Prof. Dr K. SCHILDER †
Het grote leed dat in ons leven kwam en dat niet is af te schudden noch te verdringen, dat ons telkens weer de eenzaamheid wil doen zoeken, mag ons niet verhinderen, ons volk dat zo sterk aan hem hing, te doen delen in hetgeen de Here God wilde, dat onze mede-arbeider Schilder de laatste tijd van zijn leven overkomen zou.
Tegen het einde van het vorig jaar zagen, wie dagelijks met hem omgingen, dat er iets begon te haperen. Even scherp als steeds het oordeel, even trouw het geheugen, even opwekkend zijn blijmoedigheid, even vurig zijn geestkracht, energie, ijver, werklust: er was nog zo heerlijk veel te doen, er moest nog, als 't God beliefde, zo veel gestreden, er moest nog zoveel bevestigd en versterkt worden. En bij 't voortgaan zag hij al klaarder en dieper, gelijk hij zes jaar geleden zei: „Ik heb nu vijftig jaar van mijn leven gelezen en geleerd, en nu begin ik hier en daar een heel klein beetje licht te zien; misschien geeft de Here mij nog op z'n meest zeg vijftien jaar om te werken, dan zal mijn tijd hier beneden wel voorbij zijn — kort, maar wat een aansporing, de tijd te gebruiken!"
Korter dan hij bevroedde: het zwakke vlees kon de gewillige geest niet bijhouden. Zijn hart, de motor van 't overigens buitengewoon sterke lichaam, maar waarvan in overmaat van arbeid de nachten in, vaak de nacht dóór te veel gevergd was, begon tekenen te tonen van verzwakking: de verlangde diensten konden niet meer opgebracht worden; traplopen, fietsen, tenslotte snelle temperatuurwisseling veroorzaakten een aanhoudend kuchen, dat het afgematte hart nog te meer opjoeg en bezwaarde. Toch zette hij dóór, zichzelf de ernst van de toestand niet bewust; het antwoord „goed!" was stereotiepe reactie op de vraag naar zijn toestand. Maar tenslotte bewilligde hij toch in specialistenonderzoek: een onzer zou hem, om alle oimodige vermoeienis te voorkomen, met 'n gaarne ter beschikking gestelde auto naar Utrecht geleiden, en bij hem blijven.
Deze week zou dit onderzoek plaats vinden; 'tis wel gehouden, maar onze broeder kon de reis niet meer maken.- De specialist kwam aan huis, want in de nacht van Donderdag op Vrijdag had onze broeder ontzettende benauwdheden door te maken: hij dacht te zullen sterven, en verklaarde later, gebeden te hebben dat de Here hem herhaling mocht sparen, welke bede onze trouwe hemelse Vader genadig heeft willen verhoren.
De uitslag van het onderzoek was: geen direct levensgevaar, zover men kon constateren; maar verzwakte hartspier, en daarom zes weken volkomen rust.
Hoe vurig hoopten en baden wij, dat deze rust het zo zeer gewenste resultaat mocht hebben!
Onze broeder boog het hoofd, hoeveel het hem kostte: hij wilde wel, wat God wilde.
J.l. Zaterdagmorgen kwam eerstondergetekende bij hem om naar gedacht werd tijdelijke beschikkingen te treffen inzake de colleges, het secretarisschap van het College van Hoogleraren dat hij bekleedde, het werk voor „De Reformatie", enz.
Wel was 't geen onze broeder had doorgemaakt in kleur én gelaatsuitdrukking merkbaar, maar hij sprak vlot en zonder moeite. En hij zei: „Als 't eens zó mocht gaan, dat de wereld zou zeggen: 't loopt mis, dan loopt het toch goed. 't Is tussen de Here en mij alles in orde. Ga ik heen, dan ga ik heen naar Christus".
Diezelfde nacht even onwel, maar de ontboden arts bevond de pols rustig. Anderhalf uur later de aanvang van een benauwdheid, maar ook niet meer dan het eerste begin, en hij ontsliep.... om onbeschrijfelijk zalig te ontwaken. Een grote, diepe vrede ligt over zijn gelaat.
Van het speeltuig is een snaar: de schoonste, de beste, de klankrijkste, plotseling gesprongen. De andere snaren trillen, deunen mee.
De Speelman werpt het instrument niet weg. Hij speelt dóór. En de toon, die hier afbrak wordt ononderbroken, alleen nu volkomen zuiver en vol, elders in de kerk gehoord.
De God aller vertroostingen moge de weduwe en haar kinderen tot een woning zijn. Hij moge de familie en ons allen, die met haar treuren, dragen gelijk Hij eens Zijn volk Israël deed: gelijk een man zijn zoon draagt.
Wij, zijn collega's, weten van droefheid nauwelijks, wat we doen.
Maar de Heer zal uitkomst geven. Hij zal ons de weg bereiden, en onze voeten vast maken.
Broeders, bidt voor ons!
Het college van hoogleraren:
P. DEDDENS.
B. HOLWERDA.
C. VEENHOF.
H. J. JAGER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 maart 1952
De Reformatie | 20 Pagina's