Gods instrument
WIE HEBBEN ZICH AFGESCHEIDEN?
WIE HEBBEN ZICH AFGESCHEIDEN?
Komt de vraag, wie zich in 1834 en volgende jaren hebben afgescheiden, dan zou het antwoord kunnen luiden: ds Hendrik de Cock, zijn kerkeraad en wie hen volgden, en men zou zich voor dit oordeel kunnen beroepen op de Acte van Afscheiding of Wederkeering d.d. 13 Oct. 1834, waar Ulrum's kerkeraad met % van de leden verklaren, dat zij „zich afscheiden van degenen die niet van de kerk zijn en dus geen gemeenschap meer willen hebben met de Ned. Herv. kerk, totdat deze terugkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren".
Sindsdien heeft het woord „afscheiding" evenals „afgescheidenen" voor het besef van 't volk, op het dwaalspoor geleid door wie Bilderdijk noemt de „Staat-en Kerkverstoorders", en bijgevolg straks ook in den volks mond een hatelijken klank gekregen: deze menschen zijn betweters, eigenzinnigen, die zeggen met de anderen niet meer mee te kunnen doen (zijn zij soms beter? wat verbeelden ze zich? ), doordrijvers, onruststokers, dweepers, scheurmakers. Die spelbrekers, die den moed hebben „zich af te scheiden".
Juist?
In geen enkel opzicht.
Genoemde Acte is geen actie van ontevreden, oproerige menschen. Ze is niet meer dan een noodzakelijke re-actie. Op twee acties van de zijde hunner tegenstanders. Die hebben eerst verloochend en losgelaten het fundament der kerk, en zich op een andere basis gesteld. Daarover vermaand en opgeroepen zich te houden aan hun eed het aloude fundament te bewaren, hebben ze vervolgens die roepstemmen beantwoord met schorsing en afzetting. Toen pas kwam de reactie: nu zijn wij verplicht, de gemeenschap met U te verbreken, totdat ge wederkeert tot den waarachtigen dienst des Heeren. „En we verklaren tevens gemeenschap te willen oefenen met alle ware gereformeerde ledematen, en ons te willen vereenigen
met elke op Gods onfeilbaar Woord gegronde vergadering, betuigende met dezen dat wij ons in alles houden aan Gods Heilig Woord en aan onze aloude Formulieren van eenigheid, in alles op dat Woord gegrond, aan de aloude Liturgie en aan de Dordtsche Kerkenordening". Dat is reformatie.
Wie zijn in feite de afgescheidenen? De Cock en de zijnen? Neen, maar zijn tegenstanders, die aan de leer der kerk, aan de waarheid Gods ontrouw geworden waren. Alle Hervormers hebben tegenover Rome staande gehouden, dat de ware kerk te vinden is, niet waar men vasthoudt aan de successie van plaatsen (kerkgebouwen etc.) en personen (bisschoppen, paus etc), maar waar bewaard wordt de ware leer, waar gevonden wordt de successie der doctrina, der gezonde leer naar Gods Woord. En dat geldt ook voor vandaag tegenover alle theorie, uitgedacht door menschen.
DE GEZONDE LEER.
Die leer heeft Hendrik de Cock, we gedenken het met groote dankbaarheid anderhalve eeuw na zijn geboorte, door Gods genade bewaard, en daarmee aan Christus' kerk in deze landen en ver daarbuiten een onschatbaren dienst bewezen.
