Gemeenschap in de arbeid
POLITIEK EN SOCIAAL LEVEN
II.
Het gevaar der gemeenschap. Voortgang van de wijsgerige gemeenschapsidee.
De ontwikkeling van het wijsgerig ideeëncomplex uit de 19e eeuw. rakende de verhouding en de positie van enkeling en gemeenschap, is in onze eeuw onverzwakt voortgezet, waarbij het de navolgende wijziging in grote lijnen heeft ondergaan. Men is nu gaan inzien, dat zowel die idee van het tot , .wij" zich sublimerende en evoluerende „ik", als die van het als „Selbstzweck"- in overeenstemming met het absolute plichtsgebod opererende „ik" te zeer als zelfstandige grootheden waren gezien en gewaardeerd in de voorgaande eeuw. Men meende nu te moeten oordelen, dat er van een zelfstandig , , ik" nauwelijks gesproken kan worden, daar er alleen van een ., ik-gij"-verhouding sprake zou zijn. Het menselijk zijn zou alleen bestaan in een samen-zijn met de ander. In de ontwikkelingsgang van deze wijsgerige gedachte stijgt, zoals men zal beseffen, de idee van de gemeenschap eerst recht torenhoog in aanzien en waarde; de gemeenschap, dat wordt het wezenlijke en alles bepalende van alle menselijk zijn. Die idee der gemeenschap overstraalt alles en overwoekert straks alles, zodat haar toeneming in waarde gepaard gaat met een dienovereenkomstig verlies aan betekenis van de meng als enkeling. Prof. W. J. Aalders sprak in zijn meergenoemd geschrift: ..Enkeling en Gemeenschap", in 1939 verschenen, van een dreigend gevaar der gemeenschap (blz. 39). Het
is nu dat gevaar, dat op zeer ernstige wijze het menselijk leven onzer dagen bedreigt en steeds meer bedreigen gaat, het gevaar van de gemeenschap, van de 3 exclusieve overheersing der gemeenschap. Dat gevaar r van de gemeenschap bedreigt ons nationale leven, waar het van dat leven het nationaal-eigene tracht t te doen inruilen voor het nieuwe van het federaal 1 Europese en wereldverbondene. Dat gevaar tast in 1 onze tijd aan de positie van de patroon en de onder-nemer in het algemeen, die geplaatst worden tegenover een arbeidsgemeenschap, die haar rechten meent t te mogen opeisen, en die zelfs bij monde van \^ten-schappelijke woordvoerders beweert, dat die positie 5 als - beherend eigenaar of beheerder in opdracht van i eigenaars, een verouderde is; alleen de oijdernemings- . gemeenschap zou in; deze tijd zijn overgel^leven en 1 uitsluitend toekomstige waarde bezitten. Dat gevaar * van de gemeenschap hangt dreigend boven de bedrijfstakken van ons vaderland, die men tot vaste, , gesloten constructies wil samensmeden, zowel die der • middenstanders als die der industrie, alles met publiekrechtelijke bevoegdheden voor de bewindvoer•ders, die deze product- en bedrijfschappen gaan leiden. Dat. gevaar van de gemeenschap dreigt ook daar, ; waar langs de weg der functionele decentralisatie of - der corporatieve staatsgedachte, het gehele maatschappelijke leven in afhankelijkheid van de Staat - steeds meer wordt gebracht en voor zover het reeds i in die positie verkeert, wordt gehouden. Dat gevaar van de gemeenschap bedreigt ook de christelijk sociale i actie, die hen, die politiek voor de doorbraak gekozen ' hebben, in haar rijen opneemt en van geen band der kerkelijke belijdenis wil weten; het getal der gemeenschap gaat heersen over de Christelijke Wet der gemeenschap. Dat gevaar der gemeenschap komt ook ' over de Christelijk politieke partijen, waar zij de band ^ met hen, die in het sociale de relatie met de aanhangers der doorbraakidee publiek handhaafden, wensen aan te houden. Het Verband van Sociale Beweging of van Politieke Partij wordt zo overheersend ^ ook daar, waar principiële bezwaren en moeilijheden ^ zich opdringen en om oplossing roepen. Zo wordt in ' onze dagen de verhouding tussen enkeling en gemeenschap in sterke mate ontwikkeld