GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het ambt van dienaar des Woords en de opleiding daartoe

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het ambt van dienaar des Woords en de opleiding daartoe

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toespraak gehouden bij de sluiting der lessen van den cursus 1949—1950 van de Theol. Hoogeschool op 26 Mei 1950, door den Rector, Prof. Dr H. J. Jager.

Commilitones: Wapenbroeders. Deze aanspraak schijnt wel niet zeer geschikt te zijn bij het eind» van den cursus en het begin van de vacantie. Vacantie is immers naar veler opvatting: uitblazen, uitrusten, pauzeeren.

Toch denk ik dat deze aanspraak ook nu goed is. Hoogleeraren en studenten zullen ook in de vacantie moeten studeeren. Dat is: zich toeleggen op hun werk.

Gij bereidt u voor op uw levenstaak. Gij bekwaamt • u — voorzoover dat mogelijk is — voor het ambt van dienaar des Woords. Het leek me goed u en mij zelf te herinneren aan het doel van de opleiding. Ik wil daarom eenige opmerkingen maken over het ambt van dienaar des Woords, de taak van een Herder en leeraar.

Die taak is voortreffelijk, zwaar en licht.

Paulus schrijft aan Timotheus (3 : 1): it is een getrouw woord: ^oo iemand tot eens'opzieners ambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk. Een voortreffelijke taak. Dit mag zonder twijfel ook gezegd worden van hem die begeert het ambt van dienaar des Woords. We wennen aan vaak gebruikte termen en vatten de kracht er dan niet meer van. Maar is er grooter taak dan te mogen dienen en bedienen het Woord des HEEREN?

De Heere Jezus heeft zijn discipelen opgedragen: aat dan henen, onderwijst alle volken, dezelve doopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leerende hen onderhouden alles wat ik u geboden heb. Matth. 29 : 19, 20. Daarin ligt nog opgesloten uw taak, waarvoor gij u voorbereidt: e gemeente onderwijzen door de verkondiging van het Evangelie. Gij moogt straks — zoo de HEERE wil — prediken de blijde boodschap van de vergeving der zonden en dus van het eeuwige leven. Want waar vergeving is daar is leven. Gij begeert straks gezonden te worden „om den armen het evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart, om den gevangenen te prediken loslating en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid, om te prediken het aangename jaar des Heerën". Luc 4 : 18, 19.

Maar inzonderheid — zoo spreekt het formulier om te bevestigen de Dienaren des Goddelijken Woords — hebben wij een zuivere beschrijving van het ambt eens dienaars van het Evangelie, 2 Cor. 5 : 18, waar de apostel aldus spreekt: l deze dingen zijn uit God, die ons met zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, , en heeft het Woord der verzoening in ons gelegd. Zoo zijn wij dan gezanten van Christus' wege alsof God door ons bade, wij bidden van Christus' wege: aat u met God verzoenen".

Gij moogt, zoo de Heere wil, aan de geloovigen, allen en een iegehjk verkondigen en openlijk betuigen, dat hun zoo dikwijls als zij de beloftenis des evangelies met een waar geloof aannemen, waarachtig al hun zonden van God om de verdiensten van Christus' wil vergeven zijn. Waarbij gij niet moogt vergeten alle ongeloovigen en die zich niet van harte bekeeren, te verkondigen en te betuigen, dat de toom Gods en de eeuvnge verdoemenis op hen ligt, zoolang als zij zich niet bekeeren. En dan moogt gij weten, dat naar dit getuigenis des Evangelies God zal oordeelen beide 'in dit en in het toekomende leven.

Verder zal het tot uw taak behooren de gemeente te leeren „onderhouden alles wat Jezus Christus geboden heeft". Met de beloften zult gij te verkondigen hebben de eischen van Gods verbond. Gij zult moeten en mogen verkondigen het evangelie der vergeving, opdat goddeloozen worden gerechtvaardigd en vrede met God mogen hebben. Maar dan moet en moogt gij 6ok onderwijzen in de wet des HEEREN, ds volmaakte wet der vrijheid. Opdat de gemeente mag toenemen in de genade en kennis van den Heere Jezus Christus. Opdat de geloovigen leeren onberispelijk te wandelen te midden van een krom en verdraaid geslacht. Gij moogt aan de gemeente van de nieuwe bedeeling nog voorhouden het woord uit Deuteronomium 10 : 12 „Nu dan, Israël, wat eischt de HEERE uw God van u, dan den HEERE uwen God te vreezen, in al Zijn wegen te wandelen. Hem hef te hebben, en den HEERE uwen God te dienen met uw gansche hart en uw gansche ziel, om te houden de geboden des HEEREN en zijn inzettingen, die ik u heden gebied u ten goede". Gij moogt voorstellen „het leven en den dood, den zegen en den vloek, met het bevel: iest dan het leven, opdat gij leeft gij en uw zaad". Als ge daarbij dan nog neemt den dienst der gebeden en der sacramenten en van de tucht, dan zult gij mij wel niet tegenspreken als ik zeg dat het een goed, een voortreffelijk ambt is, dat gij begeert.

