GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater, neven

Met een kleine verandering wil ik nu de beginregels van „Karel ende Elegast" gebruiken:

Droeve historie ende al waer Maghic u tellen, hoerter naer.

In de studentenvereeniging, S.S.R., op den grondslag der drie formulieren van eenigheid en daarbij interkerkelijk, werd, naar het orgaan dier vereeniging meldde, een studentikoze opvoering beleefd van het reeds tragi-komisch spel der beruchte Revisie-synode.

Ware het een persiflage geweest, niet bedoeld als ernstig werk, dat heel het vereenigingsleven moet beheerschen, ik zou durven zeggen, althans volgens het verhaal dat onze vriend Puchinger, de man van „Polemics", er met heel zijn speelsch vernuft daarvan geeft: het was niet onaardig, en in studentenkring geoorloofd.

Maar helaas, het was bloedige ernst.

En de verdediging, die onze jonge, begaafde broeder er van tracht te geven, is zeker oorspronkelijker en kunstzinniger dan het plompe spel der synode, maar wie moet niet klagen, als de jongen persé willen piepen zooals de ouden valsch zongen?

Dit gebeuren in deze vereeniging is onze volle aandacht waard. Niet alleen, omdat vele zonen van vrijgemaakten huize hier nog het onderdak der gezelligheid vinden, maar omdat het ons duidelijk maakt, hoe ver al die vindingen als „onzichtbare" en „pluriforme" kerk en „kerk als organisme", inzonderheid hoe ver de „interkerkelijkheid" allerwege ons afvoert van de eenvoudige gehoorzaamheid aan den koning der kerk; hoe ver het de kerk achteraf schuift, alzoo spelend in de kaart der revolutie.

De eenheid der kerk, die door Christus wordt gewerkt, vervangen wij dan door eenheden, die christenen vormen en onze ieuze is feitelijk niet meer: tegen de revolutie het Evangelie, maar tegen de revolutie onze christelijke organisaties, alle bang voor de kerk van Christus, die zij liefst willen ontzien in zwijgen en in verdeeling van postjes en baantjes.

En waar dit nu henen leidt, zien wij dagelijks voor oogen.

Ik zeg dit niet om iemand iets te verwijten. Ik zelf heb de dingen zoo gezien, en de interkerkelijkheid met haar „drijvend oeverzand" ten fundament geloofd. Maar — nu mag dat niet meer, want wij zien, nu de Heer der kerk een nieuwe reformatie gaf en ons weer leert lezen de belijdenis der kerk, hoe het gedurig meer afgUjden alleen kan wórden gekeerd doordat wij. allen weer gehoorzaam worden en de redding van het leven allerwege niet van onze actie in verkeerde eenheid maar van de .eenvoudige gehoorzaamheid aan Hem verwachten.

Maar toen wij weer leerden verstaan, wat de kerk is, en wat zij voor gansch ons leven behoort te zijn, toen kwam er gevaar voor al onze bouwsels van hout en hooi en stoppelen, die wjj zoo mooi vinden, en zoo krachtig. De reformatie moest ernstig worden genomen en toen werden wij voor veel dingen angstig. Moet dan alles kapot? Wij kennen dien uitroep der vrees.

En nu trachten wij ons te redden door te zeggen: zie, de reformatie der kerk is er nu, maar laten wij over den kerkstrijd en zijn ethisch conflict niet spreken; nergens, buiten het kerkelijk terrein. Wij waren maar niet zoo van die „terreinsplitsing" af. Zwijgen ia de kiesvereeniging, zwijgen in de vakvereeniging, zwijgen overal. Des Zondags zelfs in de kerk, al riep het Woord ook tot spreken.

Voorzichtigheid was hier de moeder aller onwijsheid.

Want wij verbraken immers onze eenheden, onze christelijke organisaties, en waar bleef dan onze kracht tegen de revolutie, het communisme?

Niet gehoorzaamheid die de Heere vraagt, maar eenheid, die wij dan wilden, leidde onze schreden.

