Nogmaals het rapport bedrijfsorganisatie: het verweer van mr k. Groen.
V (sLot).
15. Nog slechts enkele opmerkingen tenslotte. Mr G. suggereert, alsof ik de Heilige Schrift zou zien als een verzameling „teksten" en „bewijsplaatsen" voorallerlei leerstukken. En dan volgt een tirade, dat God het ons zoo gemakkelijk niet maakt. Dit is een dwaling, die er toe leidt de theologie te verheffen boven andere wetenschappen, omdat een theoloog in den bijbel uitgangspunten te kust en te keur kan vinden, doch een chemicus b.v. niet. We zouden dan de volheid van ai Gods werken uit het oog verliezen ten behoeve van de faculteit der godgeleerdheid. Doch niet zij bepaalt die volheid, doch die volheid haar. Anders zou de wetenschap der theologie over heel het leven gaan heerschen. Enz.
Misschien maakt het op deze en gene indruk. Ik •vind deze polemiek uiterst zwak. Mr G. vergeet, om te beginnen, dat hij met zijn wetenschappelijke - visie (die van de W. d. W.), in bond met anderen het leven tracht te beheerschen. B.v. de bedrijfsorganisatie en de partij. Dit is filosofisch imperialisme.
Maar zijn waarschuwing aan mijn adres, dat we op het standpunt van mijn critiek gevaar loopen voor theologisch imperialisme is zeer onbillijk. Ik heb geen woord over theologie gezegd. Ik sprak slechts van den b ij b e 1. En ik wilde, dat men in de studiecommissie-voor-bedrijfsorganisatie dien bijbel zou openen. DW was een studieconumissie, waar geen enkele theoloog zitting in had. 'Mr G. moest toch eigenlijk ophouden met zulke dikke woorden te schermen. Als ik een gezelschap van niet-theologen opwek om den bijbel samen te lezen, en het licht daaruit op te vangen, dan is het toch wel absurd om te roepen: o wee, hier dreigt het gevaar van theologisch imperialisme. Of is het Woord Gods voor nm^ G. een theologisch-wetensohappelijk handboek? De' bijbel is niet het boek-der-theologen; maar het is het Woord Gods voor iedereen, voor eenvoudigen en geleerden, 'en bij de laatsten: voor theologen, juristen, politici, economen gelijkelijk. Ik vraag geen wetenschappelijke Schriftstudie van de commissie, doch wel het voor-wetenschappelijk luisteren naar alles wat de Schrift zegt ook over de vragen, waarvoor de commissie zich gesteld zag.
Het lijkt me overbodig nog meer woorden aan deze passage te verspillen. Met alle schoone woorden en alle stout geschreeuw is het heusch nonsens, wat mr G. in dit verband zegt.
16. Een enkele opmerking over de afwijzing bij mr G. van mijn critiek, dat zelfstandigheid en onderlinge vervlechting onvereenigbaar zijn. Met instemming verwijst mr G. weer naar Dooyeweerd en komt hij opnieuw met een citaat van dhr Zijlstra, inhoudende dat men „grens" niet steeds ruimtelijk mag zien. De grens tusschen het, , terrein" der overheid en dat van eenigen bedrijfskring zou door mij dus blijkbaar ruimtelijk worden opgevat. O neen, ik had heusch wel begrepen dat dat niet het geval was. Maar tegelijk houd ik vol:
de taal die U hier bezigt, is beeldspraak aan de luimte ontleend. „Terrein", „kring", „grens", het zijn alle ruimtelijke termen. Ik heb geen bezwaar tegen de aanwending van ruimtelijke termen ter aanduiding van niet-ruimteUjke grootheden. Anders zou niemand 'n mond kunnen open doen, vrees ik. Maar ook bij piet-ruimtelijke toepassing blijft „gfens" tenvoUe grens, en „zelfstandig" wordt nimmer „onzelfstandig", en „nevengeschikt" blijft altijd wat anders dan „door elkaar geklutst", en „naast elkaar" wordt nooit „in elkaar" of „op elkaar" of „door elkaar". Anders kweekt u een hopelooze spraakverwarring.