De taak is voortreffelijk, maar ook zwaar. Het werk kan worden vergeleken met krijgsdienst. Paulus vermaant z'n zoon Timotheus, dat hij , , den goeden strijd moet strijden". 1 Tim. 1 : 19. En op een andere plaats schrijft hij: ij dan lijd verdrukkingen als een goed krijgsknecht van Jezus Christus, n Tim. 2 : 3. Paulus zegt van zichzelf, dat hij zich moeite getroost en groote inspanning. H Tim. 4 : 9.

Er zijn tijden, dat een dominé een gevierd man is. Het zijn de beste tijden voor de kerk niet. Het zijn de tijden van gevierde kanselredenaars, die riante villa's bewonen in een elitebuurt, die op de handen gedragen worden enz. enz.

Prof. Bouvirman schreef eens: „Hoog was de achting waarin de predikanten stonden bij de gemeente. Zij werden in alle dingen, stoffelijke en geestelijke, geraadpleegd, ontbraken nooit aan den feestelijken discb, en hadden een eereplaats en de vooraanzitting De leden der kerk gaven gaarne hunne zonen aan de kerk, sommigen uit het hooge beginsel, dat er geen hooger ambt was dan de dienst in Christus' kerk, anderen omdat de predikant een invloedrijke, voordeelige en eervolle positie bezat". (Persoonlijk geloof en roeping bl. 12).

De Heiland heeft zijn discipelen wel wat anders voorspeld, dan dat ze in paleizen zouden wonen en op de handen zouden worden gedragen. En wat van alle discipelen geldt, betreft zeker ook de dienaren des Woords. Ze staan in krijgsdienst. Ze hebben strijd te voeren. Allereerst een strijd tegen hun eigen vleesch.

Ze zijn menschen van g.plijke bewegingen als ieder ander. Menschen klein'.van. moed en zwak van krachten. De volgende woorden van het avondmaalsformulier gelden ook van hen: Zij hebben nog veel , , gebreken en ellendigheid als namelijk: dat zij geen volkomen geloof hebben, dat zij zich ook met zulken ijver om Grod te dienen niet begeven, als zij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid van hun geloof en de booze lusten van hun vleesch te strijden hebben".

Romeinen 7 is hun niet vreemd. Ook zij moeten belijden: ant ik weet dat in mij dat is in mijn vleesch geen goed woont. Want het willen is wel bij mij, maar het goede te doen, dat vind ik niet; want het goede dat ik wil, dat doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik". Rom. 7 : 18, 19.

Als iemand ernst maakt met wat de Heere van zijn dienstknechten vraagt, en zichzelf kent, wie zou dan niet met vreeze en beving dat ambt aanvaarden? Wat voor alle discipelen geldt, geldt zooveel te meer voor de voorstanders der gemeente: Gij weet dat degenen die geacht worden oversten te zijn der volkeren, heerschappij voeren over hen, en hun grooten gebruiken macht over hen; doch alzoo zal het onder u niet zijn, maar zoo wie onder u groot zal vnllen worden, die zal uw dienaar zijn; en zoo wie van u de eerste zal willen worden, die zal aller dienstknecht zijn. Want ook de zoon des menschen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen". Marcus 10 : 42 vv.

Nadat de Heere Jezus z'n discipelen de voeten gewasschen had zeide hij: „Gij heet mij Meester en Heere en gij zegt wel, want ik ben het. Indien dan ik de Heere en de Meester uw voeten gewasschen heb, zoo zijt gij ook schuldig elkanders voeten te wasschen, want ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat gelijkerwijs ik u gedaan heb, gijlieden ook doet. Voorwaar, voorwaar zeg ik u, een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder dan die hem gezonden heeft. Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zoo gij ze doet". Joh. 13 .13 vv.

