Hoe wordt men „slechte priester"?
Amice,
Hoe vaak hebben ze jou al willen vertellen, dat het maar op het léven aankomt, niet op de leer? Tenminste niet zóó erg? Ik denk, dat je bij die wijsheid in slaap valt (wat ook de bedoeling is); zóó goed ken je 't verhaaltje.
Wel, ik heb in verband hiermee pas iets leuks gelezen. Jij mag 't óók weten.
„Ze" hebben, moet je weten, in het jaar 1947, in de woestijn van Juda, enkele oude Hebreeuwsche handschriften ontdekt; zooals J. v. d. Ploeg zegt, is op brilliante wijze aangetoond, dat ze „uit vóór-Christelijken tijd of uit het allereerste begin onzer jaartelling stammen".
Ze geven dus op enkele punten een indruk, misschien wel soms zoo iets als een beeld, van wat er gistte in leidende kringen omtrent den tijd van Christus' vertoef op aarde.
Merkwaardig is in deze rollen de oproep tot vrijmaking van slechte voorgangers. Een oproep tot reformatije dus. Met een niet heeiemaal je onbekenden naam plegen sommige erg geleerde heeren vanwege dézen oproep het bedoelde stuk voor het gemak maar aan te duiden als: het sectarisch document. Nu, dé, t laten we maar loepen. Er is meer onzin in de wereld. Dit is alleen maar wijsheid van de buitenstaanders!
Maar nu verder. —
Onder deze rollen bevindt zich ook een kommentaar op Habakkuk. In dezen kommentaar nu speelt de figuur van den „slechten priester" telkens een leelijke rol. Tegenover hém staat echter een andere figuur. Die heet: e „rechtvaardige leeraar", de „leeraar der gerechtigheid". De „slechte priester" regeert over Israël. Want de koning van de gerechtigheid is er niet meer. Maar nu zal de God van Israël den „slechten priester" overgeven in de handen van Israels vijanden. En waarom? Om zijn zonden tegen den lééraar der gerechtigheid. Die komt ook in Joel 2 : 23 voor. „In den uitleg van Hieronymus is hij daar de Messias", „een uitleg, die ook die vaji de Masoreten schijnt te zijn", zegt Van der Ploeg. Het schijnt zelfs, dat wegens den gedachtengang van dezen pas opg^ljraven ouden joodschen kommentaar óók zij worden schuldig verklaard door God, en 'met zijn straf bedreigd, óók zij, die zich afzijdig houden in de worsteling tusschen „slechten priester" en „rechtvaardigen leeraar".
Dit alles mag voor priesters, die dit lezen, al een „gewichtige oorzaak van nadenken" heeten.
Maar er komt iets bij.
Aan welke vijanden geeft God om die zonden én om dat niet-ingaan op een leer-conilict, zijn volk over? Aan de „Chaldeeërs". Die gelden in Habakkuk's profetie als „dé" groote vijandige macht. „In lateren tijd schijnt" — alweer volgens Van der Ploeg — het gentilieium Kittïm (, , Chaldeeërs") „een soort crypto-aanduiding te zijn geworden speciaal voor heidensche veroveraars"; zooals het in later tijd bij de Joden gebruik is geworden het Romeinsche rijk aan te duiden met den naam van het verfoeide Edom. „En zoo wordt in den Septuaglntatekst van Daniël 11 : 30" de uitdrukking „schepen der Kittim" (Statenvertaling: omeinen; Aalders: rieken) vertaald door Romeinen (de Vulgaat zegt: talië, op Ez. 27 : 6).
Men heeft dus (in crypto-aanduidingen, d.w.z. in bedekte termen, een typisch verschijnsel voor toestanden in bezette gebieden, dat weet je nog wel, hè? ), men heeft dus de Romeinen gezien als de vijanden naar Habakkuk's en naar Joëls en ook wel naar Daniels profetie.
Habakkuk stelt tegenover de „Kittïm" den bondsregel: de rechtvaardige leeft door het geloof; die uitspraak, welke bij Paulus zoo'n groote rol speelt, en bij hem niet alleen. Maar Israels latere leiders zijn meestal priesters; en dan „slechte priesters". Want ze zijn voor die boodschap doof.
Joel roept uit: menschen, menschen, bekeert u toch, en priesters, doet toch mee in de boete; dan krijgen we den „leeraar der rechtvaardigheid" als een geschenk des Heeren. Maar de latere priesters zijn „slechte priesters". Ze zijn voor die boodschap doof.
