GRONINGER Brieven
Amice frater,
Daar wordt in het werk der reformatie thans zooveel gesproken over het „wederzijds schuldbelijden", dat wij over dat belijden van onze schuld wel ernstig mogen nadenken en met elkander spreken.
Zou het niet zoo zijn, dat een groot deel onzer schuld voor (3od ook ligt in ons schuldbelijden?
In mijn jonge jaren had ik een goeden kennis uit de wereld, die mij af en toe zei: jullie geloovlgen hebt het wel gemakkelijk. Je doet vaak net als wij, al is het niet zoo openUjk, maar des avonds en zoo Zondags in de kerk, dan is het: vergeef ons onze schuld, en dan is het weer klaar. Net zoo als de roomsche, die biecht en betaalt en dan is hij weer voor eenige dagen rustig.
Ik antwoordde hem dan, dat vwj op dit kwaad wel degelijk moeten letten.
Heel oud is het verhaaltje van die vrome vrouw, die, tóen de dominé haar bezocht, verzuchtte: ach ik ben zoo schuldig en zondig en dat toen de dominé zei: ja, dat heb ik ook al gehoord hier in de buurt, het vrome vrouwtje giftig opvloog en zei: en vne heeft dan kwa^d van mij gesproken?
Het is heel oud, ik geloof, dat Coomhert er het eerst mee kwam, en missjjhien had hij het ook wel gestolen, maar daar zit iets in, dat waar is.
Als de dominé des Zondags heel roerend belijdt, dat wij allen schuldig staan voor God, dan accepteeren wij dat graag. Maar als hij dan een heel concrete zonde aanvyijst, die wij lieflijk koesteren in ons hart en begaan in ons dagelijks doen, regent het dan na de preek niet vaak protesten?
Zijn wij waarlijk ernstig in ons schuldbelijden?
Gaat het niet al te gemakkelijk misschien? En zou de Heere zich niet meer vertoornen over een vrome, die in wezen huichelt als hij zijn schuld belijdt, dan over den hardvochtige, die er niet aan denkt zulks te doen?
Zoo is er meer in ons leven.
In de dagen, dat Groen van Prinsterer streed tegen ongeloof en revolutie, kwam het ongeloof heel stout voor den dag.
Toen verscheen, om maar iets te noemen, het werk van Strauss over het leven van Jezus; toen zeiden de moderne predikanten het ronduit op den preekstoel, dat Jezus nimmer had bestaan.
Er waren eerlijke atheïsten die hun daarom toeriepen: wat doet gij dan op dien preekstoel? Een man als Van Vloten zei, dat hij die predikers wel van den kansel zou willen aftrekken, hen grijpend bij de lurven. En er waren enkele predikanten, ik noem Busken Huet, die den preekstoel dan ook verlieten. Dat was in elk geval eerlijk.
Merkwaardig was, dat, toen van Vloten stierf en ten grave werd gedragen, een talrijke schare van vereerders zich schaarde om zijn graf. Busken Huet vertelt, dat daaronder waren universiteitsprofessoren, leden der Tweede Kamer, der rechterlijke macht, onderwijzers, kunstenaars, letterkundigen en vele moderne predikanten, die in het kerkgenootschap bleven.
Een spotter zei toen met een versje uit van der Linde's natuurkunde: een haan zijn grootste plezier is nog altijd de begrafenis van een poelier.
Maar kan het ook een schuldbelijdenis zijn geweest zonder dat de dubbelhartigheid verlaten werd?
En zou voor Gods aangezicht die brutale verloo chening van den Christus der Schriften erger kwaad zijn, dan wat wij thans van de vele valsche profeten vernemen, die doen alsof zij den Christus eeren en tot Zijn dienst oproepen?
Waarbij wij moeten denken aan de woorden van onzen Heiland en Heere: ziet toe dat niemand u verleide; want velen zullen komen onder mijnen naam, zeggende: ik ben de Christus en zij zullen velen verleiden. Is de onvsdl tot schuldbelijdenis erger dan een beüjdenis, die de zonde aan de hand houdt?
