Plaats of positie ?
Amice,
Verleden week heb ik met je gepraat over een fragment xiit de worsteling van onze kerken. Je moet daar minstens zóó veel van weten, als nóódig is, om te „belijden", en niet maar te „laten registreeren", dat je met huid en haar daarbij hoort. „Belijden" is heel wat anders dan „je laten registreeren". Je laten registreeren is: je laten kennen. Jezelf laten kennen. Belijden is: laten zien, dat Gtod zich door jou liet kennen, en anderen opwekken, ook God te gaan kennen.
Vind je ook niet, dat we op dat punt nog wel wat mogen doorpraten ?
Nu dan, ik wou het dezen keer eens hebben over dr G. C. Berkouwer. Ben man, die één van beide heeft staan op zijn naam: F: en moed te hebben geliad zijn naam te zetten onder de naar zijn beste weten voor alle volken en tijden en plaatsen afgekondigde rechtsregelen, waarnaar de kerk te vergaderen zou zijn, naar het recept-Ridderbos-Grosheide-synode-194:4; OF: en moed te heb-•ben gemist, te zeggen: an dit voor goddelijk aangemerkt bedrijf doe ik niet mee, want de Heere stelt andere regelen dan Ridderbos-Grosheide-synode-1944. Regelen n.l. voor preekstoelbinding en voor kerkvergadering.
Ik, die wat ouder ben, heb wel zoo ongeveer mijn opvatting dienaangaande.
Maar ik vind dat jij over dat probleem maar niet lang moet nadenken. Het komt maar op de publieke verkondiging aan.
De publieke verkondiging nu van Berkouwer is: alle menschen zijn gehouden „ja" te zeggen, en dit in alle eeuw, want het was geen gokje, op de rechtsregelen, waar Schilder „neen" tegen zei, hij met alle andere daarna geschorsten, afgezetten, uitgeworpenen en wat dies meer zij.
Deze dr Berkouwer dan schreef deze week in een blad, dat hg met dr J. Ridderbos redigeert, een stukje over „den mensoh ia liet heil".
De mensch in het heil.
Het is een heel karwei, om daarover te praten.
Immers, wit valt al niét onder „heil"? Er is „heil" gekomen over den mênsch. En over de bergen, en zeeën, rivieren en meren, over het Kanaal, . en over den Brennerpas, over Malta en over Japan. Heil, dat bliksemt van Oost naar West, en verlucht den heelen hemel.
En niet alleen dringt het öp tot de verste uithoeken der aarde, maar ook dringt het In tot in de binnenste deelen van den mensch.
Zoodat je nooit praten kunt over „den mensch in het heil", als je niet tegelijk spreekt over „het heil in den mensch". Of: de mensch tegenover het heil. Of: de God des heils tegenover den mensch.
Dr Berkouwer intusschen heeft het over „den mensch in het heil".
Daarbij houdt hij zich voornamelijk bezig met de roomschen. Ik geloof, dat op 't oogenbllk de Barthianen gevaarlijker zijn. Maar dat is tot daar aan toe. Intusschen, Berkouwer houdt niet alleen met de roomschen zich bezig, maar en passant ook even met een paar andere vreemden. Met de „scheurraakers", zooals hij hen noemt voor alle fronten, boven en beneden.
Hij haalt iets aan van de polemiek tusschen Hepp en den lateren scheurmaker Schilder, destijds over de vraag, of je de ettelijke gereformeerden in den ban moest doen, die den mensch een mede-arbeider-Gods noemden. Hepp zei, als ik hem goed begrepen heb, want héélemaal duidelijk was hij niet: doe dat maar, want de bewering.van dat mede-arbeider-schap is doodelijk gevaarlijk. Schilder zei: laat ze voorloopig maar kalm in de kerk, en vraag, hoe ze het bedoelen. Je kunt het woord „medewerker" heel erg slecht bedoelen, maar ook heel doodgewoon gereformeerd.
Maar over die zaak praat Berkouwer geen woord. Net zoo min als Hepp. Op dat punt gaat hij op Hepp lijken. Niet-in-gaan op het fijne puntje.
Vervolgens raakt Berkouwer aan, wat hij, met een niet preciezen term, noemt: de „discussie", die thans aan den gang is tusschen Hoeksema en Schilder.
