GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vuur, water, was

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vuur, water, was

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice,

Laat me deze week mogen beginnen met een paar foutjes te corrigeeren, die in een klein aantal nummers van verleden week voorkomen. In mijn voorgaanden brief, bl. 191, kolom 1, regel 6 v.o. stond: schoen. Je moet lezen: scheen. Over dien „schoen" mocht de schoenmaker praten, niet over de scheen (van Venus); daar hebben schoenmakers qualitate qua geen verstand van, vond Apelles. En in kolom 2, regel 11 (van den brief) v.o. staat: leest. Lees weder: scheen.

Ziezoo; nu kunnen we beginnen.

Verleden week heb ik een aardig versje uit Vondei's „Den Gulden Winckel" voor je overgeschreven. Toen ik het opzocht, bladerde ik die collectie van plaatjes-metpraatjes op mijn gemak nog weer eens door. En ik kwam weer tot dat plaatje op bl. 279 van de editie-Sijthoff. Ik wou, dat ik je hier bij me had, dan kon je mee-kijken. Je ziet een (blijkbaar) perzisch tempel-intérieur. Op den voorgrond een prachtig altaar. Daarop de resteli van een brandend vuur. Boven het altaar geen rook, maar een geweldige wolk van stoom, en nog eens stoom; een locomotief produceert vast niet minder, als de stoomklep opengaat. Je snapt het al: er moet dus water op dat brandende vuur geworpen zijn.

Nu, dat is ook zoo. Voor het altaar staat een ietwat potsierlijk afgodsbeeld. Stevige beenen, een enorme romp, en een buiten alle proporties kleingehouden hoofd. Of de teekenaar daar een bedoeling mee gehad heeft, weet ik niet. Het Is hem blijkbaar om dien romp begonnen; die romp, die romp.

Want aan den voorkant zie je in den romp een flinke portie gaatjes. En uit elk gaatje schiet in ronde boog een ferme waterstraal. Elk straaltje komt precies op het vuur terecht. Vandaar die stoom, die heel het tempelhuis vervult en de aanwezigen met verbijstering slaat. Elen stoom-cursus in moraal, cm zoo te zegen. Welke moraal? Dat zal Vondel je wel vertellen. Boven het plaatje staat al vast je Kort-Begrlp-lesje te lezen:

Van 't Water en van 'tVuyr een kluchtige verhalingh, Waer uyt wy naeckt verstaen der Heyd'nen blinde dwaling.

En ónder het plaatje een spreuk uit het (apokriefe) Boek der Wijsheid:

Sapien, 13.

Gantsch ydel Is den Mensche, en blind gelijck een Rotz, In welcke niet en is de Kennis onzes Gods.

Dat zal wel dezelfde tekst zijn, als dien de roomsche Canisius-bijbel aldus vertaalt:

Want grote dwazen zijn alle mensen, die God niet kennen: ie niet, door de zichtbare goederen heen. Hem vermogen te zien. (Wijsheid 13 : 1).

Maar nu weet je nog niet, hoe dat afgodsbeeld vóór dat met vuur gevulde altaar er toe komen kon, dat water uit al die openingen in zijn romp te spuiten? Lees maar eens verder:

Het Vuyr by den Persiers (als die niet beter wisten) Als God wert hoogh geëert. Het welck met grooter listen Van eenen Priester wert zeer aardighlijck bespot: Want hy met Water-vocht gevult heeft eenen pot Die al vol gaetkens was, gestopt met Wasch te zamen, i) En maeckten hem een hooft zeer aerdigh nae 't betamen. Den Afgod zoo hy was (ziet dat ghy niet en lacht) Heeft hy voort heete vuyr zeer kluchtigh voortsgebracht. Het Wasch 2) versmolt terstond, het Water sprongh daer henen. En bluschten zoo geheel den God des Vuyrs met eenen. Dies werd de water-kruyck (6 wonderlijck bestier!) Voortsaen by den Persiers geëert In plaets van 't vuyr. 't Gaet zoo noch hedensdaeghs, wanneer wy daer op mereken. Elck een die houdet vast 3) noch altijd met den stereken.

