloovigen, die eens luisteren.
Afgezien daarvan zie ik liever, dat de ongeloovige jongelieden naar zulk een man luisteren, dan dat zij naar een dansclub gaan. Maar wat vast staat is dit: als de ware kerk des Heeren, ter wille van zulke geestelijke acties, haar eigen belijden verzwakt, zinkt zij niet alleen in, maar verdwijnen ook die acties als sneeuw voor de zpn.
Als de kerk des Heeren haar belijdenis verzaakt, is straks geen oecumenische beweging meer denkbaar.
Ik denk nu aan het Reveil met haar Evangelische alliantie in de dagen van Groen van Prinsterer, '
Lezen wij Oosterwijk Bruyn over het Reveil, dan stelt hij deze ver boven de kerk. De Evangelische alliantie was een vergadering van goedbedoelende, vrome menschen. Maar waar is zij thans?
De Reformatie in de Afscheiding heeft echter voor ons volk in 's Heeren gunst de kerk voor ons volk behouden.
Het is niet onmogelijk, dat al die rumoerige acties hier en daar iets goeds werken, maar zij zijn als de wonderboom van Jona, die vandaag wonderiijk snel opscthiet en morgen verdort.
Zij komen op, als de kerk is ingezonken. Maar als deze uit een volk wordt weggenomen, dan zijn ook zij niet meer mogelijk.
Christus houdt Zijn kerk in stand en dat heeft Hij zeker niet beloofd aan oecumenische bewegingen, die een maximum van eenheid willen bereiken met een minimum van getrouw belijden, en die het Woord Gods werkelijk loslaten.
Het gaat nu in den synodocratischen kring wel vreemd.
Men stoot getrouwe dienaars uit en himkert er naar, om met vogels van allerlei pluimage opte treklien.
In een zich noeniend Gereformeerd orgaan wordt gezegd, ter wille van de „cultuur", dat één drama meer treffen kan dan zeven leidra, den, een uiting, waarmee men in den gebonden jongehngsbond toch maar wat verlegen zif.
Er is nog een in naam Calvinistische studentenbond; S.S.R.
Maar in het orgaan van dien bond, waarin ik ook goede artikelen nog aantrof van vrijgemaakte studenten, las ik een bijdrage van een psychiater, die van onzen kerkdijken strijd zei, dat de toon in dien strijd er op wijst, dat wij hier te doen hebben met het loswoelen en uitleven van agressieve driften, en het zou kalmeerend werken, als deze agressieve nienschen zich onder psychiatrische behandeling stelden, om die agressie kwijt te raken.
De leek, dus'werd gezegd, neemt deze dingen te zeer „au sérieux".
Voor den vrede in de kerken zou het gewensciht zijn, als sommige kerkelijke hoogwaar-digheidsbekleeders boksles gingen nemen.
Daar ontbreekt nog maar aan, dat deze psychiater het boksen zou willen stellen in plaats van het getuigen.
Ik dacht hier aan hetgeen Spengler ergens opmerkt, dat de soldaat, die Archimedes de hersens insloeg, van meer beteekenis voor de wereldhistprie is geweest dan Archimedes zelf.
Men denke zich eens in, dat de synodocratische prppagandisten prof. Greijdanus of prof. Schilder te Itjf gingen om hem te „vloeren" of voor vijf tellen knoc|= out slaan.
Het was eigenlijk wel bedoeld voor meer dan vijf minuten.
Maar, om in boksstijl te blijven, het „incasseeringsvermogen" bleek gelukkig te sterk, en ik denk' hier aan hetgeen van den apostel Paulus wordt verteld, nadat men hem gesteenigd had. „Doch als hem de discipelen omringd badden, stond hij op en kwam in de Stad".
De Heere onze God heeft wonderlijk uitkomst gegeven in den nood onzer kerken, die er spreekt uit de geestelijke verwarring en wonderlijke afglijding dezer dagen.
Bidden wij den Heere om getrouw te mogen blijven en om den doorgang der Reformatie, die Hij in Zijn groote barmhartigheid aan ons volk weer schonk.
Want dit blijft'altijd waar, dat ook gansöh ons volksleven gedragen wordt niet door een oecumenische beweging zonder pit, maar door de trouw van Christus' kerk.
Met hartelijke groeten en heilbede,
Uw toegenegen, MARNIX.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 mei 1947
De Reformatie | 8 Pagina's