GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

'RELATIV FREISCHWEBENDE INTELLIGENZ'?

29 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een poging tot overzicht van anderhalve eeuw geschiedenis van de confessionele journalistiek levert noodzakelijkerwijs een fragmentarisch en impressionistisch opgebouwd betoog op. De huidige historiografie van de pers is in het algemeen meer op dagbladbedrijven en kranten of op tot de verbeelding sprekende courantiers gericht dan op de beroepsgroep als zodanig. Terzake van de audiovisuele massamedia is het niet anders gesteld, maar de omroep komt in dit betoog pas in tweede instantie ter sprake. Ze is ruim een halve eeuw oud en dat is in het totale perspectief een-derde van de relevante tijd. Het nagestreefde overzicht wordt gecomponeerd aan de hand van stellingen en voorbeelden; het wordt gepresenteerd zonder de pretentie van volledigheid.

1. Definitie

Het eerste probleem op de weg door de persgeschiedenis is de omschrijving van confessionele media. Een werkbare definitie is, dat zij kranten of omroepen zijn, die zijn voortgekomen uit en worden geleid door leiders of instellingen van antirevolutionaire of christelijk-historische dan wel rooms-katholieke levensbeschouwing. Dat betekent de uitsluiting van een groot aantal dagbladen. De standaard-formule, waarmee de moderne Nederlandse geschiedenis in dit opzicht wordt beschreven - die van de verzuiling - is dan ook maar ten dele van toepassing op de dagbladpers. Dat ware te verduidelijken via de omweg van een vergelijking met het omroepbestel.

Rondom 1930 werd het radiobestel in Nederland ingericht op de bestuurlijke grondslag van een vierdeling van geestelijke en politieke stromingen; een orthodox-protestantse omroepzuil, een rooms-katholieke, een sociaal-democratische en een algemene, die weliswaar de pretentie had open te staan voor alle gezindten maar in feite de vrijzinnige en liberaal-protestantse richting vertegenwoordigde. De vierdeling heeft het voordeel van de eenvoud, al moet er onmiddellijk aan worden toegevoegd, dat er van stonde af aan kleinere uitzonderingen waren zoals de VPRO, toen nog de omroep van het vrijzinnig protestantisme. De zendmachtigingen werden door de staat toegewezen aan instellingen, die geacht konden worden representatief te zijn voor de grote levensbeschouwelijke segmenten van de Nederlandse bevolking. Door een mengeling van overheidsmaatregelen en monopolies pasten de ledentallen zich tot op zekere hoogte aan deze vierdeling aan. De vier omroepen kwamen

elkaar in grootte nabij; dat wil zeggen dat wens en werkelijkheid elkaar naderden. Het omroepbestel, in 1930 onder een confessionele dominantie in het parlement wettelijk vastgelegd, is een schoolvoorbeeld van hoe de verzuiling er op een bestuurlijke impuls uit zou moeten zien.

Zo niet de dagbladpers. Zij is van vóór de georganiseerde verzuiling en zij heeft ook nooit de verspreidingsvorm gekregen, die daarbij passend werd geacht. Recente pershistorische proefschriften van René Vos en Frank van Vree tonen aan, dat de leesgewoonten in Nederland zich nauwelijks in zo'n vierdeling laten onderbrengen. 1 In hetzelfde decennium, dat het omroepbestel zijn beslag had gekregen, was in de totale dagblad-oplage meer dan de helft het aandeel van de zogeheten neutrale bladen. In cijfers:48 percent van de oplage was 'richting-gebonden', 52 percent was 'neutraal'. Voegde men de liberale pers toe aan de neutrale - het onderscheid tussen beide was nogal eens weinig duidelijk - dan ontstond er een verhouding van 43 tot 57. Van de 120 dagbladen in de jaren '30 waren er 70 direct of indirect verbonden aan een van de zuilen. De overige 50 afficheerden zich als neutraal, algemeen of onafhankelijk. Onder deze namen de bladen van het Telegraaf-concern (De Telegraaf en De Courant/Het Nieuws van den Dag) een vooraanstaande plaats in. Op de peildata van Vos en De Vree, de jaren '30, nam het een kwart van de totale oplage voor zijn rekening.