Je hebt het nu wel begrepen: die „romp" was niets anders dan een doodgewone pot met gaatjes. Die kleine kop en die stevige beenen waren er maar bij gefabriceerd. Vandaar die vreemde proporties, zullen we maar denken.

Ik heb wel eens meer aan dat mooie plaatje moeten denken. En deze week wel zeer bizonder. Ik las vanmorgen In „De Wekker" nl. een aardig verhaaltje. Je mag het heelemaal lezen:

„Het volgende stond te lezen in het kerkeraads verslag van de Christ. Gere}. Kerk van Deventer, zooals dit voorkomt in „de Kerkklok", Orgaan van de Classis Apeldoorn der Chr. Ger. Kerken, van 16 Febr.

„Er werd een uitnodiging van de Ned. Herv. kerkeraad ontvangen om ons te doen vertegenwoordigen bij het afscheid van ds Los op 7 Jan. j.l. Sedert jaren staat de kerkeraad op het standpunt, dat we aan zulk een verzoek alleen gevolg kunnen geven, wanneer 't predikanten van beslist rechtzinnige belijdenis betreft. Omdat de vertrekkende pred. VRIJZINNIG is, werd aan de kerkeraad der Herv. Gem. geschreven, dat we deze uitnodiging niet konden aanvaarden. DE HERV. KERKERAAD HEEFT DAAROP GEANTWOORD. DAT HIJ NIET KAN TOESTAAN, DAT VAN BUITENAF EEN OORDEEL WORDT UITGESPROKEN OVER DE BELIJDENIS VAN EEN HERV. PRED. ZOODOENDE ZOU HET MOEIZAAM POGEN VAN DE HERV. KERK OM EEN EENHEID TE WORDEN ONZERZIJDS WORDEN DOORKRUIST. De conclusie van het schrijven was, dat wij geen uitnodiging meer zullen ontvangen tot bijwoning van afscheid of intree van enig Hervormd predikant. De kerkeraad constateerde, dat dit de logische consequentie is van de huidige Hervormde situatie. Wij moeten de Herv. Kerk nemen in haar geheel of haar niet nemen. Zij wil zich niet meer in richtingen laten verknippen, 't Is ons niet mogelijk de Herv. Kerk hierin ter wille te zijn."

Tot zoover het verhaal van De Wekker.

Nu is het me dezen keer niet begonnen om een debat over de vraag, of een hervormd predikant wel rechtzinnig wezen kan in betrekking tot de belijdenis aangaande de kerk. Ik interesseer me om andere redenen voor het berichtje. Dat vertoornde antwoord van den hervormden kerkeraad, daé.r zit wat in. Van bniten af mag je niet een oordeel uitspreken over dé BELIJDENIS van een Hervormd predikant. Allemaal dus krijgen het parool: mondje toe: er g^at een hervormde dominee voorbij, en die kan alleen van binnen uit beoordeeld worden. Door „de Kerk".

Prof. Gerretson zei onlangs nuchter: als ze tegenwoordig spreken van „de Kerk", lees dan maar: de clerus. Dat hebben ze hem nog al kwalijk genomen. Maar heeft hij geen gelijk?

Even doordenken.

Een hervormde dominee preekt. De kansel is publiek. Je mag er allemaal binnenloopen. Eigenlijk — zegt iedere kerk •—• móest heel de stad, heel het dorp onder zijn kansel zich zetten. De man houdt dus een openbare preek. Over den bijbel, meest verspreide boek. Terwijl naast hem de confessie ligt, door Guido de Bray over een kasteelmuur geworpen, destijds, opdat de roomsche buitenwacht, met name de overheid, over dat publieke stuk een oordeel zou kunnen uitspreken. Dat staat trouwens in die prachtige voorrede van de Belijdenis: ieder mag en moet nu oordeelen over ons naar die belijdenis.

