GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

Ten allen tijde is het gezien, dat de mannen der politiek bevreesd waren voor de getrouwe kerk. En, zoo zü kinderen der kerk waren, voor den even getrouwen strijd dier kerk tegen de dwaling Sn afwijking van de waarheid, dus voor den werkelijken kamp van Christus tegen het rijk des satans, tegen de valsehe profetie.

Zij verstonden dan het woord der Schrift voor de overheden, dat zij geroepen zijn om de kerk van Christus een stil en gerust leven te waarborgen, verkeerd. Zij begrepen niet, dat dit wil zeggen, dat de kerk geen enkele belemmering ondervindt in haar strijd voor de waarheid tegen de leugen. Zij dachten aan hun eigen rust en vrede.

De valsehe profeten waren er ook dadelijk bij, wanneer zij werden bestraft en door de tucht der kerk vermaand, een beroep op de overheden te doen. Op de mannen der politiek. «

Ziet gij niet, zoo zeiden zij dan, hoe die ijveraars der kerk den vrede en de rust verstoren? Wij erkenjien uw recht om de kerk aan banden te leggen. Wij zijn verdraagzaam en vragen van u, dat gij de tolerantie op­ legt.

Wij herdenken nu den vrede van Munster.

Welnu, de staatslieden daar dachten meer aan den vrede in de kerk en dus, zeiden zij, in ons land, dan aan het recht en de roeping der kerk. Want vooral de Duitsche vorsten oordeelden naar den bekenden regel: de godsdienst van den vorst is ook die van het volk. Geen verdeeldheid in de kerk. En daaruit - volgde voor de kerk des Heeren nieuwe verdrukking.

Erger wordt het nog bij de politici der revolutie.

Niemand heeft haar regel der tolerantie duidelijker uitgedrukt dan Napoleon. Hij zeide: ik kan de kerk niet missen. Zeker niet, zij bewijst mij onschatbare diensten tot handhaving der rust.

Want als ik een man op het schavot breng, preekt de priester hem den hemel in en als het verschil tusschen arm en rijk in de maatschappij aanleiding tot ontevredenheid zou kunnen geven, dan belooft de priester den arme het geluk hiernamaals.

Maar — de kerk moet natuurlijk m\j geen moeite bezorgen. Zij moet verdraagzaam zijn.

En de liberale en socialistische overheden hebben nadien gaarne deze opvatting als de ware gehuldigd.

De politiek eischt, zoo zegt men dan, eenheid.

De kerk verdedigt de waarheid, maar brengt zoo onrust, verdeeldheid.

En de dwaze mensch meent dan, dat de eenheid gaat boven de gehoorzaamheid, die door de waarheid wordt geëischt. Er zijn uitzonderingen.

Ik heb als voorbeeld daarvan gewezen op de geschiedenis van Maurits en Oldenbarneveldt.

De staatsman Oldenbarneveldt wilde eenheid en rust in de kerk en dus, dacht hij, ook in den staat.

De staatsman Willem Lodewijk leefde dicht bij het Woord Gods en kende de kracht der belijdenis. En die maakte het Maurits duidelijk, dat niet de valsehe rust van zulke politieke tolerantie, die de dwaling vrij spel gaf, maar de vrijheid van de kerk der Reformatie het fundament was van de republiek der vereenigde Nederlanden. Uit de Reformatie geboren, door den strijd der Reformatie te handhaven.

Nog een ander moment uit dit conflict tusschen de politiek en het recht der kerk wil ik noemen.

Het was in het jaar 1650, dat de geleerde Revius, die zulk een goed aandeel had gehad in den strijd tegen de Arminianen en daarna in de statenvertaling, een werk schreef met den titel: Statera, dat hij opdroeg aan den getrouwen reformator Trigland. Hij zei in de opdracht van dat werk: nauwelijks is het Arminianisme verdwenen, of daar komt in zijn plaats het niet minder slechte Cartesianisme op. De nood dwingt het zwijgen te verbreken.

De laatste zin doelt reeds op de pogingen van de heeren curatoren der Leidsche hoogeschool en de burgemeesteren van Leiden om het gevaar van nieuwen strijd te voorkomen..

Wie was Cartesius?

Een Fransch geleerde, nog Roomsch in naam, maar die zich opmaakte om de wijsbegeerte-algeheel loe te maken van de geopenbaarde waarheid. En dat door in schijn toch tegen die waarheid niet in te gaan.

De philosofie was tot nog toe beschouwd als de dienstmaagd der theologie. De werkelijkheid was, naar Bilderdijk zei, dat die dienstmaagd de wettige huisvrouw allengs geheel verdrong. Dat was de scholas­

tiek. Calvijn joeg die dienstmaagd dan ook de voordeur uit en wilde niet, dat zij door de achterdeur weer de kerk binnendrong.

Maar — in de zeventiende eeuw was zij er in het gereformeerde huis al weer. Maar dat is een geschiedenis, waarover ik later wel eens met u spreek. Zij is zeer leerzaam.

De mannen der Renaissance wilden den band der synthese tusschen kerk en wijsbegeerte ook gaarne verbreken, als het kon zonder eenig lijfsgevaar, maar niet, om als Calvijn naar het Woord terug te keeren, maar door zich van dit Woord ajgeheel los te maken.

En de meest consequente van die mannen was Descartes of Cartesius.