Ik zelf heb van' een discussie tusschen die twee niet veel gemerkt; Ik merkte alleen maar iets van een waarschuwing van Schilder, net als Indertijd tegen Hepp: zet de menschen niet zoo gauw buiten je kerkdeur, en wees asjeblieft wat moediger dan Berkouwer In 1944: vraag eens, wat ze bedoelen, wat ze bedoelen, wat ze bedoelen. Schilder zei: remonstranten spreken van „voorwaarden", gereformeerden ook, en kijk asjeblieft uit je oogen, want je moet nooit een scheur trekken, waar Gód geen scheur trekt.
Maar Berkouwer praat over die zaak geen woord.
Hij schrijft alleen maar een krant vol mèt dr J. Ridderbos, die onlangs, om de ondeugende uitspraak van een professor, dien ik sprak over te nemen, Mozes tot auteur wou maken van het Praeadvies-1944. Dat kunststukje is dan. Wonderlijk, wonderlijk, uitgehaald in een Korte Verklaring op Deuteronomium. Vroeger schreef Ridderbos kommentaren. Tegenwoordig tendenz-lnterpretatles. Maar daar hoor je nog wel wat van.
Die beweerde discussie dan tusschen Hoeksema-SchUder liep volgens Berkouwer over het „remonstrantisme". Volgens Berkouwer ziet het remonstrantlsme „de plaats van den mensch op een bepaalde wijze".
Die bepaalde wijze blijft verder onbepaald. Daarover spreekt Berkouwer geen woord. Dat is dus de derde keer. En dus nóg steeds geen scheeps-récht.
In dit verband nu (je moet goed opletten, papa, want de verbanden doen het meeste kwaad, als 't mis Is), in dit verband nu (van strijd om het rejnonstrantisme) plaatst Berkouwer dat „debat", zooals hij het, ietwat kinderlijk uitdrukt, tusschen Hoeksema en Schilder. Op een bepaald punt, zoo zegt Berkouwer, brengt Hoeksema de „theologie der vrijgemaakten" (voor die aanhallngsteekens zorgde Berkouwer, maak voor dat brokje wijsheid je compliment) met het remonstrantisme in verband.
Dan vertelt Berkouwer nog, welk punt dat is. Het Is het punt der „VOORWAARDEN" in 't verbond. Schilder wil aan Hoeksema duidelijk maken, zegt hij, dat men terecht van voorwaarden kan spreken zonder ook maar eenigszins ten prooi te vallen aan het remonstrantisme.
En, dit gezegd zijnde, gaat Berkouwer dan weer zijn roomschen aan den tand voelen. Ja, ja. Ein jedes Tlerchen hat sein Plaisiercheu. Tegen den tijd, dat de barthianen het dynamiet onder Berkouwers huisjes laten springen, zal hij nóg met de roomsche overburen uit zijn venster-op-het-roomsch-katholicisme staan te debatteereu over de vraag, of Trénte het goed had. Hij zal, als ze hem aan zijn jas trekken om de aanwezigheid, in den kelder, van barthiaansche vemielingstroepen, met een lont in de hand, vertellen, dat Barth nog niet zoo héél veel kwaad doet. En als de boel uit elkaar vliegt; nóg zeggen: Trénte.
Misschien denk je: nou, als Berkouwer niet meer tegen de vrijgemaakten vertelt, dan die paar woordjes, dan valt het nog al mee, dezen keer.
Ja, 't is maar hoe je 't opneemt. Zei hij maar eens wat, dat zoden aan den dijk zette.
Want, dat zou speciaal hém wel passen, gezien den moed, dien hij greep in 1944. Of niet greep, zie boven.
Jij weet het allicht niet, want je was nog jong. Maar ik weet het nog wel, ik, Adolphus. Toen ds D. v. Dijk met moed en in volharding in die oorlogsdagen die opgezweepte synode wou leeren, een beetje valeriaan te gebruiken, en zelf in alle kalmte , , als maar" weer op de theologische misverstandjes inging, en waarschuwde tegen het maken van die zelfde potsierlijke bindinkjes, die ze na een paar jaar allemaal aan God en menschen en ook aan ds Leenhouts zouden cadeau doen (ik weet wat ik zeg), toen zei Berkouwer, in den voorzittersstoel geplakt, omdat ze begrepen, hem wel mee te krijgen (anders was hij zeker niet gestemd): ja maar, ds van Dijk, u moet u toch eens eerst bezig houden met het probleem van het remonstrantisme.