17. Mr G. zegt, na van één opmerking erkend te hebben dat ze gegrond was, dat ik een valsche tegenstelling maak tusschen Gods-dienaresse-zijn en het behartigen van belangen. Ik blijf gewoon volhouden, dat de amibtsgedachte, ook in de omschrijving van de taak der bedrijfstakken, nergens tot haar recht komt. Verder signaleert hij zonder bewijs bij mij „misverstanden en onjuiste interpretaties". Ik zou b.v. „totaal misverstaan de taak der Overheid met betrekking tot het economische leven". Voorzoover ik me herinner heb ik daarover met geen woord gesprokenj; alleen heb ik genoemd de mogelijkheid dat gezien de huidige ontwikkeling het bedrijfsleven almeer overheidsaangelegenheid zou worden, en dat we dan geen stap vorderen met s.i.e.k. Als mr G. dat stuk naleest, zal hij nergens een positieve uiteenzetting vinden wat volgens mij de taak der overheid in dezen is. Ik heb alleen gevraagd: U zegt: het bedrijfsleven moet zooveel mogeUjk zelfstandig blijven; maar U geeft toe, dat de overheid, gezien den chaotischen toestand, in sferke mate moet ingrijpen; welnu, stel dat de omstandigheden haar te eeniger tijd dwingen om het gansche economisch leven te absorbeeren, waar blijft dan de s.i.e.k. en waar uw hooggeprezen principiëele rem? Op die vraag wacht ik nog altijd antwoord.
Voorts zou ik totaal misverstaan het „karakter der verordenende bevoegdheid der publiek-rechtelijke organen". Diaarover heb ik me evenmin uitgelaten, mr G. Ik heb alleen gezegd, dat ik hier huiverig was, omdat de comïnissie wel sprak van „dwingen", doch niet van de normen waarnaar dat zou dienen te geschieden; en in verband met de heele tendenz van het leven heb ik in dit verband herinnerd aan de waarschuwing der Schrift, dat er een tijd komt waarin niemand meer mag koopen of verkoopen zonder het merkteeken van het Beest. Juist de „efficiënte gang van zaken" die als norm werd genomen, mjaakte me huiverig. En mr G. erkent nu, dat die formuleering weinig gelukkig was.
18. Voorts zegt mr G., dat eigenlijk heel zijn artikel ongeschreven had kunnen blijven, en hij zich tot de vraag had mogen beperken, wat ik voor de s.i.e.k. in de plaats wil stellen? Ik erken, dat mr G. het recht heeft tot het stellen van die vraag, hoewel hij zich daartoe niet had mogen bepéi"ken, zooals hij zelf meent. Critiek dient in het verkeer der broederen altijd getoetst te worden. En ik ben blij, dat mr G. tot een bespreking ervan zich heeft gezet, ook al acht ik zijn verweer nergens steekhoudend.
Maar ik wil enkele aanduidingen geven over wat ik hier concreet versta onder den open bijbel. Want mr G. weet beter dan ik, welke vragen bij de B.O. zoo al aan de orde komen. Om enkele punten te noemen: de verhouding van enkeling tot gemeenschap, idem die van geloovige tot ongeloovige, het ambt der overheid, de taak van lederen werker in zijn goddelijk beroep, het door God aan ieder verleende recht, de zin van het economisch leven, de mogelijkheid en de zin van samenwerking en organisatie. En waarschijnlijk nog heel wat punten meer. In één woord: heel de kwestie der sociale ethiek. En op dit punt zijn we zoo nameloos arm, hoe knappe menschen we overigens ook mogen hebben. En het is mijn diepe overtuiging, dat de Schrift het antwoord op alle vragen van dezen tijd geeft. En wat geeft de Schrift niet veel materiaal over al deze punten: de Moz^sche wetgeving, de profeten, de bergrede, de huistafels, de Openbaring. Ik weet best, dat de Bijbel geen politieverordening is, die voor elk gevalletje van vandaag een voorschrift bevat. Maar in dit alles geeft de opening der Schriften Ook nu licht, en ze geeft wijsheid aan de eenvoudigen. Zeg tegen de menschen: s.i.e.k., zeg miaar dat het een geloofsstuk is, geen patroon en geen arbeider weet er in de vragen van nu iets mee te beginnen. Doch als we samen de Schriften gingen bekijken, en simpel gingen luisteren naar wat de Heere zegt over eigendom en geld, over den mensch en zijn naaste, over het onlosmakelijk verband tusschen den dienst des Heeren en materieelen zegen, ever den samenhang tusschen kerkgemeenschap en samenwerking over 't verband tusschen het kruis en ons brood, over de beteekenis van de verwachting van het eeuwige leven ook voor het geldverkeer, we zouden verder komen. En ten zegen van de wereld zijn. Doch al dat geleerde en vooral onschriftuurlijke spreken over de s.i.e.k. maakt ons steriel. Het wordt hoog tijd, dat we sociaal-economisch den wil des Hieeren leeren verstaan en doen. Ook met het oog daarop is het een wel zeer acute kwestie dat de belemmeringen voor de samenwerking worden weggenomen. En dat er bij de partij de bereidheid is terug te keeren van gangbare meening naar de belijdenis, van ons Program naar de Schrift, en van alle filosofie (neen, niet naar de theologie, maar) naar het hooren naar al de Schriften, en van alle visies op de werkelijkheid naar het kinderlijk geloof.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 mei 1948
De Reformatie | 12 Pagina's