Wij mogen nimmer vergeten, dat ons schuldbelijden rust op het geloof, dat onze schuld betaald is. Wie niet gelooft in het schuldverzoenend werk van onzen Heiland en Zaligmaker, bidt tevergeefs om vergeving. Dat is het eerste wat volkomen zekerheid heeft. Niet ons vragen om vergiffenis zelve geeft ons de vergeving, maar Christus heeft den toom Gods over onze schuld gedragen, en nu kunnen wij met vrijmoedigheid gaan tot den troon van God met onze schuldbelijdenis, wijzend op het offer, dat Hij aan het kruis heeft gebracht.
Maar voorts zal zeker geen schuldEelijdenis baten over de zonde, die vyij bedreven, als wij niet vooraf met die zonde in ons hart en daarna ook in ons leven hebben gebroken.
Wij moeten de zonde, die wij belijden, innerlijk hebben losgelaten, in elk geval van harte bereid zijn, daartegen te strijden, en dat is in beginsel loslaten van het kwaad.
Maar wij moeten onze zonde niet zien als een zekere grootheid zoo in het algemeen. Zulk schuldbelijden is zeer gemakkelijk. Ieder wil wel toegeven dat hij schuld heeft. De vlijtigste schuldbelijders zijn thans de bolsjewisten, zooals die vriend van dr Verkuyl en Bavinck, de „Christen" Sjarifoeddin. Tij belijden deze schuld, dat zij nog niet boos genoeg zijn geweest.
Schuldbelijden is belijden eener schuld.
En wij moeten die schuld kennen. Voor Gods aangezicht is dat altijd gebrekkig, al moet het echt zijn, want vrij zien de grootheid onzer schuld nog altijd slechts zeer ten deele.
Maar als vrij voor elkander schuld belijden, wat ook onze taak is als wij iemand iets schuldig zijn, dan moet die schuld zeer concreet voor onze aandacht staan, en dan moet zij betaald zijn ook. Of er moet een ernstig voornemen in ons wezen om te betalen en vrij moeten zulks ook bevrijzen. Als een broeder u, zeg, voor duizend gulden, benadeeld heeft, en hij zegt: kom, laten vrij wederzijds schuld belijden, want daar ontbreekt aan ons beiden veel, en wij zijn zondaars voor (Jod, en laten wij elkander die schuld vergeven, maar hij rept niet over het betalen van die duizend gulden en is ook niet van plan daar ééne cent van te voldoen, is dat dan een huichelaar of niet? Neemt gij daarmee genoegen? Ds Bos, die het zoo druk over dat wederzijds schuldbelijden heeft, vernam reeds van den jongen Ridderbos, dat zijn toon hem zeer behaagde — natuurlijk — maar dat hij niet moest meenen, dat men ter synodocratische zijde zou vrillen zeggen: wij hebben verkeerd gedaan of wij zullen ongedaan maken wat is geschied.
Nu laat ik nog daar of daarmee de hereeniging mogelijk zoude zijn, want de afval in de gebonden kerken is benauwend, en hetzelfde zien vrij op alle gebied dat de Christelijke vlag boven zich ziet wapperen. Ik denk nu maar alleen aan oüze zgn. Christelijke dagbladpers en aan zgn. gereformeerde medewerkers aan volkomen wereldsche periodieken, of aan het feit, dat calvinistische geleerden geen oog hebben voor het kwaad der valsche profetie, die erger is dan het atheïsme, dat in het midden der vorige eeuw zoo bruut optrad.
Wederzijds schuldbelijden?
Daar is bij de bedrijvers van het kwaad, dat de reformatie wekken mocht, geen sprake van erkenning van schuld. Daar is alleen een voortdurend knoeien, om die schuld te verdoezelen.