Laag in de cijfers staan genoteerd de kranten van protestants-christelijke richting. In 1939 tekende van het totale aantal abonnees in Nederland 5, 6% in op de kranten van deze richting. 2 Hun aandeel in het electoraat was daarentegen (in 1937) 29% en het protestants-christelijke segment van de bevolking was volgens de volkstelling van 1930 zelfs 43, 1%. Het percentage van de abonnees op rooms-katholieke bladen bedroeg 24, 8%. Dat kwam dichter bij de relevante gegevens uit de Tweede-Kamerverkiezingen van 1937 en van de volkstelling van 1930, maar bleef er nog wel onder. Het electorale aandeel van de katholieken was 29, 5%, hun vertegenwoordiging in de census 34, 1%. Ook voor de sociaaldemocraten waren er zulke verschillen waar te nemen. Het percentage abonnees op dagbladen van de rode familie bleef onder hun verkiezmgscijfers. Slechts in liberale kring bleken de proporties nagenoeg gelijk. De conclusie moet luiden, dat er een duidelijk onderscheid moet worden aangebracht tussen het aantal richting-gebonden dagbladtitels en de

leesgewoonten. De confessionele media bereikten een minderheid van het Nederlandse lezerspubliek; hun oplage-cijfers liepen achter bij de verkiezingsresultaten en de maatstaven van een godsdienstige overtuiging. Er moet echter één voorbehoud worden gemaakt. Ofschoon de abonneecijfers voor de protestants-christelijke pers achterbleven bij de andere, mag men veronderstellen, dat in deze kringen, speciaal onder antirevolutionairen, het verschijnsel van de dubbel-lezing frequent zal zijn geweest. Een blad als De Standaard, Kuypers spreektrompet, ging in de kleinere plaatsen dikwijls van hand tot hand.

Was de confessionele abonnee een schaars goed, omgekeerd kan men stellen, dat het hervormde en het katholieke element niet is weg te denken uit de neutrale of liberale pers. De waarneming van het laatste moet men evenwel zó interpreteren, dat de journalistiek een bijzondere vluchthaven is geworden voor predikanten, die in het voetspoor van het modernisme in de Nederlandse Hervormde Kerk afscheid namen van het ambt en in de publicistiek een onderkomen vormden. Tot deze groep valt te rekenen de ex-predikant I.A. Lamping, hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, en J. de Koo, de journalistieke leidsman van het links-liberale weekblad De Amsterdammer. De historicus LJ. Rogier heeft erop gewezen, dat het Algemeen Handelsblad in 1828 een schepping is van de katholieke Amsterdamse makelaar Jacob Willem van der Biesen en dat de Nieuwe Rotterdamsche Courant in 1842 een initiatief is van de boekverkoper Henricus Nijgh, die in ieder geval uit een katholieke familie stamt. 3 Uit de studie van Vos kan blijken, dat de wederopstanding van De Telegraaf in 1951 het werk was van de katholieke politicus en oud-minister Steenberghe. Hij verzamelde om zich heen een groep financiers, die bereid bleken een half miljoen te betalen aan de Nederlandse staat teneinde de na-oorlogse herverschijning van De Telegraaf mogelijk te maken. Steenberghe bracht de groep in contact met zijn vroegere werkgever, de katholieke textielfabrikant RA. van Puyenbroek uit Goirle, die de belangrijkste aandeelhouder werd. 4

2. Politieke functie

Steenberghe's initiatief was in 1951 een politieke daad. Het vermoeden lijkt gewettigd, dat hij, die tezelfdertijd zo'n prominente plaats innam in

de interne partijstrijd binnen de Katholieke Volks Partij over de keuze van partners in een na-oorlogse regeringssamenwerking, de wederopstanding van De Telegraaf zag als een versterking van de rechtse stroming in Nederland en indirect van zijn vleugel binnen de KVP. Politieke redenen kan men ook onderkennen in de initiatieven, die tot het verschijnen van confessionele bladen hebben geleid. Het dagblad De Tijd, in 1843 gesticht en in onze reeks de oudste krant, was in 1848 op het moment van de grondwetshervorming de spreekbuis van de liberaal-katholieken. De liberale kranten in de eerste helft van de negentiende eeuw vertegenwoordigden niet alleen een nieuwe vorm van massacommunicatie, maar ook een nieuwe en vaak oppositionele politiek.