Nu, en dus preekt een hervormde dominee. Maar als je soms oordeelt •— wat ieder kan, als hij maar wil — dat hij van de belijdenis afwijkt, dan mag je dat oordeel niet uitspreken. Tenminste niet als je „van buiten af" komt. Er gaat een hervormde dominee voorbij: conticuere omnes: allemaal mondje toe. Moet er een oordeel over zoo'n man geveld worden, dan mag alleen „de Kerk" het doen. Lees maar: de clerus.

En wij buitenstaanders, wat moeten wij doen, indien de clerus eens wat zegt? Zijn wij dan allemaal verplicht, dat clericale oordeel na te spreken? Omdat „de Kerk" het zei? Over zooveel jaar, als de beroemde Leertucht uit de meer dan zeventig jarige ballingschap is uitgeleid (neem het eens even aan) ? Na een behoorlijk moratorium voor 't acclimatiseeren? Als 't zoo moet, dat je allemaal je oordeel over de preeken, de artikelen, de speeches, de boekjes van een hervormden dominee moet opschorten tot de Clerus heeft gesproken, dan wil die Clerus over ons allemaal de baas spelen. — We hangen allemaal zoo niet aan zijn lippen, dan toch ervan af.

Ik begrijp het goed, geloof ik. Ik mag dus — want ook ik ben buitenstaander — niet meer zeggen: die en die hervormde dominee of professor is barthiaan, d.w.z. erger dan vrijzinnig. Geen wonder, dat zij van een goeien kennis van me, die het toch deed, schreven: hij is gek geworden. De wijsheid is: op den Clerus wachten.

Maar je mag óók weer niet zeggen (als buitenstaander): die clerusleden, die zijn dericaal.

Dat wórdt me wat. Als je ooit met de Hervormde Kerk wil „samenspreken" (veel , , synodalen" vlassen op zoo'n samenspreking), dan moet je naar de rondetafel kómen zonder oordeel. Stel dus ook geen vragen naar aanleiding van een bij je toch geboren voorloopig oordeel. Zwijg, en wees stil: de Clerus gaat voorbij: mondje dicht. En beid uw tijd. Die is de zijne.

Nog iets anders in het antwoord van den hervormden kerkeraad is me opgevallen. Als een ander het waagt, het mysterie eens hervormden dominees te rubriceeren in een, hetzij met kerkdijken, hetzij met theologisch-filosof ischen naam bekend staande groep, dan 'doorkruist hij — die ander, die buitenstaander — het moeizaam pogen van de „Kerk" (lees: den clerus) om een eenheid te worden! Nu zou ik — maar ik ben slechts buitenstaander — In mijn onnoozelheid zeggen (denk b.v. aan de synodocraten): vvie een poging tot eenheid onderneemt, die moet beginnen met precies te zeggen waar het bij het begin van de eenwordingspogingen op staat. Hoe kun je één pogen te worden, als je niet eerst ronduit zegt: op die en die punten is de eenheid zoek? Iedereen, die serieus de eenheid wil, of op een samenspreklngs-ideetje, eenmaal opgeworpen zijnde, tenminste serieus antwoorden wil, moet beginnen met zulke vragen te stellen. En dus afspreken: laten we eerst eens goed vast-stellen, op welke punten we metterdaad verschillen. De ergste spotter met een samensprekingsdenkbeeld is de man, die & & t niet wil.

Maar de hervormde kerkeraad van Apeldoorn verklaart: meneer, als u het waagt een oordeel te hebben over ook maar één dergenen, die we op onze kansels laten spreken in het openbaar, dan kunnen we dat alleen maar verbieden. En u voortaan van alle convocaties uitsluiten.

Maar je zit een beetje te schuifelen op je stoel. Je wilt, geloof ik, zeggen: schei uit, d& t snapt een kind; vertel me liever, wat je zooeven wou met dat afgodsbeeld, dat water en dat vuur, en dan die was. Dat is het eenige, wat een kind nog niet zoo dadelijk door heeft.

Goed.