Hoort wat bevelen Paulus aan Timotheus geeft: Oefen u zelf tot godzaligheid. I 4, 7. Wees een voorbeeld der geloovigen in het woord, in wandel, in liefde, in den geest, in geloof, in reinheid. I 4, 12. Heb acht op uzelf en op de leer, volhard in deze. .Want dat doende, zult gij en uzelf behouden en die u hooren. I 4, 16. Bewaar u zelven rein. I 5, 22.

Gij o mensch Gods, vlied deze dingen (geldgierigheid enz.) en jaag na gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. I 6, 11.

Benaarstig om u zelven Gode beproefd voor te stellen, een arbeider die niet beschaamd wordt, die het woord der waarheid recht sn^'dt (rechte voren trekt) n 2, 15. Een dienstknecht des Heeren moet vlieden de begeerlijkheden der jonkheid, 22, moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te leeren, en die de kwaden kan verdragen, met zachtmoedigheid onderwijzende die tegen staan. A.an Tïtus schrijft Paulus: „Betoon u zelf in alles een voorbeeld van goede werken". Titus 2, 7. Genoe.g om ons met vreeze en beving te vervullen als we denken aan de taak die de Heere ons oplegt.

Bij dien strijd tegen eigen vleesch en bloed komt de

strijd tegen de zonden in dè gemeente. Het woord wordt niet door allen aangenomen. Het vindt tegenstand. En iemand die trouw het woord bedient vindt evenzeer tegenstand. Wie spreekt naar den mond van Jeruzalem, ontgaat veel moeite, maar wie spreekt naar het hart van Jeruzalem zal het ondervinden, dat een dienstknecht niet meerder is dan zijn Heer. Mattheus 10 wordt vervuld ook in de 20e eeuw: Het zij den discipel genoeg dat hij worde gelijk zijn meester en de dienstknecht geUjk zijn heer. Indien zij den heer des huizes Beëlzebul hebben geheeten, hoeveel te meer zijn huisgenooten. 10 : 25. De Heere Jezus is niet gekomen om vrede te brengen op de aarde, maar het zwaard, „Want — zoo zeide Hij — ik ben gekomen om den mensch twéedrachtig te maken tegen zijn vader en de dochter tegen haar moeder, en de schoondochter tegen haar schoonmoeder; en zij zullen des menschen vijanden worden, die zijn huisgenooten zijn. Die vader of moeder liefheeft boven mij is mijns niet waardig, en die zoon of dochter liefheeft boven mij is mijns niet waardig, en die zijn kruis niet op zich neemt en mij navolgt is riiijns niet waardig. Die zijn ziel (leven) vindt zal haar verliezen en die zijn ziel (leven) zal verloren hebben om mijnentwil, zal haar vinden". Matth. 10 VS 34 w.

Niemand die den Heere trouw dient in z'n ambt ontkomt aan deze moeite en strijd. We zijn gewoon hoog op te zien tegen den apostel P a u 1 u s bijv. Wat een held des geloofs! Wat een geweldenaar in het koninkrijk der hemelen! Jawel, maar luister eens naar wat Paulus zelf zegt: Ons vleesch had geen rust, maar wij waren in alles verdrukt: an buiten strijd, van binnen vrees". 2 Cor. 7 : 5.

We vergeten niet, dat Paulus apostel was en een buitengewone taak had, maar zou niet van alle dienaren des Woords wel eens gelden wat hij schrijft; „Behalve de dingen die van buiten zijn, overvalt mij dagelijks de zorg van alle de gemeenten? " (van mijn gemeente) 2 Cor. 11 : 28. „Wie is er zwak, zoo schrijft hij, dat ik niet zwak ben, wie wordt er geërgerd, dat ik niet brande? 29. Paulus en de zijnen gingen door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht, als verleiders en nochtans waarachtigen, als onbekenden en nochtans bekend, als stervende en zie wij leven, als getuchtigd en niet gedood, als droevig zijnde doch altijd blijde, als armen doch velen rijk makende, als niets hebbende en nochtans alles bezittende". 2 Cor. 6 : 8 vv.

Als ik me niet vergis, heeft Prof. Veenhof bij de opening der lessen gesproken over den strijd, dien de apostelen te strijden hadden in de eerste eeuwen.