Het antirevolutionaire dagblad De Standaard, op de historische datum van 1 april 1872, dus drie eeuwen na de inname van Den Briel door de Watergeuzen, voor het eerst verschenen, werd het nieuwe en nu dagelijkse voertuig van Abraham Kuyper in zijn oppositie tegen de toenmalige liberale staat en de vrijzinnige kerk. Kuyper nam op die manier een uitingsvorm van het liberalisme voor zijn rekening en beschikte van 1872 tot 1919 over 'een paard, dat ik bereed, om den eindpaal van den weg des te sneller te bereiken'. 5 Het woord 'richtinggevend' is op De Standaard van toepassing. Men las de krant om de parolen van Kuyper te leren kennen - vandaar de vermoedelijk vele dubbel-lezingen - terwijl de nieuwe voorman van de antirevolutionaire richting zijn leiderschap overal kon doen gaan gelden. Een nadere beschouwing van de katholieke partijvorming levert eenzelfde beeld op. De priester Herman Schaepman koos voor zijn politieke pleidooien van een sociaal gekleurde, ultramontaanse snit het in Utrecht verschijnende dagblad Het Centrum uit. Een van zijn felste opponenten, de conservatieve katholiek en grondbezitter in Limburg, Leopold Haffmans, bezat voor de tegenaanval het Venloosch Weekblad. De lijn kan een eeuw lang worden doorgetrokken tot en met de fractie-voorzitters van de KVP en de ARP in de jaren na de Tweede Wereldoorlog. De eerste, C.P.M. Romme, was van 1945 tot 1952 'staatkundig hoofdredacteur' van De Volkskrant-, de tweede, J.A.HJ.S. Bruins Slot, van 1945 tot 1971 hoofdredacteur van Trouw.

Kranten waren er eerder dan de politieke partijen; in het kader van dit betoog: vóór het ontstaan van de confessionele partijen. Zij waren het middel van de politieke gedachtenwisseling en de politieke strijd, voordat partijen als vorm van politieke organisatie zódanig waren geaccepteerd en ingeburgerd, dat ze deze functies konden overnemen. Tussen de datum van oprichting van De Standaard en die van de Antirevolutionaire Partij liggen zeven jaar; tussen de oprichting in 1868 van het Rotterdamse

wapen in de schoolstrijd, De Maasbode, en de Rooms-Katholieke Staats Partij zelfs ruim een halve eeuw. Het is hier niet de plaats om dieper in te gaan op de stadia van partijvorming in Nederland, maar men diene te bedenken, dat noch het districtenstelsel met zijn consequentie van een electorale decentralisatie en het belang van een lokale kiesvereniging noch de ontwikkeling van het verenigingsrecht de vorming van nationale partijen hebben bevorderd. Partijschap ondervond bovendien in de politieke cultuur van de negentiende eeuw aanvankelijk geen positieve waardering. Het gevolg was, dat de krant buiten het parlement een exclusief middel van de politieke expressie werd en bleef.

De prioriteit van de partij-keuze woog zwaar in de redactionele politiek. De Standaard bij voorbeeld was in de eerste plaats een krant van de hoofdartikelen en de van drie sterren voorziene commentaren en glossen van Kuyper. De opmaak ging er zwaar onder gebukt. Toch moet de indruk worden weggenomen, dat Kuyper vooreerst een politicus was en geen journalist. Zijn vakgenoten waardeerden hem zodanig, dat zij hem in 1898 kozen tot voorzitter van de Nederlandsche Journalisten Kring en in 1901, toen hij eerste minister werd, tot erevoorzitter van deze beroepsvereniging. De confessionele journalist in de negentiende eeuw was de politiserende of culturele essayist. Het nieuws werd grotendeels aan de redactionele bureaux ontleend aan de andere kranten uit binnen-en buitenland, al dan niet met bronvermelding. De schaar was derhalve een belangrijker instrument van nieuwsgaring dan de telegraaf.

In dit verband is relevant het personderzoek, waarmee de historicus Joan Hemels zijn proefschrift besluit: een onderzoek naar de wijze waarop de kranten verslag deden van de totstandkoming van het zogeheten Cobden-verdrag in november 1860, een overeenkomst over de vrijhandel. Hij telde in dat jaar kranten van gemiddeld vier pagina's want vóór 1869 was de pers door een belastingtarief, dat per kolom werd geheven in de vorm van het dagbladzegel, in haar omvang gekortwiekt.

De Tijd ontleende in haar kleine dagelijkse uitgave in de week van 1 tot 7 november het nieuws over het verdrag aan gemiddeld tien kranten, voornamelijk buitenlandse. 6 De historicus Peijnenburg, die door minutieuze archiefstudie een levensverhaal kon componeren van de eerste hoofdredacteur van De Tijd, de priester Judocus Smits, maakte melding van de schoolse indeling die deze hanteerde. 'Het buitenlandse nieuws verwerkte hij in grote geografische eenheden: onder de kop 'Duitschland' nam Smits bijna steeds ook het nieuws uit Zwitserland en de Oostenrijks-Hongaarse monarchie op, onder de titel 'Frankrijk' speelde bijna steeds het Iberisch schiereiland mee en soms ook Italië, terwijl onder

'Engeland' ook het nieuws uit het Amerikaanse continent werd opgenomen. Het buurland België had zijn eigen rubriek. Het zeldzame nieuws uit het Russische Rijk werd nogal eens bij de Duitse berichten opgenomen.'" 7 Enzovoorts, enzovoorts.