En de toeleg, om ons schuldig te stellen voor wat zij de scheuring noemen en wat in wezen Gods ontferming is over ons, die aan een dreigend hiërarchisch juk met al haar vergrijp aan de waarheid ontkwamen.
Daar kwam een vriend bij mij oploopen en zei: ik wou u even zeggen, dat ik geen moment behoefte gevoel om schuld te belijden, dat ik mij daarvan vrijgemaakt heb.
Schuldbelijden voor de vijanden der reformatie, dat God ons die groote genade gaf, dat vrij ons mochten vrijmaken van al dat kwaad, dat de kerk des Heeren bedreigde?
Daar is reden voor schuldbelijden.
Ik belijd mijn schuld voor Gods aangezicht, dat ik langen tijd niet ten volle zag, dat wij een boozen weg opgingen; dat ik met vele anderen niet genoeg opkwam tegen de afwijking van den gehoorzamen weg naar Gods geboden.
Schuld, omdat eerst een schorsing en uitwerping noodig was, om mijn oogen ten volle te openen voor het kwaad, waartegen een prof. Greijdanus en prof. Schilder reeds jaren lang opkwamen. Zóó zelfs, dat prof. Greijdanus, om alleen maar dien naam te noemen, vele reden had oin als Groen van Prinsterer te klagen: ik ben een vreemdeling geworden te midden van mijn volk.
Een vreemdeling niet allereerst voor de mannen der revolutie, dat sprak van zelf en daarover klaagde hij niet, maar een vreemdeling te midden van de vrienden, die hem niet wilden verstaan. Wit men daaromtrent een schuldbelijdenis, zie dan moeten wij allen, wien
de genade werd geschonken, dat zij tot de ware kerk terug mochten keeren, zeggen: mea culpa. Mijn schuld. En wij willen hopen, dat God ons die schuld om Christus wille zal vergeven. Hij heeft er voor betaald.
Maar schuldbelijden, omdat God ons genadig is geweest ?
Omdat Hij weer een wederkeer tot de gehoorzaamheid heeft gegeven? Daar is nog een reden tot schuldbelijden voor Gods aangezicht. Deze, dat wij nog vaak zoo onwillig zijn, om, nu de Heere ons in de kerk gehoorzaam maakte en ons weer een rijke prediking schonk, waarover wij ons niet genoeg kunnen verblijden, deze gehoorzaamheid in heel ons leven, voor al ons bouwen met hout en hooi en stoppelen in velerlei organisatie, door te trekken, omdat dat ons offers kost. De echte reformatie is niet goedkoop, vooral niet voor ons, die zoo verre reeds afgleden. Daar is veel zelfverloochening voor noodig.
En zouden wij nu de reformatie in ons leven stopzetten, luisteren naar diegenen, die dan spreken van radicalisme en extremisme en meer van die booze woorden, en met een arm zondaarsgezicht naderen tot de bedervers der kerk en zeggen: laat ons gezamenlijk schuld belijden? Dat zou wel heel erg zijn.
De eenvoudige kinderen Gods denken er dan ook niet aan. Niet omdat zij niet altijd schuld willen belijden, als zij werkelijk iemand kwaad hebben gedaan, maar omdat zij het als een groote zonde zien, dat zij schuld 'zouden belijden, omdat zij door Gods genade getrouw en gehoorzaam mochten zijn. Zij zullen gaarne zien, dat ook zij, die ons uitwierpen en hiervoor nog altijd God danken, zouden willen meewerken om het gebeuren in onze gereformeerde kerken zoo duidelijk mogeUjk zichtbaar te maken. Dat zou helpen. Want dan zou een ieder waarlijk weten wat er is geschied. En hebben , wij daartoe niet juist opgewekt ? Maar juist dat verzoek werd afgewezen.
Dan zou de schuld worden gekend. En daarna kon een oprecht schuldbeUjden mogelijk zijn.
Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1948
De Reformatie | 17 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 september 1948
De Reformatie | 17 Pagina's