De man, die tóen zóó sprak, zou vandaag — hoe lang is 't al weer geleden ? — toch wel de kans hebben mogen waarnemen, om nu eindelijk eens aan zijn pijlen-van-toeu weer een scherpe punt te slijpen. En om eens voor den dag te komen met een bew^s. Hij kón de kans grijpen, om te zeggen tot amerikanen: weest scherpe theologen, en maakt geen mythe van Heyns of van wien ook, maar wijst precies het pimtje-waar-de-schoeu-wringt, aan; en tot nederlanders: weest scherpe theologen, en maakt geen mythe van Arminlus of van wlen ook, maar wijst precies het puntje-waar-de-schoen-wringt, aan.
Maar in 1944 Hét Berkouwer het bij een vage notitie. En ia 1951 nog. Hij kan ook niet aantoonen, dat In wat Schilder zei tot Hoeksema, en tegen Ridderbos, over die „voorwaarden", remonstrantisme zit. Hij ké, n het niet, hij kan het niet. Hij mist alleen maar moed, den moed om te zeggen: we hebben den boel gescheurd, wfl zijn de scheurmakers, wij, wij, wij. Wij bonden zonder verstand. Als hij den moed had tot profetische liandliaving van wat hij met zijn hand onderteekende, dan zou b.v. ds Leenhouts allang zijn geschorst. Plus heel wat anderen. Hij weet, dat ze, precies als Schilder, niet beloven, niets te leeren, wat niet heelemaal klopt met die uitspraken van 1942—1944.
Maar laat dat verder zoo, amice. Kun jij soms zeggen, waar de schoen dan wringt? Precies het plekje aanvsajzen?
Als je het wat moeilijk is, wil ik je wel wat probeeren te helpen. Ik geloof, dat Berkouwer al maar praat over „plaats", „plaats", „plaats" van den mensch in het heil. En hij móest spreken over „positie", „positie", „positie" van den mensch onder het evangelie-van-het-heil. Onder de boodschap du%
Want Berkouwer weet aatuurlijk net zoo goed, als ieder ander, die tenminste nog wat léést, dat Schilder zegt: géén voorwaarden, waarin de mensch iets verdient, of waarop God wachten moet, of waaraan Hij gebonden wezen zou, of waarin de mensch uit „eigen", niet geschonken en door God onderhouden krachten werkt. Géén voorwaarden dus, waarbij de PLAATS van den mensch IN het heil een zoodanige wezen zou, dat hij meer kan, of êérder iets kan, dan de Schrift zegt, dat hij kan.
Over dat KUNNEIN van den mensch, daarover praat de Remonstrant.
En de synergist, die over den mensch-als-medewerker dwaze, en hoogmoedige dingen zegt.
En ook die roomschen, met wie Berkouwer, soms een tikje vergeetachtig ten aanzien van Mozes-en-het-Praeadvies, als maar aan het praten is over Trénte en zoo.
Maar Berkouwer k& n niet aantoonen, dat Schilder, of een ander vrijgemaakte, over dat KUNNEN van den mensch Iets anders zegt dan de belijdenis. Hij moest dat maar eens goed onthouden, om aan de Vrije groote schoonmaak aan te kondigen tegen die leerlingen of docenten, die hetzij met, hetzij zonder Barthiaansche leuzen In den kop, aanpappen met remonstranten, en semlpelaglanen, en 100 pct.-pelagianen, die allemaal den mensch een ander KUNNEN toekennen (tot In gemeene-gratie-oralsons toe, of in gemeene-verklezing-en-geraeene-verwerplng-paradoxen toe), een ander KUNNEN dan de Schrift den in zichzelf doodeu en alleen door verlossende genade-vannieuwe-schepplng levenden en werkenden mensch toekent. Vlak naast Berkouwer zitten ze, die in him spreken over de PLAATS van den mensch In het heil, van Calvgn en van de confessie los raken, en op drift sloegen.
Maar Berkouwer ziet wat scheel. En plaatst wat al te
gauw in ramen, die niet deugen, nu eens dezen, dan weer genen. En hij beeft nóg niet, zooals het moest, over die ettelijke handteekenlngen-van-hem uit 1944. Als hij dat deed, zou hij vooral met degenen, die hij „eruit" hielp gooien, omgaan als met een brokje porceleln, om toch omtrent hén en hun leer geen suggestie te wagen, die niet heelemaal klopt met hun bedoeling. Met de hunne Is de zijne nu eenmaal nauw verbonden, sinds 1944.