3. Kerk en publicisten

Voor een juist begrip van de taken en opvattingen van de confessionele journalisten is het nodig de beroepsgroep als geheel te schetsen. Rogier heeft erop gewezen, dat in de negentiende eeuw de berichten daarover niet gunstig luidden. In 1850 werd aan de Leidse universiteit tijdens een academische promotie de Latijnse stelling verdedigd, dat diegenen, die zich bezig hielden met het vergaren en verspreiden van het dagelijkse nieuws in meerderheid beschouwd moesten worden als 'homines obscuri et ignoti', duistere en onwetende figuren. Voor een kenschets van de journalistiek in het Verenigd Koninkrijk van Willem I gebruikte Rogier het beeld van een oefen-en speelterrein van 'volksmenners, chanteurs, niet zelden ook pornografen'. Persdelicten waren aan de orde van de dag evenals anoniem gevoerde politieke smaadcampagnes. 8 Zo te zien lijkt de liberale en liberaal-katholieke pers van het latere decennium van '40 van de negentiende eeuw een keurige beplanting op een mestvaalt. Het verschijnen van zulke kwaliteitskranten - om een modern woord met terugwerkende kracht te gebruiken - bood een nieuw type journalist de gelegenheid tot schrijven. Kossmann heeft in zijn overzichtswerk over Nederland en België geschreven over het ontstaan van een groep van werkloze intellectuelen, die op alle mogelijke manieren hun brood moesten verdienen, dus ook als publicist. Hij legt een verband tussen de ontwikkeling van de modernistische theologie in de Nederlandse Hervormde Kerk en de religieuze vervreemding van sommige harer predikanten. Enkele talenten onder hen trokken de consequentie en legden het ambt neer. Ex-predikanten als Busken Huet en Allard Pierson behoorden tot de beste auteurs van hun tijd. De eerste werd met Multatuli genoemd als grote malcontenten, die in Nederland een intellectuele vernieuwing teweeg brachten 'boven en buiten de professionele theologie, filosofie en staatkunde'. 9 Men kan hun aantal vermeerderen en hun werkterrein uitbreiden en dan ontmoet men onder de journalisten in de hoogtij van het liberalisme een aantal ex-predikanten. De namen van Lamping en De Koo zijn in dit verband al gevallen. Voor de confessionele pers gold mutatis mutandis hetzelfde. De naam

van Kuyper is al vaker genoemd. Hij werd niet de ex-predikant van het modernisme in de journalistiek, maar de predikant van een neo-calvinistische wederopstanding. In de leidinggevende functies van de katholieke journalistiek treft men, vooral in de periode van de opkomst van de ultramontaanse richting, voor en na 1900, tal van priesters aan. Herman Schaepman is al genoemd, maar in dit verband mogen niet ontbreken de namen van rector Thompson van De Maasbode, Gisbert Brom van Het Centrum, abbé Jan Willem Brouwers van De Tijd, W.H. Nolens van de Venloosche Courant en Witlox van De Maasbode. Zij konden hun intellectuele arbeid onder andere verrichten door de voorsprong van hun opleiding en door de mogelijkheid om zich in pastorale functies, die als sinecure konden worden beschouwd - het rectorsambt in een klooster bijvoorbeeld - vrij te maken. In hun kielzog meldde zich een nieuwe generatie van journalisten, die op een priesterseminarie een middelbare schoolopleiding hadden kunnen volgen maar zich tenslotte voor het priesterambt hadden teruggetrokken. In diezelfde katholieke wereld ging de expansie van seminaries vooraf aan de expansie van de middelbare school; de priesteropleiding was derhalve vaak de dichtst bijzijnde toegangspoort tot een intellectuele ontwikkeling zonder meer en trok veel meer studenten naar zich toe dan de cijfers van het priesterlijke rendement te zien zouden geven.

4. Modernisering

Ten behoeve van een samenvatting van anderhalve eeuw persgeschiedenis zijn twee veronderstellingen relevant. De eerste luidt, dat de 'richtinggevende' krant met een groot aandeel van het politieke en kerkelijke programma in haar formule toch ook steeds de ontwikkeling in de journalistieke professie is blijven weerspiegelen en dat deze professionalisering tenslotte ook een risico is geworden voor de traditionele beheersvorm in de confessionele media.