In een tijd, toen predikanten der Herv. Kerk publiek de dwalingen van Arius en Pelagius vernieuwden, toen men durfde schrijven, dat het goddeloos en godslasterHjk was om met den Catechismus staande te houden dat God met tijdelijke en eeuwige-straffen zal wreken de aangeboren en werkelijke zonden; toen men op de vraag: welk een Zaligmaker is Christus voor hen? (n.l. voor hen, die als „fijnen" te boek stonden) ten antwoord gaf: „bijna alleen een borg, een plaatsbekleeder bij God, een verzoener, Hoogepriester, offer en toevlucht ter geruststelling bij eigene, dikwijls helaas opzettelijk begane overtredingen"; toen men den Catechismus noemde „een oud schoolboek, hetwelk zich noch door stijl, noch door inhoud tegenwoordig meer aanbeveelt"; toen het gros der predikanten remonstrantsch dacht en preekte en de Dordtsche leerregels gescholden werden als „versleten schoenen", een „allerellendigst formulier", en den koning gesmeekt werd, de „Dordtsche kluisters" toch te verbreken; toen Hofstede de Groot, die door zijn tijdgenooten en leerlingen zóó bewonderd werd, dat een van deze laatsten De Groot's zelfbedwang opgetogen prijst omdat hij „een schoon, edel, ontwikkeld, rijk meisje beminnend" haar zijn liefde niet bekende, wijl vele leden uit haar familie, waaronder haar vader, aan de tering gestorven waren („de edele maagd huwde met een ander en ging vroegtijdig heen"); toen deze Hofstede de Groot, voorlooper en baanbreker van het modemisme, de man met het „liefderijk gemoed", die uitgaf het tijdschrift „Waarheid in Liefde" en van hen, die de kerkleer handhaafden, zeide: „stelselzucht en ketterjacht is hun, beoordeeld naar hun wijze van doen, veel meer eigen dan geloof en liefde", en die zóó „Unions-und Ausgleich-freundlich" was, dat hij al zijn hoop zou zetten op de „kerk der toekomst", waarin de naam van Christus tot zijn volle recht zou komen en de namen van de verschillende gezindten, ook de namen Protestant en Roomsch tot de geschiedenis zouden behooren — verklaarde, dat de Formulieren van eenigheid geen verbindend gezag hadden voor de predikanten der Ned. Herv. Kerk, en indien w è 1, dat ze dan verplicht en gerechtigd waren hun ee'd te breken —
toen dus de kerk van Christus naar bestuur en inrichting veranderd was in een gereglementeerde vereeniging, waarin ieder practisch het Woord kon mishandelen naar verkiezing en kon preeken zooals hem goed docht, en de waarheid alleen geduld werd op voorwaarde, dat men den leugen het hoogste woord liet —
toen heeft de Heere, die Zijn instrumenten formeert en toerust en bekrachtigt, in Zijn trouw en groote ontferming den man Hendrik de Cock in 't hart gegeven om als een klein jongeling den reus van 't kerkelijk liberalisme te bevechten, en om de gereformeerde kerk weer te doen uitkomen als de heilige vergadering van hen, die met mond en hart herhalen: wij gelooven en b e 1 ij d e n.
KERKREFORMATIE AFGEWEZEN DOOR BEKNIBBELING.
Natuurlijk is hierop afgedongen. Voornamelijk door hen, die achterbleven. Tot vandaag aan den dag. De Cock had deels wel gelijk. Deels. Maar (Hoe kan de geschiedenis helpen, onzen eigen tijd beter te verstaan!) Maar hij had de Ned. Herv. Kerk „valsche kerk" genoemd. Daarmee „randde hij den geheimen raad Gods aan". Ja? Dan moet door art. 29 der Ned. Geloofsbelijdenis een streep. Voorts: ij had uit andere gemeenten kinderen gedoopt en leden op zijn catechisaties toegelaten. Doch De Cock was bereid aanstonds hiermee op te houden, indien men hem zijn ongelijk uit GodsWoord of de Reglementen der kerk aanwees. Wat niet geschied is. Ja, maar zijn toon. Die was veel te grof en te barsch. Die toon moest wel prikkelen. Doch 't is de moeite waard na te lezen, wat de kerkeraad van Ulrum in zijn Memorie aan de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk d.d. 28 Juni 1834 (Keizer, bl. 463) en De Cock zelf (Een paar brieven, uitgegeven ter ophelde ring der waarheid enz., 28 Maart 1834) hierover schrijven; zoo getuigt ca. De Cock: Ik geloof ook, dat wij onze kracht van zeggen niet moeten zoeken in harde woorden, zelfs tegen hen, die de Gemeente des Heeren door blindheid of boosheid zoeken te verleiden, maar het is mijns inziens evenmin goed, om de harde woorden en uitdrukkingen, die God Zelf in Zijn Woord bezigt, te verzwijgen uit vrees voor de menschen of uit gevaar van schade of schande; anders immers moest ('t geen godslasterlijk is te denken) de Heere Jezus Zelf, Petrus en Paulus hier schuldig staan, gelijk wij zien kunnen, Matth. 23, Hand. 8 : 23, Hand. 13 : 10, in de brieven van Paulus aan Timotheus, enz. De eer des Heeren moet onze bedoeling zijn, het kind moet bij zijn rechte naam genoemd worden en ach! of ons deze voorvaderlijke oprechtheid en rondborstigheid wederom meer en meer mocht geschonken worden, door des Heeren Geest" waarna De Cock de door hem gebezigde benamingen en uitdrukkingen confronteert met de waarheid Gods.