Natuurlijk is het maar een beeld; en — alle vergelijking hinkt. Maar ik wou dit zeggen:

De Hervormden hebben de laatste jaren zich geweldig laten opschroeven door een uit misbegrip van „kerkelijke en wereldlijke regeeringen" mogelijk gemaakte conglomeratie van barthiaansche woordkunstenaars. Deze mannen konden zich — soms onbekend met de gereformeerde leer —• met behulp van honderd gereformeerde termen voor elke tweehonderd anti-gereformeerde inhouden overal in de leiding dringen, omdat het gros van hun kerkvolk niet meer las, niet meer begreep. Ze hebben een nieuwe zoogenaamde kerkenordening op stapel gezet, en tegenwoordig wordt geprobeerd, met zoo weinig mogelijk gerucht het gevaarte, dat geen mensch echt lézen kan (als je zégt, wat er werkelijk in staat, dan zeggen ze: de man is gek) erdoor te krijgen. Velen denken, dat het de , , kranke kerk" geneest; maar het maakt de zaak alleen maar erger, omdat de leer-verschillen, die nü tenminste nog een nél4m hebben, dan heelemaal naamloos worden. Daarna zal de mythe van de eenheid der Hervormde Kerk te gereeder geloof vinden, en die mythe slaat dan weer de brug naar de mythische wereldeenheid: de „Kerk" in de greep van de wereld-doorbraak: communistisch, indien het communisme slaagt. En anders wat anders, dat óók weer mis is.

In die nieuwe Orde heet het, dat de Kerk wil belitjden in gemeenschap met de belijdenis der vaderen.

't Klinkt kostelijk; heel wat menschen vliegen erin. Ze denken aan belijden in zaljelijke overeenstemming met den letterlijk verstanen inhoud der belijdenis. Maar „in gemeenschap met de belijdenis" is heel wat anders dan „in overeenstemming met de belijdenis". Het beteekent: je moet zoo iets hebben als het pathos, de wèrmte, de bezieling, den èmst, de spinning, het eerbiedige verwachten, zeg maar: HET AHJUR, het vuur, het vuur van de vaderen. Het vuur, dat is alles.

Nu wil men — om in de beeldspraak te blijven •— dat vuur op het altaar leggen, en vóór dat altaar den goddes-vuurs rechtop zien staan. Daar staat straks die goddes-vuurs. Gebouwd met het aanwezige materiaal. Want dis je eerst van het aanwezige materiaal een flinke portie overboord zou werpen, zeggende: daar kan ik geen opgericht liefdes-vuur-beeld van fabriceeren, dan zouden de pogingen van de leiders, om de eenheid te bewaren, d.w.z. om ze allemaal mee te krijgen, en voor de mythe te winnen, „doorkruist" worden. Men richt zijn beeld dus op, en maakt een romp van den pot van het aanwezige menschenmaterlaal.

Nu zaten er in dien pot heel wat gaatjes. Die pot heeft al zooveel jaren dienst.gedaan in de huishouding. Er kon altijd van alles en nog wat in. Wat dan? Het pathoslooze, goeie man, het wéter. Belijdenis. Niet alleen jouw gereformeerde belijdenis, maar ook de remonstrantsche, de cartesiaansche, de spinozistische, hegeliaansche, de liberale, de ethische (zoo heette dat vroeger), de links-moderne, de rechts-moderne. Allemaal formule; léér; intellectuêêle neerslag, cerebraal spul; en dét is niet in eere. Vuur-van-pathos is nu eenmaal vijand van water-vanbegrip. Vuur (het belijden) is alles. Water (begripsmatige, wei-omschreven leer of belijdenis) is niets.

Maar dis gaatjes, daar heeft men iets op gevonden. Niet de kerk, maar de Kerk, de Geleerden-Clerus, de barthiaansche. Ze zagen al die gaatjes wel in den pot, die romp moest worden, en ze begrepen: zetten we dtór zóómaar een kop op, en een stel beenen er onder, zeggende: sta op uwe voeten, gij vuur-god der Naamlooze Paternale Passie, Gij Embleem van het Patrimoniale Pathos, o gij BelijdeNISlooze BeIijdeN, SSpannings-Voile, dan loopt dat intellectueele water eruit. Het loopt dan de spuigaten uit. Maar wij weten wat wij zullen doen. Carolus Magnus Basileënsis, Karl Barth uit Basel (wij Baselen, en bazelen dus nooit meer) zal ons helpen: die heeft w4s. Neem van zijn was, strijk was over elke opening in den pot, stop .alle gaatjes dicht; dan blijft het water in-den pot, en al loopt het met de verschillen ook de spuigaten uit, ze loopen toch de spuigaten niet uit; de spuigaten zijn im-

mers geen gaten meer, er wordt niet meer gespoten, noch gespuid.