Nu, amice, probeer jij dan maar te onthouden, wat Berkouwer vergeet. Het gaat in die voorwaarden-leer geen seconde over de PLAATS van den mensch In het heil, doch om de POSITIE van den mensch In de hells-verkóndiging. Dat heeft ook Schilder toch zeker duidelijk genoeg gezegd? In Catechismus? En in die artikelen, niet contra Hoeksema, doch contra gevaren van dwaze binding, hetzij door Berkouwers drijvers, hetzij door anderen, die gevaar loopen in de fuik te raken, waarin hun uitdrrjvers van Kalamazoo eerst gevallen zijn: een kerk binden waar God niet bindt. Het gaat om de POSITIE van den mensch tegenover de BOODSCHAP van het heil. Schilder zei: God stelt bij de wezenlijk den mensch AANsprekende belofte den mensch voor zich in de POSITIE van een niet-geSnformeerde omtrent de verborgen dingen In Gods hart. In de positie van een niet-geïnformeerde over zijn toekomst als een ding-apart. Maar In de positie van een verplichte ten overstaan van de eenheid van belofte-met-bevel. In de positie van wie niet van zijn eigen bewaring verzekerd zijn KAN, tenzij dan „naar de mate des geloofs", en „uit het geloof" aan de beloften Gods; en heelemaal niet het geloof IN hun eigen KRACHTEN; want wat déze aangaat: de bekeerden kunnen niet volstandig blijven, zoo zij aan hun eigene KRACHTEN waren overgelaten.
Zeg, je weet toch zeker, dat Ik hier de Dordtsche Leerregels aanhaal? Zoek zelf maar op, waar het staat. En pas op, dat je niet valt in de fout van dien thans zeer antivrijgemaakten, en met remonstranten in wereldraad en zoo aanpappenden dominee, die eens tegen prof. Hoekstra schreef: wat u daar zegt, dat Is mystiek, en kijk, Hoekstra had alleen maar letterlijk de Dordtsche Leerregels aangehaald.
Ik geloof niet, dat Berkouwer opzettelijk zulke ongelukkige raampjes om onze menschen timmert. Maar ik geloof wèl, dat het een fout van hem is, dat hij zoo slecht doordenkt. Hij kón het ditmaal zoo secuur weten. Heeft niet zijn mede-redacteur dr J. Ridderbos ettelijke malen verteld, dat die vrggemaakten in het verbond een zaak van 'n zekere rechtsverhouding zien ? Dat wil zeggen: een zaak, aanvankelijk, en ook daarna, van POSITIE? Weshalve juist zij met „stipulaties" werken, net als de vaderen. Het Ietwat dwaze woord „juridisch", dat dr Ridderbos toen een keer zich liet ontvallen; laten we maar loopen. Maar als Berkouwer dat nare woord van zijn mede-redacteur in de ooren geknoopt had, dan zou hij weten, dat wij niet over de PLAATS, maar over de POSITIE het hebben als wij zeggen: de belofte komt met voorwaarden; ze „voorspelt" niet, doch „spreekt aan" in verantwoordelijkstelling.
Berkouwer's vrienden doen hun best, te vertellen, dat er geen bondswraak meer Is In het Nieuwe Testament: de PLAATS is nu zoo veilig, zoo beschut tegen den wind.
Maar de vrijgemaakten, al hebben ze geen eigen theologie, hebben de Schrift en de confessie weer hooren zeggen: wel degelijk bondswraak, JUIST in het Nieuwe Testament, érger dan onder het Oude: de POSITIE namelijk Is die van in de klemmen-van-Gods-récht gezetten. Van het récht, dat God schept door de ambtelijke en serieuze verkondiging der genade.
Berkouwer moest wat beter denken over het porselein, waar hij op trapte, zeggende: ik trap er niet op, maar ik vertreed het in den Naam des Heeren. Hij moest wat beter denken over die vertredenen, die thans juichen voor Gods troon.
Pas op, en val niet in het oordeel van een slordig denken.
Met besten groet van plaats tot plaats, maar uit één positie, je
ADOLPHUS VENATOR.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 februari 1951
De Reformatie | 8 Pagina's