Ik zal dat niet herhalen. Maar we kunnen er zeker van zijn, dat er in dit opzicht ook niets nieuws is onder de zon. We komen nog in de gemeenten menschen tegen die in eigenwillige vroomheid en in eigen gerechtigheid de zaligheid zoeken te verwerven. We komen nog in aanraking met hen, die wel in den hemel willen komen maar niet onberispelijk willen wandelen. We ontmoeten nog broeders en zusters, die wel zeggen: Heere, Heere, maar die niet doen den wil des hemelschen vaders. En aan de materieele omstandigheden zal ik maar niet veel woorden wijden. We moeten maar niet rekenen op mooie kerkgebouwen en groote pastorieën en rijke tractementen. Wel moeten we voorbereid zijn op het tegendeel. En over de haat der wereld die het deel is van trouwe dienstknechten des Heeren wil ik het verder niet hebben. Dat zal toch wel niemand verwonderen, die het woord des Heeren kent: „Gij zult van allen gehaat worden om mijnen naam; maar wie volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden".

En toch: de last des. Heeren is 1 i c h t en Zijn juk is zacht. Ook de last die Hij dienaren des Woords oplegt en het juk dat zij te dragen hebben.

Men heeft mij vaak gevraagd: Zijn Gods geboden nu zwaar of licht?

Mijn antwoord is altijd geweest: Zwaar voor het vleesch, licht als we al onze verwachting hebben van den Heere en Hij Zijn kracht in onze zwakheid vervult.

Zóó is het nu ook met den voortreffeüjken, hjken dienst des Woords.

Als de Heere Jezus zijn discipelen uitzendt met de bekende opdracht uit Matth. 28 : 19, dan voegt Hij er aan toe: En zie. Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld". Dat weegt ruimschoots op tegen alle bezwaren en moeilijkheden die aan ons werk zijn verbonden. Als we eenvoudig en oprecht, naar de gaven die de Heere ons gaf Hem dienen. Hem volgen. Zijn Woord bewaren. Zijn opdracht vervullen, dan is Hij met ons. En Hij heeft alle macht in hemel en op aarde. Hij maakt ons tot meer dan overwinnaars. Door Zijn Geest dien Hij ons schenkt. Door Zijn genade die ons sterkt tot allen strijd. Die met ons is is meer dan alles en allen, die tegen ons zijn. Zijn genade is ons genoeg.

Tegenover alle moeiten en bezwaren, die ik noemde, staan oneindig veel beloften. Hebben we te strijden tegen eigen vleesch en bloed, zoodat we zuchten: Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Het antwoord luidt: „Ik dank God, door Jezus Christus onzen Heere!"

Hebben we een doom in het vleesch, die de Heere niet wegneemt, daar staat tegenover het woord des HEEREN: Mijn genade is u genoeg.

Hebben we verdrukking in de wereld, er staat geschreven: Vreest niet, ik heb de wereld overwonnen. Hebben we te striiden tegen den duivel en de geestelijke boosheden in ds lucht, de Geest des Heeren is sterker dan alie duivelen uit de hel en Hij maakt ons .tot meer dan overwinnaars.

Moeten we om Christus' wil huizen of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers verlaten? We hebben de belofte, dat we honderdvoud zullen ontvangen en het eeuwige leven beërven.

Worden we moe in den strijd en zouden lichaam en geest, spieren en zenuv? en het opgeven — de HEERE geeft den moede kracht en vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. De jongen zullen moede en mat worden en de jongelingen zullen gewisselijk vallen, maar die den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen gelijk der arenden. Zij zullen loopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden." Jes. 40 : 29—31. Het hjden van den tegenwoordigen tijd is niet te waardeïren bij de heerlijkheid die ons zal geopenbaard worden. Als we maar leven uit het geloof. Als we maar alle vénvachting van den Heere hebben. Zooals de geloovigen uit Hebr. 11 : „En wat zal" ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken zou ik verhalen van Gideon, en Barak en Simson en Jefta en David en Sn.muël en de Profeten; welke door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenisfen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt, de kracht des vuurs hebben uitgebluscht, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht "Daarom dan ook alzoo wij zoo groot een wolk van getuigen rondom ons hebben liggende, laat ons. afleggen allen last en de zonde die ons lichtelijk omringt en laat ons met lijdzaamheid loopen de loopbaan die ons voorgesteld is, ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, dewelke voor de vreugde die hem voorgesteld was het kruis heeft verdragen en schande veracht en is gezeten aan de rechterhand van den troon Gods. Hebr. 11 : 32 vv en 12. Zoo is dan de taak waarvoor gij u voorbereidt voortreffelijk, zwaar en licht!