Hij zeide: willen wij tot de rechte kennis komen, dan moeten wij aan alles beginnen te twijfelen. Dan is er geen voorstelling, ontleend aan Schrift of traditie, die wij niet in twijfel moeten stellen, totdat er niets meer is, waaraan wij nog twijfelen kunnen. Wij houden dan alleen den twijfel over, maar weest gerust, wij houden ook ons bestaan over. Wy zijn er zelf nog, d.i. mijn denken is er nog. Ik zeg: ik denk en dus ben ik. Mijn rede. En dan ga ik met die rede in klare en duidelijke taal alle dingen weer opbouwen. Alle wEiarheden, die God ons heeft geopenbaard in de Schrift, kunnen wij zonder gevaar ook in twijfel trekken, want met onze natuurlijke rede bouwen wij die daarna weer op. Onze rede kan die waarheden uit de natuur wel vinden en dan staan zij toch veel vaster voor ons, dan als wij alleen maar gelooven.

Welnu, die wijsheid werd hier te lande, waar Cartesius een veilig plekje vond, ook aan de hoogeschool te Leiden en in de gereformeerde kerken met ingenomenheid begroet.

Daar was bijv. een professor Heidanus, die ronduit zei: wat kwaad is er nu in die wijsheid? Ik denk er immers niet aan om de mysteriën van de Schrift en de leer der kerk te verloochenen. Integendeel, ik verdedig die leer. Ook tegen den Remonstrant. Ik ben een echte Calvinist. Maar Cartesius neemt alleen de heerschappij van Aristoteles en de scholastiek weg. En geeft een veel betere wijsbegeerte. Wij hebben toch een redelijken godsdienst. En wij kunnen uit de natuur toch veel van God leeren kennen. En als wij de waarheden van ons belijden met onze rede kunnen ondersteunen, hoe vruchtbaar zal dat zijn.

Hij vergat al dadelijk één ding: at dan de faenschelijke rede het Woord Gods ging beheerschen. Zooals Da Costa later van het rationalisme zong: od gedaagd voor de vierschaar der rede. En hij zag ook niet, dat, als de rede nu eens ging verklaren: it of dat leerstuk der kerk kan ik niet aanvaarden, heel de belijdenis der kerk allengs zou worden weersproken en losgelaten. Want de natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want ze zijn hem een dwaasheid en hij kan ze niet verstaan omdat zij geestelijk onderscheiden worden" (1 Cor. 2 : 14). En: , heeft God de wijsheid dezer wereld niet dwaas gemaakt? "

Revius was regent van het statencoUege aan Leidens hoogeschool en had de leiding van de studenten daar wonende. De subregent Hoornebeek was ook al een echte Cartesiaan en verkondigde den studenten de nieuwe wijsheid.

En toen kwam Revius en zette met al de kracht van zijn scherpen geest en groote trouw aan Schrift en belijdenis den strijd in. Zóó, dat Cartesius zelve zich bij de regeering ging beklagen. En zijn gereformeerde volgelingen luid jammerden over de boosheid van dien Revius. Eerst in Leiden, daarna ook in Groningen, waar de jonge Claubergius, later naar Duitschland vertrokken, den handschoen voor Cartesius' wijsheid opnam.

Revius was niet gemakkelijk en niet zachtaardig, als het ging om de goederen der kerk, in den strijd tegen de valsehe profeten.

Ook Trigland zag het gevaar en Voetius trad ook al spoedig in het strijdperk en riep iiit: die Cartesius is, als het er op aankomt, een atheïst.

Nu stonden die vaderen niet in alles sterk. Zij hielden vast aan de scholastieke methode, spraken nog te zeer van het „licht der natuur", al waarschuwde Trigland, dat zij dit niet tot een groot vuur moesten aanblazen. Ook Revius ontkomt in zijn strijdschriften niet heelemaal aan dit gevaar.

Hij gaf voor zijn studenten zelfs een bewerking van de metaphysica van .den Jezuïet Suarez, om de m e - thode; maar ik moet er bij zeggen, dat hij tegen den inhoud van dit werk inging en op elke dwaUng en alle verkeerd gebruik van de Schrift den vinger legde.

Hoe dit echter ook zij, wij, die nu weten hoe het rationalisme allengs de gereformeerde prediking ook in ons land ging vergiftigen, eeren het in mannen als Revius, Trigland en Voetius, dat zij aanstonds het kwaad zagen, hoe slim het ook verborgen werd achter den schijn van gehoorzaamheid aan de Schrift en van vroomheid.

Maar — de curatoren der Hoogeschool deden niets anders dan vermanen tot rust. Revius moest zwijgen. En hij klaagde: maar de boeken van Cartesius worden druk gelezen.

Een Heidanus beriep zich later op den raadspensionaris Johan de Wit, en vond bij hem 'n gewillig oor.

Of hij ook Cartesiaan was, zooals sommige curatoren en burgemeesteren en hooggeplaatsten tot onder de prinselijke familie toe, dat weet ik niet. Maar hij wilde rust.

O, die lastige kerkstrijd. Die heftige geschriften. Die vervelende extremisten en zeloten voor de gereformeerde waarheid.

En daarentegen die verdraagzame, lieve valsehe leeraars, die zoo vromelijk gruwden van den strijd.

Gezien ook onze dagen kost het ons niet de minste moeite, om ons heel den gang van zaken voor te stellen.

Maar — als wij nu de geschiedenis laten spreken, dan at de staat der Nederlanden zich aan de Cartesiaansche dwaling den dood, en werd ons volk een prooi van de revolutie en haar ellenden. Omdat de kerk niet wakker was. Vanwege die tolerantie en dat zoo gemakkelijk zwijgen. Omdat men den vrede liefhad en de eenheid.

En vergat, dat de kern van heel de geschiedenis is de strijd van Christus' kerk tegen het rijk der wereld, dat rijk, dat zijn gevaarlijkste wapen heeft in de valsehe profetie.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's