De voorloper van deze ontwikkeling in de journalistiek was in de negentiende eeuw de liberale pers in de grote Hollandse steden. De Nieuwe Rotterdamsche Courant met name stond in het vierde kwart van deze eeuw bovenaan wat inhoud, met name op het gebied van de buitenlandse berichtgeving, en wat oplage betreft. De afschaffing van het dagbladzegel in 1869 is aan de pluriformiteit van de pers ten goede gekomen. Het gaf gelegenheid tot het ontstaan van een massapers in de vorm van De Courant, Het Nieuws van den Dag en De Telegraaf. Deze bladen werden door de krantenmagnaat Hak Holdert in 1923 in één concern samengevoegd en werden schoolvoorbeelden van een als het ware 'waardevrij'

journalistiek vakmanschap. 10 Voor collegae werden de bladen een opvallend maar ook verfoeid bewijs van de ontwikkelingen van beroepsopvattingen. Muntte de NRC uit door de kwaliteit van de berichtgeving, De Courant/Het Nieuws van den Dag deed dat door een combinatie van nieuws-oriëntatie en vakkundige opmaak.

Voor de Nederlandse pers in het algemeen schijnt te gelden, dat zij in de beide grote oorlogen, tijdens welke het neutrale Nederland erin slaagde buiten het strijdperk te blijven, aan kwaliteit heeft gewonnen. Volgens Hemels ging de buitenlandse verslaggeving vooruit tijdens de Frans-Duitse oorlog van 1870. Plemp van Duiveland, een van de opvolgers van Kuyper als vooratter van de Nederlandsche Journalisten Kring, maakt melding van een soortgelijk oordeel met betrekking tot de berichtgeving over het buitenland in de Eerste Wereldoorlog. 11 Het is denkbaar, dat de gevoelde plicht tot onafhankelijkhe berichtgeving - die een partijkiezen in hoofdartikelen in 1914-1918 niet uitsloot - tot bijzondere journalistieke waakzaamheid en vaardigheid heeft geleid.

Was de NRC een voorbeeld van journalistieke kwaliteit, dan gold dat in de wereld van de confessionele media voor De Maasbode. Het Rotterdamse dagblad verwierf zich tijdens de Eerste Wereldoorlog een zekere faam door zijn uitgebreide buitenlandse berichtgeving met eigen correspondenten en door de kundigheid van zijn verslaggeving en analyse in financiëel-economische zaken. Zijn beursredacteur, drs. H. Kaag, zou in 1927 als hoogleraar in Tilburg worden benoemd om de R.K. Handelshogeschool mee te helpen vormen. Er is een personderzoek voorhanden van de historicus Th. Stoelinga over de wijze, waarop de Nederlandse kranten hebben geschreven over de Russische revoluties in 1917. Hij concludeert, dat De Maasbode gelijk andere confessionele bladen de oktober-revolutie en haar gevolgen beschreef vanuit een 'sterk moraliserende tendens' en dat het blad geen poging heeft gedaan het marxisme-leninisme op zijn eigen merites te beoordelen. 'Eerlijkheidshalve' moest hij er evenwel aan toevoegen, 'dat juist De Maasbode, als een van de weinige bladen, bij diverse aangelegenheden blijk heeft gegeven van inzicht in de sociale en economische achtergronden van de Russische revolutie'. 12 Het is een typerende mengeling: een zaakkundige sociaal-economische beoordeling naast een politiek-religieuze veroordeling in een krant, die de fase van de jacht op modernistische dissidenten door een integralistische hoofdre-

dacteur, rector MA. Thompson jr., nog maar enkele jaren te boven was.

In 1937 constateerde de katholieke bedrijfstak zelve, dat de kranten er anders begonnen uit te zien. Een commissie van journalisten en uitgevers stelde vast, dat onder invloed van de Angelsaksische voorbeelden de opmaak van de krant in Nederland veranderde. Deze modernisering gold ook die redacties, die zich niet door sensatie-prikkels lieten leiden maar door twee andere feiten: groei 'van den inhoud der bladen wegens steeds verdergaande documentatie' en 'behoefte van den haastigen modernen mensch om zich snel in den berg van nieuws te kunnen oriënteeren'. Het moderne dagblad, aldus de commissie, 'komt den lezer tegemoet, het discht opvallend op, wat het eerst de aandacht verdient, en laat de kernen der berichten en artikelen in het oog springen'. De redacties van de katholieke kranten kregen de aansporing te lezen, dat zij voor een doeltreffender informatie-voorziening eventueel te rade zouden kunnen gaan bij de nieuwe wetenschap van de 'experimenteele psychologie'. 13