Vandaar die hervormde kerkeraad van Apeldoorn: hij zegt: wat, wilt gij ons In den romp gaan kijken, en dan zoo maar zeggen: daar komt een modernistische straal uit ? Scheer u weg, de pot is dicht, wij zijö 'potdicht. Houd grj uw mond potdicht.

Het Is nu maar de vraag, hoe lang de was het houdt. Br zijn al teekenen van een ontwaken. Niet alle hervormden laten zich wijs malcen, dat met barthiaansche was het water van den pot Ineens gezuiverd water is geworden, en dat geen lekken meer te vinden zullen zijn.

Maar als het zou gelukken, de nieuwe orde aangenomen te krijgen, voordat de storm van de bezwaarden zijn hoogtepunt bereikt heeft, dan komt het opgerichte Pathosbeeld rechtop te staan; de menschen zullen het Pathos van „het belijden" ongemerkt zien verward worden met de Klaarheid van de Belü'denis; de Clerus zal zijn zin hebben; en voor de komende jaren zal de hervormde kerk van een omheind strijdtooneel zijn veranderd in een slaapwagen-op-rails, zóómaar te haken achter de locomotief van de wereldoecumene; zonder Belijdenis, maar met veel koele woorden tegen de Koelheid, en veel intellectualistische woorden tegen het Intellect, en veel modernistisch doorbraeikzelotisme tegen de Pathoslooze Zeloten van het gereformeerdendom.

Het eenlge verschil is dit: Vondel vertelt, dat die meneer In het Pèrzenland een grap wil uithalen. Maar hier is 't doodelijke ernst. Verder lijkt het verhaal prompt op de werkelijkheid, tot dat Pèrzenland toe. De Perzen toch waren van ouds dualisten. En Carolus Magnus Basileëndis Is het ook; — dat is wel gebleken, toen Prof. Mlskotte over het puur dualistische Boek van Barth, genaamd „ni, 3" dien o zoo schoonen lofzang zong.

Je moet maar veel denken, ook op Zondag, aan die hervormde menschen, die het gevaar doorhebben. Opdat ze zich vrij maken eer zich de stoomwolken ontwikkelen, die niet in een locomotief beheerscht, doch .In de open ruimte onbeheerscht en ongeleid zullen ontsnappen, als het proces eenmaal begonnen is. Hiermee begint het proces: het water gaat toch weer spulten, want dogmatische en filosofische verschillen laten zich niet verdoezelen, en de barthlanen met name zijn zóó enorm geraffineerde tntellectualisten met zoo'n miserabel klein beetje werkelijk pathos, dat ze hun intellectualisten-vlctorie zullen willen uitbuiten over heel de linie: „kerk", politiek, paedagoglsch, economisch, sociaal, en zoo voort. Bn hiermee eindigt het proces: een massa stoom, het vuur gebluscht, de pot leeg, de Orde een taalmonument en verder niets, en voorts: geen pathos meer, en ook geen Intellect. Geen belijden meer en ook geen belijdenis. Geen spanning meer en ook geen klaar begrip.

Het is een zegen, dat het aantal groeit van hen, die eindelijk eens gaan zien, dat de barthlanen het allergrootste ongeluk geweest zijn voor de nederlandsch hervormde kerk.

Met hartelijken water-èn-vuur-winkel-groet, je


1) D.w.z. dlchtgestopt met was.

2) Was.

3) Vast — bijna.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Vuur, water, was

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 maart 1951

De Reformatie | 8 Pagina's