Maria, de moeder van onzen Heere Jezus Christus
II. DE AANKONDIGING VAN ZIJN GEBOORTE.
(III)
De aankondiging van Christus' geboorte hangt ten nauwste samen met die van Johannes^). Dat blijkt wel hier uit, dat deze aankondiging gedateerd wordt naar de aankondiging van Johannes' geboorte: in de zesde maand. Het is ook dezelfde Engel, die aan Zacharias als aan Maria de boodschap brengt: n.L Gabriel.
Prof. Greijdanus zegt in zijn commentaar op Lucas: Gabriel verscheen ook aan Daniël, Dan. 8 : 16, 9 : 21 en is blijkbaar één der hoogste engelen bij Gods troon en gezonden met bijzondere hooge boodschappen'^). Juist in dezen engel hebben wij de continuïteit met de O. T. Godsopenbaring, het was juist déze Enge!, die aan Daniël den tijd van de komst van den Messias had aangekondigd (Dan. 9 : 24—27). De wijze, waarop de Engel optreedt, herinnert aan de verhalen van Oud-Israël^).
Er is hier verband met de geboorte van Johannes, verband ook met heel de O.T. Godsopenbaring. Maar bij het verband mogen we toch het onderscheid niet verwaarloozen. Godet maakt in dit verLand de treffende opmerking: „De geboorte van Johannes den Dooper is, evenals die van Izaak, het gevolg geweest van een hoogere werking, maar zij bleef binnen de grenzen van de natuurlijke orde der d'ngen. Met die van Jezus is het anders gesteld: zij heeft het karakter van een scheppende daad. Zij komt dan ook niet overeen met de stichting van de theocratie, maar met de schepping van de menschheid zelf. Jezus is een tweede Adam. Toch wordt de scheppend^ daad, waaraan zijn geboorte te danken is, op zoodanige wijze vo'.bracht, dat de samenhang tusschen de oude en de nieuwe blijvende menschheid, die met Hem een aanvang neemt, niet verbroken wordt. God bewaart zorgvuldig den band, die den tweeden Adam met het geslacht van den eersten verbindt; uit den schoot eener menschelijke moeder neemt Hij de kiem, die het lichaam van den tweeden Adam worden moet en krachtens dezen organischen samenhang kan Jezus de natuurlijke menschheid, waarvan Hij een lid wordt, tot de hoogte van den goddelijken toestand, die de ware en verhevene bestemming des menschen is, opheffen < •).
In den Christus brengt God iets nieuws op de aarde. Geschiedt de aankondiging van Johannes' geboorte in het middelpunt van den O.T. eeredienst, in den Tempel, bij het hoogtepunt in dien dienst, n.l. het gebed, de aankondiging van 's Heilands geboorte vindt p'aats in Galilea, in Nazareth. Galilea was het minst geachte deel van het land, het wordt bij Jesaja genoemd: alilea der heidenen (Jes. 8 : 23). En in dat verachte Galilea was Nazareth nog weer veracht (Joh. 2 : 47).
Daarheen wordt de Engel Gabriel gezonden. Want daar woont zij, die door den Heere is uitverkoren de moeder van onzen Hei'and te zijn. Hoe Maria daar is komen te wonen wordt ons niet gezegd. Maar uit Maria's lofzang (Luc. 1«:46—55) krijgen wij toch wel den indruk dat zij zich pijnlijk haar geringen staat bewust is geweest. In het vorige artikel hebben we er
reeds nadruk op gelegd, dat ook Maria van het huis van David meet zijn geweest. En als straks de Engel tot Maria zegt: k zal Hem den troon van zijn Vader David geven vs 32, blijkt duidelijk, dat Lucas van Maria's afkomst van David uitgaat. Gabriel naar G a 1 i 1 e a wijst dus op het feit, dat de Heere zijn belofte van Jes. 11 in vervulling doet gaan: ant er zal een rijsje voortkomen uit de afgehouv/en tronk van Isai en eene scheut uit zijne wortelen zal vrucht voortbrengen, vs 1. Het huis van David was in groote verachting. Maar de Heere denkt aan zijn verbond (Luc. 1 : 69, 70). Van Maria wordt uitdrukkelijk gezegd, dat zij maagd is. Haar verloving met Jozef maakt haar voor de wet tot zijn vrouw. Ontrouw werd als echtbreuk beschouwd (Matth. 1 : 19). Het nieuwe, dat de Heere nu gaat v/erken, is, dat dit kind geboren wordt uit een maagd. Dat is inderdaad iets nieuws. Het geval van Zacharias en Elisabeth was niet nieuw. Zoo had de Heere reeds aan Abraham en Sara gedaan. Hoewel hun lichamen reeds dood waren, had de Heere toch uit dit dorre echtpaar een levenden zoon verwekt. Dat feit van leven uit den dood is voor Abraham tot een grooten troost geweest toen hij Izak moest offeren. Zooals wij lezen in Hebr. 11 : 18, dat hij overlegde dat God machtig was hem ook uit de dooden op te wekken 't Was de zonde van Zacharias, dat hij een teeken begeerde. Hij had den Heere moeten gelooven op zijn woord. En de geschiedenis van Gods openbaring had voorbeelden genoeg gegeven, dat dit - bij God niet onmogelijk was.