Het antwoord werd na de Tweede Wereldoorlog gegeven. De Volkskrant, die naar het oordeel van de eigenaar, het Roomsch Katholiek Werklieden Verbond, na de bevrijding moest herrijzen als een landelijk dagblad met een breed bereik onder arbeiders, nam de moderne opmaak en de moderne nieuwsoriëntatie over. De nieuwe hoofdredacteur, die aan deze modernisering leiding moest geven, J.M. Lücker, kwam van De Telegraaf, waar hij, na een journalistieke scholing in Londen, kunstredacteur was geweest tot 1944. Hij bracht in 1945 als algemeen hoofdredacteur de journalistieke vernieuwing tot stand, terwijl de zogeheten staatkundig hoofdredacteur Romme de krant op de koers hield van de nieuwe Katholieke Volks Partij. Het vakmanschap van de na-oorlogse redactie, de oriëntatie op het nieuws en de bijzonderheid van de rubrieken en van de strips hebben later een legendarische klank gekregen, niet het minst bij de journalistieke tijdgenoten van toen. Maar ook in een afstandelijke blik toont zich De Volkskrant van de jaren '40 en '50 in een wonderlijke mengeling van nieuw vakmanschap en oude waarden.

In de jaren '60 zou de professionele beroepsopvatting de overhand krijgen op de vanzelfsprekende loyaliteit aan de eigen kerk en partij. De berichtgeving over de val van het rooms-rode kabinet-Cals in de befaamde Nacht van Schmelzer en zijn nasleep, van oktober tot december 1967, zijn er om te bewijzen, dat sommige katholieke media zoals de Katholieke Radio Omroep en De Volkskrant de conflicten binnen de katholieke partij niet langer wilden verdoezelen terwille van de waarde van de

politieke eenheid, maar wilden blootleggen met een beroep op hun journalistieke plicht. Bekend werden in dit opzicht de uitzendingen van de nieuwsrubriek van de KRO, Brandpunt, en de commentaren van een politiek redacteur van De Volkskrant, Henri Faas, die in de zaterdagse nummers onder de titel 'Wandelganger' de verbrokkeling van het katholieke netwerk ontleedde. Klaarblijkelijk hadden daaraan niet alleen deze journalisten behoefte, maar ook de steeds meer en beter opgeleide lezers.

Zij hebben in hun gedrag als abonnee sindsdien aangetoond, dat de tijd van de nadrukkelijk partij-of zuil-gebonden media lijkt te zijn verdwenen.

5. 'Freischwebende Intelligenz' Een tweede veronderstelling beheerst dit gedeelte van het betoog. Zij luidt, dat de confessionele media, die voor en in een periode van emancipatie en strijd zijn opgericht, een zogeheten 'linientreue' redactie kennen totdat het besef doorbreekt, dat de doelstellingen zijn bereikt.

Dan breekt de periode van het primaat van de vrije meningsvorming aan, intern zowel als extern. De onontkoombaarheid daarvan hangt samen met de intellectuele positie van de journalist in modernere tijden. Indien het tijdstip van een dergelijke ommekeer in de geschiedenis van de confessionele media moet worden aangegeven, dan leent zich het Interbellum daarvoor. Dan immers blijken de confessionele partijen erin te zijn geslaagd een parlementaire meerderheid te behalen en te behouden.

De intellectuele positie van de journalist is onder andere definiëerbaar aan de hand van het begrip van de 'relativ freischwebende Intelligenz', dat de Duitse socioloog en filosoof Karl Mannheim in 1935 heeft gemunt.

Het is een betoog over de intelligentsia, die zich in een door het liberalisme gedomineerde maatschappij heeft weten los te maken van loyaliteit aan de heersende elite en zich voorts door democratisering van onderwijs en maatschappij vermenigvuldigt. Op deze wijze is zij geworden tot een 'relativ freischwebende Schicht'." Men kan dit begrip toepassen op die fase in de persgeschiedenis, waarin confessionele journalisten een betrekkelijk zelfstandige groep gaan vormen; zelfstandig zowel op grond van een sterker beroepsbesef - zie de eerste veronderstelling in dit betoog - als op basis van een vrije meningsvorming, die een loyaliteit bij voorbaat uitsluit.

Confessionele media hebben in de negentiende eeuw hun ontstaan te danken aan een behoefte aan politieke expressie in een bestel zonder georganiseerde partijverhoudingen. In het Interbellum evenwel, de periode

tussen beide wereldoorlogen, verloren zij hun functie van 'protopartij'.