En Daniël stelt tegenover de Romeinen: den Menschenzoou, een Enos-kind: zwak, ongewapend. Maar Israels leiders zijn óók voor dié boodschap doof. Joel stelt tegenover den toom van Israels God de belofte van den Leeraar der gerechtigheid, voor wie gelooft, en niet maar de kleeren, doch het hart scheuren. Maar de rechters straks van Christus Jezus zijn voor die boodschap doof: ze hebben
nog pas Kajèfas zijn Weeren zien scheuren, maar weigeren het hart te scheuren; ze zijn doof. Ze geven den Heiland, die den rechtvaardige door het geloof doet leven, over aan „Edom", aan „de Kitfiërs" („Chaldeeën"), d.w.z. aan Rome. Pontius Pllatus is zoo'n „Kittiër"; de bijbel schrijft geen aardrijkskundeiesje, als hij van „Edomieten", „Kittiërs", „Hethieten", „Amorieten" rept. Hij bedoelt met die namen een geestelijke typeering te geven. Daarom heeten soms Romeinen „Kittiërs". En daarom heeteu priesters, die met de „Kittiërs" in bond den Leeraar der gerechtigheid gaan slaan, „slechte priesters". Want ze hooren niet het Woord van den Leeraar der Gerechtigheid: ze zijn ., slechte priesters". Ben deksel ligt op hun aangezicht: niet maar in het lezen van het Oude Testament, doch ook zelfs In de litteratuur van de pseudepigrafen. De slechte priester loopt naar de „Romeinen" over: het evangelie van rechtvaardigheid door het geloof Is den Jood, dien slechte-priester-zoon, de „ergernis" (1 Cor. 2).
Dit is voor Israels priesterschap de ondergang geweest: twisten tegen hun eigen Leeraar der gerechtigheid ten overstaan zelfs van de „Kittiërs" uit Rome. Zij allen zijn verraders; en Judas is hun aller slechte broeder.
Heb jij het al begrepen, waarom ik dit een „leuk", d.w.z. leerzaam, illustratief, trekje vond in dien pas opg: egraven kommentaar op Habakkuk? Het is me hierom te doen: als tusschen „priester" en „leeraar" de band verbroken wordt, dan worden de „priesters" slecht. Dan gaan ze naar de schapen slaan. Dan krijg je priesters als machthebbers. Maar omdat ze den „Leeraar" laten voor wat hij is, worden ze blinde leidslieden. Dat Is wat anders dan blinde paarden. Ze leiden nog terdege: ze blijven sonts razend knappe kerels, fijne diplomaten, je kunt de porseleinkast best aan hun zorgen toebetrouwen. Ze zien veel. Alleen maar: wérkelijk zien, dat willen ze niet. Blinde leidslieden, geen blinde paarden. Geen pees is hun doorgesneden: ze kunnen meê in elke race. Maar ze hebben den sleutel, dat is: de kennis, weggenomen. Nu kunnen ze niet meer ingaan-. En anderen verhinderen ze in te gaan. Anderen verhinderen, dat is wel heelemaal: slechte priester zijn.
In de messiaansche eeuw is wel eens de meening verbreid onder de Joden, dat de opkomst van Rome's wereldmacht (de Kittiërs!) in den grond der zaak een gevolg was van Israels zonde.
Wie denkt hier niet aan de „Klaagliederen van Jeremia" ? Daar wordt, b.v. hoofdstuk i : 13—16 en 20, de zonde der priesters (en profeten) gezien als een der voornaamste redenen van de over Israël gekomen ellende.
Bn, even sterk als daar worden juist ook die priesters gehekeld in de' z.g. „Psalmen van Salomo", een geschrift, welbekend in de dagen van Christus' verblijf op aarde. Die , , Psalmen" die klagen eveneens over de zonden juist van de priesters. Maar dan wordt juist tegenover de duistere figuur van den ontrouwen volksleider naar de lichtende gestalte, van den „Kurios Christos", d.w.z. den „Heere Christus" (of den „Christos Kuriou", den „Christus des Heeren") heengewezen met den vinger van de hoop; deze heet althans de Koning. De - Messias heet „Christus de Heere" (Christos Kurios); dat heeft onze Heiland van ziclizelf gezegd. De Messias kan vragen: wie van u kan van Mij een zonde bewijzen? "; ook dat heeft de Nazarener voor zichzelf gevraagd. Messias zou zijn: achtig in woord en werk; is ook dat niet van onzen Heiland verzekerd? (Joh. 8:46, Vgl. Hand. 2:22).
Ja, de , , slechte priesters", die hun eigen Leeraar der gerechtigheid aan de „Kittiërs" kwamen uitleveren, zij kenden die klaagliederen wel; ze kenden ook die dusgenaamde Psalmen van Salomo wel. Die bundel psalmen, die niet in een zeker boerenbedrog, maar ter eere van Salomo door een meer gebruikelrike litteraire figuur op Salomo's naam gezet was, kwam nog wel uit de kringen van farizeeuwsche leeraars. Maar ze hadden den sleutel, de kennis aangaande „den" Leeraar der gerechtigheid, weggenomen. Ze wisten dat de Messias, gelijk dit laatste boek Hem teekende, den vijand zou verslaan niet door uiterlijke wapenen, doch door het woord van zijn mond, en dat Hij Jeruzalem zou zuiveren — was niet met een tempelreiniging de handel van onzen Heilemd afge
sloten ? Zeker, zij wisten het, en zij kenden die nieuwere psalmen gelijk de oudere. Maar zij hadden ze zóó gelezen: al die glorieuze dingen zouden komen nadat de vijand (het Beest) was overweldigd. En dus: nadat de „sleutels" van Rome's poorten waren overgegaan in zijn handen. Eerst moest „die groote stad" weg; dan pas zouden de volkeren komen zien de glorie van den Messias. Dat zal dan zijn de verheerlijking van zijn Naam. De sleutel, dat is bij Christus: de kemüs. De sleutel, dat is bij de Joden: de macht. En zóó, met macht-zonder-„kennis" (iets anders dan: Intellect) krijgt men: slechte priesters.