Bij Zacharias en Elisabeth is er herhaling, gehéél in overeenstemming met het karakter van de O.T. openbaring en met heel den dienst der ceremoniën.
Maar hier bij Maria is iets geheel nieuws. De Engel spreekt tot haar als begenadigde. Daarmede geeft hij te kennen, dat Maria in het bijzonder is een voorwerp van Gods gunst. Haar is van 's Heeren wege een groote onderscheiding te beurt gevallen. Het is bekend, dat de Latijnsche vertaling van de Schrift, de Vulgata, hier zegt: Maria, vol van genade. En de Roomsche Kerk interpreteert dit dan in een zin, alsof Maria begiftigd was met genade, om deze uit te deelen. Heel de tendenz van de Roomsche theologie is, om Maria naast Jezus te plaatsen. Daarom moeten wij nuchter het begenadigd zien in verband met haar ontvangenis van den Heiland. Maria heeft haar plaats in de geschiedenis van de Kerk hier op aarde. Daar wordt haar plaats bepaald. Maar aangaande Maria's positie in den hemel openbaart Gods Woord ons niets. Daarom kunnen wij er ook niets van zeggen, mogen wij er niets over fantaseeren. In den dag der dagen zullen we Maria's plaats in den hemel wel zien.
Het begenadigd vindt zijn verklaring in het: de Heere is met u.
Maria is ten diepste ontsteld door deze woorden van den Engel. Zij kan onmogelijk nagaan, wat deze groet heeft te beteekenen. De Heere komt in Zijn openbaring onverwacht. Als Hij iets nieuws op de aarde gaat brengen, dan wordt de mensch er zóó vóór geplaatst. Gods openbaring brengt Maria geheel en al in verwarring, maar de Engel zegt nogmaals: vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden. Deze herhaling accentueert de gunst, die Maria van den Heere heeft ontvangen. Maria wordt hier gezet in het licht van Gods ontferming, zij is vóórwerp van Gods barmhartigheid.
De Engel gaat aan Maria dan uitleggen waarin Gods genade jegens haar bestaat. Hij belooft haar een zoon, die groot zal zijn en de Zoon des AUerhoogsten genaamd zal worden. Hij zal onder de menschen toch Zijn plaats innemen. Hij krijgt den troon van vader David. Hij zal voor eeuwig Koning zijn over het huis van Jacob.
Zoozeer wordt hier de mensch van het initiatief uitgesloten, dat Maria ontzegd wordt het voorrecht, dat Eva heeft gehad. Eva gaf haar zonen namen, maar de naamgeving van Maria's Zoon is zoowel aan Maria (vs 31) als aan Jozef (vs 21) verboden. Dit recht heeft de Heere Zichzelf voorbehouden. Want in den naam, dien Hij dragen zal, zal uitkomen, dat het alleen de Heere is, die de verlossing van Zijn volk bewerkt. Zijn naam zal zijn: Jezus. Deze naam is in het Hebreeuwsch: Jhvh redt d.i. de Man, door Wien de Heere ruimte maakt, redding, behoudenis, zaligheid werkt ^).
K. MEIMA.
1) S. Greijdanus, Lucas, A'dam 40, I, p. 44.
2) a.w. I, p. 38.
3) A. Schlatter, Erlaüterungen, 1908, I, p. 428.
*) P. Godet, Lucas I, p. 37.
•T) Greijdanus, a.w. I, 48,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 december 1950
De Reformatie | 8 Pagina's