Door de invoering in 1918 van een algemeen kiesrecht en een stelsel van evenredige vertegenwoordiging ontstond de noodzaak van een landelijke partij-organisatie en van een centrale kandidaatstelling. Tezelfdertijd kon worden vastgesteld, dat het nieuwe kiesrecht de confessionele partijen aan een absolute meerderheid hielp in de Staten-Generaal. Deze dominante positie zouden zij tot het einde van de jaren '60 niet meer kwijt raken. De confessionele kranten waren na 1918 nog steeds de spreekbuis van de confessionele politici, maar zij waren niet meer het exclusieve instrument van een partij-politieke expressie buiten het parlement.

Er gingen zelfs stemmen op om die politieke expressie in de krant op te heffen. De franciscaan Bonaventura Kruitwagen, aalmoezenier van de katholieke pers, hield in 1922 op het eerste perscongres van de Roomsch Katholieke Journalistenvereeniging een rede, waarin hij die journalisten, die zich met het beleid en de leiding van de katholieke partij wensten bezig te houden, de raad gaf zich daarover slechts uit te spreken in de kiesverenigingen en de specifieke partijpers. In 'hunne couranten, ten dagelijkschen aanhore van een publiek, dat voor iets minder dan 100 procent toch niet over de leiding kan oordeelen', moesten zij daarover leren zwijgen. Door te zeer de nadruk te leggen op het politiseren, aldus pater Kruitwagen, zouden de journalisten van de politiek een belangrijke factor maken, 'terwijl toch onze fiere, gehoorzame, Roomsche geloofsovertuiging heel wat veredelender uitvloeisels kent van diep-geloovige, godsdienstige practijk en ernstigen en onbekrompen zedelijken adel'. 15

Het mocht niet baten en pater Kruitwagen werd al in 1922 om zulke woorden gekritiseerd. Aan het einde van de jaren '20 en vooral in de jaren '30, in de hoogtij van een economische crisis, werd het politiseren in de pers sterker; niet alleen binnen de confessionele partijen maar ook ertegen. In de Nieuwe Venloosche Courant schreef in 1928 de nieuwe hoofdredacteur, Matthias Kemp, een hoofdartikel, waarin hij betoogde dat de katholieke pers zich moest laten leiden door een onafhankelijke houding ten opzichte van de Roomsch Katholieke Staats Partij 'en, vanzelfsprekend, nog oneindig meer tegenover haar woordvoerder. Valsch voorlichten mag ze nimmer, ook niet als het politieke tegenstanders geldt. Een vereenzelvigen in politiek opzicht van R.K. Staatspartij en de R.K. Pers achten wij ongewenscht'. 16

Deze uitlating is niet uitzonderlijk. Matthias Kemp behoorde tot een generatie van jonge katholieken, die in literair opzicht veel van zich deden spreken en die niet opvielen door politieke volgzaamheid jegens de dominante katholieke partij in de jaren '30. Hij zou dan ook weer spoedig als hoofdredacteur verdwijnen. Men zou de lotgevallen van hem en van zijn journalistieke bentgenoten zoals Max van Poll in een wat algemener probleemstelling kunnen onderbrengen. Men kan vaststellen, dat in de jaren '30 het belangrijkste politieke antwoord op de economische crisis in Nederland gegeven werd door de confessionele partijen en dat hun coalitie bij de twee Kamerverkiezingen in dit decennium dominant is gebleven. Welke reactie veroorzaakte dat in de confessionele journalistiek met haar intussen sterker geworden beroepsmatige hang naar een vrije meningsuiting?

Het dilemma van loyaliteit versus 'relativ freischwebende Intelligenz' kwam tot uiting in een reeks van conflicten in de confessionele pers. In het proefschrift van Frank van Vree valt te lezen over een tamelijk frequent optreden van de bisschoppen en hun censoren in de jaren '30 jegens een aantal katholieke kranten. 1 ' 7 Deze hadden zich immers vanwege het streven om de titel 'katholiek' te voeren onder kerkelijke jurisdictie moeten plaatsen. Bisschoppelijke interventie in de geestverwante pers was geen uniek verschijnsel, uniek voor dit decennium; het is, zo bleek uit Van Vree's onderzoek in deze periode wel frequent toegepast. Het zou echter onjuist zijn de relevante meningsverschillen uitsluitend te zoeken in katholieke kring. Ter illustratie van dit betoog kan worden gewezen op een drietal conflicten, die in hun verloop een eigen geschiedenis kennen maar wellicht ook in een zekere samenhang mogen worden beschouwd en beoordeeld. De drie conflicten hebben zich voorgedaan in de christelijk-historische, de antirevolutionaire en de rooms-katholieke richting.