En nu moeten wij zeker geduld kennen en de dingen rustig willen zien alleen in het licht, dat de Koning der kerk en der maatschappij en van den staat Zijn kerk schonk: het Woord en de beUjdenis! En rustig ook met elkander willen spreken, hoe wij den weg der volle gehoorzaamheid weer vinden en kunnen bewandelen.

Maar wij moeten onzen jongen goeden calvinisten de eer geven, dat zij direct begrepen, wat die gehoorzaamheid eischte. Dit in onze jeugdorganisaties. Terwijl in S.S.R., zoo ver afgegleden van den grondslag, een vurige grondslagdiscussie werd geopend.

Dit verveelde sommigen, anderen hielden vol, tot hun bleek hoe de interkerkelijkheid alle reformatie weerhoudt. Zij, het was een klein getal, keerden tot het begin terug in een nieuwe vereeniging en noemden die toen terecht naar Hendrik de Cock.

Zij zagen in, dat wie getrouw kiest het beste en duidelijkste getuigenis geeft. Halfheid baat hier niet.

Dit getal bleef helaas klein. De groote studentenvereeniging behield voor velen zooveel bekoorlijks, dat zij er niet van konden scheiden.

Maar daar waren er onder, die den strijd om den grondslag en zijn werkelijke beleving gingen voortzetten in de interkerkelijkheid; en dit was van te voren reeds te zien als verloren spel. Want wie kan krachtig strijden voor handhaving en beleving van he^; fundament als hij er zelve niet op bouvrt?

En nu moet ik verhalen van datgene, wat in de Utrechtsche afdeeling geschiedde, in een samenkomst ter verzoening, waarin bestuur'en oppositie en zelfs hoofdbestuur vereenigd waren tot behoud, dit was het practisch doel der interkerkelijkheid.

Daar was een heftige strijd geweest eri onze vriend Puchinger had daarin een geducht aandeel gehad. Hij verstaat de kunst van schrijven.

Want wat was er gebeurd? Een reeds in strijd gekozen voorzitter had een verklaring gegeven ter verdediging van wat nu eenmaal onverzoenlijk bleek: interkerkelijk en handhaving der belijdenis.

Het is een verklaring, die onze opmerkzaamheid verdient. Vooral, nadat zij, toen zij gereviseerd was op de manier der Revisie-synode, door vriend Puchinger wordt gekenschetst als een overwiiming, voor welke zelfs Voetius en Kuyper tevergeefs streden.

Wie weet hoe deze overwinning ook elders wordt gevierd. De studenten vermochten zelfs onze handige politici, die geschoold zijn in het vinden van compro­ missen, die later compromitteerend blijken te zijn, ver voorbijstreven.

De nieuwe voorzitter had gezegd: wat is de basis onzer S.S.R.? Onze drie formulieren. Rijke schat voor ons allen „individueel", ons hoogste en rijkste bezit. Wij geven dat nooit prijs, natuurlijk niet.

Zulke verklaringen zijn bekend, vooral in de portiek, als men bezig gaat zoo'n rijken schat wel prgS t^ geven. ' .';

Want zie, zei die voorzitter, wij hebben ieder onzeeigen kerkelijke opvatting. En hoe moet dat nu? Wel, wij-moeten allen de interpretatie, die onze kerk van de belijdenis geeft, vasthouden. Wij zijn verplicht, zelfs anderen van de juistheid daarvan te overtuigen. Want onze opvatting is immers voor ons de juiste? Wij gelooven, dat zij de goddelijke waarheid in het Evangelie het meest „benadert" ? Wij zien hoe ver die arme jongen toen reeds het goede spoor bijster was.

Zal nu, dus ging hij voort, onze organisatie recht van bestaan hebben — en dat werd dan de practische kwestie waar alles om draaide — dan is dit de voorwaarde, dat wij wederzijds het bestaan der verschillende interpretaties erkennen. Dit kon niet alleen beteekenen dat zij er zijn, maar dat men de redelijkheid daarvan erkende, het recht van bestaan.

Wij mogen er over debatteeren, maar wij erkennen een ieders recht om de belijdenis op te vatten naar zijn lin.