Toen Christus zelf verklaard had, dat de verheerlijking van Gods Naam (gelijk van den zijnen), ook tegenover belangstellende heidenen (Joh. 12) alleen geschieden kon In en door zijn priesterlijken dood (het stervende tarwegraan, dat, ontbonden, vruchten geeft), den dood van brood, dat zelf gekauwd wordt, opdat de eter leve (Joh. 6), toen hadden zij da& rtegenover „neen" gezegd. Wie Rome niet verslaan kan, die moge door Rome vergaan. Pilatus, „Kittiër", kruis Hem! Wie Rome's zwaard niet néémt, moge door Rome's zwaard vergaan. Neem weg, zulk een „Messias", neem weg. Het is dus zinvol, dat de „slechtste" priester, Kajèfas, den eenigen Hoogepriester — tevens Leeraar der gerechtigheid — uitlevert aan Rome, met verzoek, dat de overheid met den zwaarde uitroeie deze ketterij: een messias in asthenie, een verheerlijkte in inanitie.
Zóó volstrekt zijn deze „slechte priesters" vervreemd van de „leer" omtrent den priesterlijken messias-dood, dat ze bij voorbaat uit het feit van de physieke banden van den Messias concludeeren tot de onmogelijkheid van zijn Messiasschap. Ze staan er zóó onder: kan hij het beest van Rome niet den bek openscheuren, als een andere Simson, dan mogen zij hem wel voor den bek van het Be.est werpen: geen enkele bevoegdheid zal dit timmermanskind snel wegrukken tot God-enjzri'n-troon (vgl. Openb. 12). Een Simson, die geen leeuwenbekken scheurt, dien levere men vrij aan de Filistijnen uit — gauw naar deii procurator — 't kan nog vóór den sabbath!
Dat Is' de status van het priesterschap van Israël in de volheld-van-den-tijd: e Messias moet het Beest van Rome verslaan, en anders zal zijn volk nog wel met de „Kittiërs" uit Habakkuk pacteeren. 't Verslaan van Rome is een machtskwestie geworden; een succesnummer van den grooten Wonderdoener-van-de-toekomst. Maar het „haten" van Rome, als Kittiërs-corpus, en het „geestelijk onderscheiden" van het Beest, dat is bij de slechte priesters uit de volheid des tijds niet meer aan de orde. 1 Cor. 2 : 14 en 15 kan door hen niet geschreven worden.
Want in den grond der zaak is hier een niet meer kennen willen van het profetisch Woord, de slechte priester gaf den Leeraar der gerechtigheid zijn congé. Israels priesters kunnen niet met den Priester-Koning klaar komen, en leveren den waren koning aan Rome, dat ze zelf haten, uit, omdat ze den Leeraar der gerechtigheid niet meer kermen.
De Priester-Koning wordt alleen bij het licht van den Leeraar, die Hij zelf is, onderkend: vsde met den Leeraarder-gerechtigheid niet klaar wil komen, die kan noch zijn waren priester, noch zijn waren koning kennen. Wie den Leeraar-der-gerechtigheid niet hóórt, die kan niets meer geestelijk onderscheiden. Geen „Kittiër", geen Israëliet. Geen David en geen Salomo. Geen Messias en geen Caesar. Hij heeft den sleutel, dat is de kennis, weggenomen. Hij kan een eereprijs krijgen in de races: beste paarden, heelemaal niet blind. Maar hij is-een slechte rijder op het paard, dat draven kan: een slechte leerling van den Leeraar der gerechtigheid.
Vind je ook niet, dat er toch wel mooie dingen staan in dat „sectarischv document" ? Als de daar getrokken lijn gevolgd was, dan was Israël nooit de „secte" geworden, die het op Goeden Vrijdag is geworden. Ze waren dan op Pinksterdag gebleven in de kerk.
Laat je nooit wijs maken, dat een priester alles is, een leeraar niks. Want „kennis" is in den bijbel: lévensgave. Wil jij een goeie priester worden? Draag dan de goede leer verder. Wie den sleutel wegneemt, die verpest het heele huis. De sleutel is: de kennis, die zelf leven Is. Wees gewaarschuwd, amice, door je vriend en broeder
ADOLPHUS VENATOR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 januari 1951
De Reformatie | 8 Pagina's