en veilig gesteld zelfs ' ten koste van de enkeling. Beginselen gaan wijken voor belangen, belangen der gemeenschapstotaliteit. In dit alles nu is werkzaam, vaak onvermoed, toch dezelfde zoeven geschetste idee van de overschatting van de gemeenschap. Er moge nog zoveel verschil gaan optreden in de wijze van benoeming van die gemeenschap, al naar gelang men er een mystieke, ethische of ook existentialistische fundering aan poge te geven, wij staan Mer voor één en dezelfde wijsgerige complex van gedachten. Deze philosophische ideologie is ook bij mannen als Barth en Brunner aan het woord. Van Barth is de uitspraak: „Die Humanitat jedes Menschen besteht in der Bestimmtheit seines Seins ; als Zusammensein mit den anderen Menschen". (De! humaniteit van ieder mens bestaat in het bepaaldzijn van zijn zijn als samenzijn met de andere mensen) (Kirchl. Dogm., deel IH, 1, p. 280). Emil Brunner wijdt in zijn werk „Das Gebot und die Ordnungen", 2e boek, Ie deel, een kleine 50 bladzijden aan „der Einzelne, die Gemeinschaft und die Ordnungen", waarbij hij zich in dezelfde geest uit als Karl Barth, wanneer hij poneert, dat de mens „nur durch ein Du ein menschliches Ich werden kann" (slechts door een „gij" een menselijk „ik" kan worden). In zijn „Der Mensch im Widerspruch" zegt hij op blz. 290 ongeveer hetzelfde als hij betoogt: , , Gott hat den Menschen so geschaffen, dass der Einzelne immer nur r durch den Anderen, dass das Ich nur durch das Du, : , Ich werden kann" (God heeft de mens zo geschapen, , dat de enkeling altijd slechts door de ander, dat het t „ik" slechts door het „gij" ik worden kan). Als hoogste ideaal ziet hij het „Mitsein in Liebe", waarbij het „ik" maar niet tot zijn recht komt, maar r waarbij de „in sich verschlossene Ichheit aufgesprengt t und für das Du geöffnet" wordt (blz. 313) (de in 1 zich opgesloten ikheid opengestoten en voor het t , .gij" geopend wordt). Ook hier dus het zeer nadrukkeiijk op de voorgrond stellen van het gemeenschapsaspect. In het Ucht van het voorgaande zal men de 5 verwantschap met de nieuwere ontwikkeling van het t wijsgerig denken in onze eeuw, als geschetst in de 3 i ik-gij-verhouding, gemakkelijk kunnen ontdekken.
Wanneer wij ons nu verder uitsluitend zullen gaan 1 bezig houden met de idee van de gemeenschap in de s arbeid, dan moge het voorgaande ertoe hebben ge- • diend, om ons bij die arbeid dit bewust te doen zijn, , dat, wanneer op het gebied van de maatschappelijke 3 arbeid, gelijk op vrijwel alle levensgebieden in onze ; dagen algemeen het gemeenschaps-aspect opvallend 1 geprononceerd naar voren komt, daarbij sterk in rekening moet worden gebracht, ook daar waar een 1 zekere christelijke, aan Barth en Brunner ontleende > inkleding aan de zaak wordt gegeven, dat niettemin i hier bepaalde, wijsgerige ideeën uit deze en de voorgaande eeuw aan dit alles ten grondslag liggen en er ' de feitelijke stuwkracht aan geven.
Ook wanneer wij het zullen hebben over de gemeenschap in de arbeid, zal die grote, alles bepalende Christelijke gemeenschap der heiligen niet uit onze ! gedachten en uit ons gezichtsveld mogen geraken. Wij i zullen het ons bewust dienen te zijn, dat Gods Woord 1 enkeling en gemeenschap, bepaalt en normeert, wanneer wij in Galaten 6 die beiden in hun relatie ons > voorgehouden zien: „Verdraagt elkanders ' moeilijkheden, zo zult gij de wet '- van Christus vervullen. Want indien ^ iemand zich verbeeldt, dat hij iets is, en het niet is, dan vergist hij zich zeer"; met het andere woord: „Ieder moet zijn eigen werk toetsen; dan zal hij i slechts voor zichzelf stof tot roem hebben en niet voor een ander. Want ieder zal zijn eigen
last dragen" (Gal. 6 : 2—4).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 juli 1952
De Reformatie | 8 Pagina's