Toen gevoelde de voorzitter even het kwade van zijn zeggen, want hij vroeg aanstonds: is dit nu ge«!ri relatief stellen van onze opvatting?

Welneen, zoo vervolgde hij, voor ons persoonlijk blijft immers onze opvatting waar en zeker, zelfs een zekerheid des geloofs.

Maar hoe kan dat dan? Ook die vraag moest worden beantwoord.

Want hoe kunnen wij, als wij aan Christus' kerk getrouw willen blijven, heel pns beüjdeh verleggen naar allerlei persoonlijke opvattingen van de belijdenis? Die alle „erkennen", ook in ons practische vereenigingsleven, in al ons doen en laten?

Wel — en nu kwam het ergste van alles — onze opvatting van het ééne Evangelie is immers een menseheUjke interpretatie, bevlekt met zonde en mag dus nimmer worden geobjeetiveerd; d.w.z., zoo concludeer ik, dat niet de geopenbsiarde waarheid en de belijdenis der kerk ons regeert, maar wij haar. Men stapt zoo in het barthiaansche kettersche schuitje. Een beroep op de zonde wordt zoo het bindmiddel in onze eenheden, die wij ten koste van alles willen handhaven. Wij mogen de belijdenis der kerk niet belijden als een waarheid, die voor allen gelijkeUjk geldt. Want zij is onze waarheid, en niet Goddelijke waarheid. Alles wordt hier relatief gemaakt.

En zoo kan de vereeniging „als orgaan", ruimte laten voor allerlei kerkelijke opvattingen, voor ieders standpunt en zoo blijven wij bij elkander in lieve interkerkelijkheid, en dan noemen wij ons een christelijk gezelschap, staande op den grondslag der drie formulieren van eenigheid.

En zoo, zei'de voorzitter, verdwijnen alle misverstanden. Inderdaad, zij versmolten in het ééne groote misverstand, zoo groot, als dit maar eenigszins mogelijk is.

Het is begrijpelijk, dat de vrijgemaakten onder de studenten dit gegoochel niet konden verduwen Erger ondermijning van het fundament was ook niet denkbaar. Zij doet denken — want deze zelfmisleiding is niet nieuw — aan de dagen van De Cock en Groen in hun strijd tegen de hiërarchie der Ned. Herv. synode die een staatscreatuur was geworden.

Groen vertelt er van in zijn „Maatregelen tegen de Afscheiding".

Hij zegt daar: meji weet nu, dat door een subtiele verandering in het formulier, hetwelk door de leeraars wordt onderteekend — hier doelt hij op het beruchte „q u a t e n u s"-, v o o r z o o v e r, dat het „q u i a"', omdat ging vervangen — door een wel uitgedachte woordschikking, terwijl alles in schijn wordt behouden, alles inderdaad op losse schroeven is gezet. Lieve, r kwalificeer ik deze handelwijze niet. Groen gaat dan voort: „Ook hebben zij, die er voornamelijk de hand in hebben gehad, die moeite aan anderen bespaard, toen zij voor weinige jaren in den kreet van verontwaardiging over de mogelijkheid van zoodanig bedrog hebben gedeeld; toen zij met den hatelijken naam van Jesuitische streken hebben bestempeld, wat zij daarna als een meestertrek van vindingrijk vernuft onder de dierbaarste trofeeën hunner kerkregeering hebben gesteld".

Ik had 't verhaal van wat in Utrecht zich afspeelde noodig om de beteekenis te kunnen schetsen van den vrede, die na eenigen strijd werd geteekend door be-'stuur en oppositie, zoodat nu de eenheid in de ge-, schetste interkerkelijkheid is geteekend, en onze vriend Puchinger meent in S.S.R. te kunnen blijven, na dé ernstigste nederlaag te hebben geleden, die een mensch in zulke omstandigheden kan treffen.

Hij heeft aan den lijve ondervonden, hoe gevaarlijk een mondelinge bespreking is, als niet van te voren de posities over en weer zuiver worden gezien. En zoo ligt hier ook een les voor diegenen in onze kerken, die meenen, dat zulk een overleg ooit ten goede kan werken.

Maar daarover nu in een volgenden brief.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's