Ik kan me voorstellen dat gij gedacht hebt of denkt: dat is allemaal goed en wel, maar wat hebben wij daar vandaag mee te maken? Ik meen: alles.

Wat geldt van het ambt zelf geldt in zekere mate ook van de voorbereiding. Het is een voortreffe-1 ij k werk, dat gij u moogt voorbereiden voor zulk een taak. Ge moogt de Schriften onderzoeken, die u wijs kunnen maken tot zaligheid. Ge moogt de Schriften onderzoeken, die van Jezus Christus getuigen. Ge moogt zoo bekend geraken met de rijke beloften van het evangelie. Heerlijk als onze harten daarvoor openstaan. Het Woord Gods is zoeter dan honing en kostelijker dan fijn goud.

Ge m.oogt onderzoeken wat de Heere zijn volk bevolen heeft.

Ge moogt u oefenen in de kennis van Grieksch en' Hebreeuwsch, de talen waarin het God beliefd heeft Zijn Wpord te laten op schrift stellen.

Ge moogt bezig zijn met de leer der apostelen om daarin te volharden.

Ge moogt indringen in de leer der kerk, zooals die beleden is in de belijdenisgeschriften.

Ge moogt zoeken te verstaan, wat ge gelooft. Ge moogt leeren zien de leiding des Heeren in de kerkgeschiedenis.

Hoe de Heere Zijn Woord telkens weer tot heerschappij heeft gebracht en zijn volk heeft doen wederkeeren naar Zijn Woord.

Ge moogt u voorbereiden voor de verkondiging van het Woord des Heeren en voor het onderwijs dat ge te geven hebt aan de jeugd der kerk.

De voorbereiding voor het werk van dienaar des Woords is echter niet alleen voortreffelijk, maar ook zwaar. Gij hebt bij de studie ook te strijden tegen uw vleesch en bloed. Ge moet leeren „alle gedachte gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid van Christus". 2 Cor. 10 : 5. Ge hebt te strijden tegen de traagheid van geest en den weerstand van uw vleesch. Ge hebt u zelf te verloochenen en het kruis op u te nemen en reeds nu u te oefenen in de godzaligheid en voorbeelden der kudde te zijn. Als iemand nü niet trouw wil zijn in de voorbereiding voor z'n ambt, wie waarborgt hem, dat hij dan later wel trouw zal zijn?

Als ge u bij uw studie eenvoudig houdt aan het Woord des HEEREN en ernst maakt met de beloften en eischen van Zijn verbond, dan zal een afvalüge kerk u niet vieren en de studentenwereld u niet prijzen. Ge zult nu reeds te boek staan als spelbrekers en menschen van de nachtschool.

En toch is de voorbereiding voor het ambt licht. Als uw verwachting maar van den HEERE is. Als ge Hem maar kent in al uw wegen. Dan hebt ge de rijkste beloften. Die meer dan overvloedig opwegen tegen alle vijandschap en tegenstand, die ge zult ondervinden. Zoo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

Commilitones. We gaan een maand of wat naar huis. Om vacantie te genieten zooveel en zoolang als dat noodig is en we dat voor den Heere kunnen verantwoorden.

Hij is barmhartig. Hij vraagt niet meer van ons dan wij kunnen.

Maar Hij vraagt wel van ons, dat we onzen tijd en gaven en krachten, die Hij ons gaf, besteden in Zijn dienst. „Gij zijt duur gekocht, zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn". Dat mogen wij allen. Hoogleeraren en studenten, bedenken.

De Hoogleeraren zullen bij het leiding geven aan de studie geen lasten mogen opleggen, die te zwaar zijn om te dragen. Wij zullen niet meer mogen opleggen, dan we tegenover den HEERE kunnen verantwoorden. Wij allen zullen bij het geven en het ontvangen van het onderwijs ons moeten stellen onder de tucht van het Woord des HEEREN. En we zuUen bij ons werk aan de Hoogeschool voor oogen moeten houden het doel van de opleiding: Menschen Gods te vormen, tot alle goed werk volmaakt toegerust. De HEERE geve u en ons Zijne genade en vervuUe ons allen met Zijn Geest, opdat we bekwaam en getrouw mogen worden in al ons werk.

lïiema las prof. Jager een gedeelte van Jesaja 40, en ging hij voor in dankzegging.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Het ambt van dienaar des Woords en de opleiding daartoe

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juni 1950

De Reformatie | 8 Pagina's