't Is zoo gemakkelijk voor hen, die tot motto gekozen hebben : „niet de kerk uit !", wat meermalen schijnt te beteekenen: „wat er ook gebeure, nooit de kerk uit" — om door het opwerpen van bezwaren, die geen van alle de kern der zaak raken, zichzelf te paaien, en anderen in den waan te brengen, dat hoe goed „heengaan" moge s c h ij - n e n, „b 1 ij v e n" veel en veel beter is.
En zoo doet ook nog steeds opgeld het beweren, dat de afscheiding toch maar 'n tamelijk „subjectieve" beweging was, en allerminst vrij van invloeden, verbonden aan de namen De Labadie en Schortinghuis.
Vrage: indien dit bij meerderen, die met de afscheiding meegingen het geval mocht zijn — aan wie de schuld? Wat gaven de geestelijke voorgangers aan het volk? Hoe lang was de gemeente niet verleid en misleid ? En, zouden we haast vragen, hoe wordt thans de gemeente door meerderen van deze , .klagers" geleid?
Ach, hoe moeten alle klachten en aanklachten verstommen tegenover het nuchtere feit, dat de eenvoudige, trouwe herder en leeraar van Ulrum door woord en daad terugriep tot de gezonde leer, latelf tijdéü tbt^-beschamiag en voorbeeld!
Hij geeft uit het „Kort Begrip der ChristeUjke Religie", tegenover de slappe en ongereformeerde vragenboekjes, toen in gebruik; voorts de Besluiten der Dordtsche Synode 1618—IQ (met een belangrijke voorrede: „Aan mijn in hun eeuwig heil belangstellende land-en geloofsgenooten);
in tal van geschriften houdt hij de gereformeerden in den lande nauwkeurig op de hoogte van zijn strijd en van de gevoerde processen;
hij wendt zich in geschrifte tot den koning, wien hij ook al zijn brochures toezendt, telkens vergezeld van een begeleidend schrijven; hij bezoekt Zijne Majesteit en ofschoon de koning hem kennelijk zocht te verbijsteren en van zijn stuk te brengen, legt hij vrijmoedig getuigenis a£ van zijn optreden en voornemen, en wekt den Vorst op, getrouw te zijn;
hij schrijft aan de Staten-generaal, aan den Gouverneur van de provincie, aan de kerkelijke besturen die hem veroordeelden;
hij richt zich in een „Toespraak en Uitnoodiging" tot de geloovigen en ware Gereformeerden in Nederland om hun duideUjk te maken, dat hij zich niet gescheiden heeft van de ware gereformeerde kerk, noch van de ware gereformeerden;
hij geeft uit „Punten van Reformatie", opgesteld in 1695 door zeven predikanten en vermaant in een opschrift: „dit artikel tot grond van alles te stellen, dat de Heere Jezus alleen als Koning dient erkend in Zijn kerk, niet alleen in oordeel, maar met verheffing des harten en met de daad zelve, en Hem, Zijn zaak, Rijk en kinderen trouwelijk voor te staan en uit alle macht te helpen, met dadeüjke verloochening van eer, profijt, gemak en met opneming van alle kruis".
De achtergeblevenen zeggen: „o, als De Cock en de zijnen ook gebleven waren, evenals wij!" We antwoorden : „o, als de achtergeblevenen getrouw geweest waren!"
Kohlbrugge's spreuk was: perfer et obdura! (verdraag en volhard). De Cock herhaalde steeds weer:
Blind in de uitkomst, ziende op 't geb o d!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 april 1951
De Reformatie | 8 Pagina's