GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro en contra ,,natuurlijke theologie"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro en contra ,,natuurlijke theologie"

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit hetzelfde nummer van „In de Waagschaal" knippen we van drie auteurs een uitlating.

De eerste is A. W. K.. Er boven staat: „Het gecoupeerde slot van „The third man". Dat moet de titel van een film zijn, waarover ik iets las in een blad, ik weet niet m.eer welk. Het blad beweerde, dat de film de menschen onder den indruk kon brengen van God en evangelie. Zonder dat ik iets meer ervan weet, vermoed Ik, dat het hier volgende vers terugziet op de personen, die in de film spelen:

Laat haar niet te lang alleen: de laan is eenzaam en verlaten. De blaren vallen om haar heen, de wind is onheil aan het pralien.

Al staan er duizend mensen op 'en roepen blozend: „'t is weer lente!" dan nog ruikt Anna Schmidt riolensop «n bladert in haar dode prenten.

Maar: er staan geen duizend mensen op. Geen tien — geen vijf — niet één! De dood werkt met een diepe schop en stopt zelfs Harry onder steen.

Wi© zégt het nu aan Anna Schmidt, dat U haar om de hoek staat op te wachten? Want U bent Holly Martins niet, maar God, die ze naast Lime ten grave brachten.

Het beste is, dat U het zegt — of beter: U zelf aan haar laat zien en zij de Weg voor Lime ziet uit-gelegd. Rabboeni!" roept heel Wenen dan misschien.

Heel Weenen zou dus roepen: „Rabboeni". Na de film, en het daarop volgende „zeggen", dat bestaat in het: zichzelf laten zien. Dan roept misschien heel Weenen. De tweede auteur is prof. C. W. Mönnich, geciteerd door „In de Waagschaal" uit „Ev. Luth. Weekbl.". Dézs schrijft, in het begin van zijn artikel:

„God versta ik het beste als Hij Amsterdams spreekt. Vele zijn de talen waarvan Hij zich bedient — de provinciale taal van de profeten, die daarin toch Gods ontzaglijke heerschappij vertolkten, en die in hun provincialisme een wereldtaal spraken, omdat de God van hemel en aarde er in sprak — de taal van de grote kerkvorsten, van de bisschoppen van Antlochlë, Alexandrië, Rome, de taal van onze oude beschaving, die daarom belangrijk werd en begrijpelijk, omdat God er in wilde spreken — en de taal waarin de heiligen soms God hoorden spreken, de taal van de schepping, van de heuvels, de zang van de sterren, de fluistering van de bomen. Ik hoor die stemmen, maar hun niet-mense-, lijkheid blijft als voertuig voor Gods boodschap m^ vreemd, hun gemeenschappelijke geslotenheid houdt mij niet buiten de dierlijkheid, maar buiten de God die mens is geworden."

En aan het slot betuigt prof. Mönnloh:

„Tot mij spreekt God Amsterdams, en pas dan versta ik Zijn verkondiging. God zegt vreemde dingen in een stad, vreemde en trotse dingen, en er wordt op trotse en vreemde wijze tegen Hem gelasterd en naar Hem geluisterd. Gods keizerlijke trots staat tegenover de keizerlijke trots van de Westertoren, en Is hoger, de mens heeft God vervloekt in de Pijp en op de Eilanden, ook op de 'Zandhoek, ondanks de propaganda voor Oud-Hollands, daar bedreven en God heeft de Pijp en de Koningslaan, zelfs de Koningslaan vergeven. En op een zomerdag in de Govert Fllnckstraat strijdt God met de mannen op straat en de vrouwen aan de voordeur; zij zijn de eigenlijke dragers van Amsterdam, de schildhouders van het keizerlijk wapen."

En nu volgt de auteur van „Terzijde" in dit blad:

„Het gebeurde vijf en twintig jaar geleden. De man was zeventig en had heel zijn leven op zee gezworven en men had mij verteld, dat hij niet in God geloofde.

Ik wilde er niet aan en was vast overtuigd, dat een man, die zijn leven lang op „de grote wateren" gevaren had, geen atheïst kon zijn.

Ik zocht hem op en nadat wij geruime tijd om ds zaak hadden heen gedraaid, zette ik door: „Ze hebbeu mij verteld, dat U niet in God gelooft, maar dat is onmogelijk; U hebt heel uw leven op zee gezeten en in de bijbel staat, dat Gods stem op de grote wateren is".

Dat zei ik tot een oude visser, die de zee kende en liefhad als geen, terwijl ik zelf van de zee niet meer gezien had dan wat er tussen Den Helder en Oude Schild van te zien was.

De man keek mij vriendelijk maar verwonderd aan en zei volkomen oprecht: „Meer dan vijftig jaar op zee gevaren, maar nooit iets gehoord".

Voor goed was ik genezen van de natuurlijke theologie. Gods stem op de grote wateren horen wij alleen, wanneer wij heiar eerst in de bgbel gehoord hebben".

Dat laatste zinnetje lijkt me nog het beste. Ató we dan niet langer spreken van Gods stem „hooren" , , ln" den bijbel, doch van „den bijbel gelóóven", dan zal het proof-contra natuurlijke theologie ophouden een dllenuna te worden, en God gekend zijn uit zijn Woord en daarna ook in zijn werken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Pro en contra ,,natuurlijke theologie"

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's