In 1945 was er sprake van een geschil over het christelijk-historisch orgaan De Nederlander. Een deel van de vooroorlogse redactie trok de consequentie uit een jarenlange discussie over alternatieven van de crisispolitiek in de jaren '30 en - op inspiratie van de theoloog Karl Barth - over het politiek engagement van de Nederlandse Hervormde Kerk. Ze verliet de Unie en ging op weg naar een nieuwe progressieve volkspartij, de latere Partij van de Arbeid. De titel van het blad werd door G.E. van Walsum, vooraanstaand Unie-lid en hoofdredacteur, gewijzigd in De Nieuwe Nederlander. De krant moest haar betekenis meer aan de kwaliteit dan aan de omvang van het lezerspubliek ontlenen. Ze werd in 1945 gelezen door een politieke elite van voornamelijk hervormde

signatuur, die in meerderheid ook de overstap naar de PvdA meemaakte. In januari 1947 deed de eigenaresse van De Nieuwe Nederlander, de Arbeiderspers, een poging om de oplage te vergroten door de aanstelling van een nieuwe hoofdredacteur, die evenals Lücker van De Telegraaf afkomstig was: J.B.Th. Spaan. Enkele maanden later sneuvelde het blad. 18 Het tweede conflict deed zich voor in antirevolutionaire kring. De Standaard, het blad van Kuyper, was in 1919 na enige moeite overgegaan in handen van Colijn. Het werd door hem geleid of - bij zijn afwezigheid vanwege het ministersambt - door een commissie van redactie van vooraanstaande antirevolutionairen. Tegenover Colijn en de door hem voorgestane crisisbeheersing manifesteerde ach aan het einde van de jaren '30 een groep van jonge gereformeerden. In het Interbellum waren ze gegroepeerd in de kleine Christelijk-Democratische Unie, in de periode van de Duitse bezetting rond het illegale blad Vrij Nederland. Begin 1943 ontstond er naast dit orgaan de illegale krant Trouw, die te beschouwen was als het product van een politiek meningsverschil en een terugkeer naar de orthodox-calvinistische beginselen in de verzetsstrijd. Namen als die van Fedde Schurer, Henk van Randwijk, Jan Kassies, Joop den Uyl en de predikant Buskes, die allen een rol hebben gespeeld in het illegale Vrij Nederland, zijn de indicatie van een uittocht van gereformeerden in de richting van de doorbraak en van de latere PvdA. Opnieuw was de inspiratie van de theoloog Karl Barth beslissend. 19

In katholieke kring kan - met alle respect voor de verscheidenheid van de feiten - een vergelijkbaar conflict worden gevonden in het komen en gaan van de hoofdredacteuren van De Tijd. In de jaren tussen 1938 en 1952 wisselde het dagblad viermaal van hoofdredactie; van Alphons Laudy naar Leo Schlichting, van Leo Schlichting naar Piet Kerstens, van Piet Kerstens naar Jan Derks en van Jan Derks naar Wilbert van der Kallen. Het begin van deze successies lag in de komst van nieuwe journalisten uit een generatie van jonge katholieken in het Interbellum. Het einde was de benoeming van een betrekkelijk conservatief hoofdredacteur. De verschillende ontslagaanvragen waren niet steeds vrijwillig; nu eens speelde de eigenaresse, De Spaarnestad, een doorslaggevende rol, dan weer het episcopaat. Nu eens waren persoonlijke aspecten aan de orde dan weer politieke. De uitkomst was zoals gemeld conservatief. En wanneer men zich de vraag zou stellen, waarom in de jaren '60, dus

ruim een decennium later, De Tijd niet de haar toekomende rol speelde van intellectuele voorhoede in het Nederlands katholicisme maar deze overliet aan De Volkskrant, dan is een deel van het antwoord te zoeken in deze uitkomst van de rij van hoofdredactionele conflicten. 20

6. Conclusie

Over de lotgevallen van de pers in de jaren '60 is weliswaar al het nodige geschreven, maar nog niet het nodige bestudeerd. Daarom blijven de twee genoemde veronderstellingen ook hypotheses, maar ze laten zich wel toetsen aan de primaire gegevens. De professionalisering van de journalistiek in Nederland is alleen maar sterker geworden. De redactiestaven werden uitgebreid, de toegang tot het beroep via eigen opleiding geregeld. De bladen, die uit de grote persconcentraties van dat decennium zijn voortgekomen, danken hun groei aan het verschijnsel van de kwaliteitskrant. De andere hypothese, die van de opkomst van de vrije meningsvorming ter redactie, is niet alleen in de jaren '60 gestimuleerd maar heeft ook grote weerklank gevonden bij de lezers. De partijgebonden kranten hebben het decennium met zijn opvallende persconcentratie niet of nauwelijks overleefd. De pers kent minder richtinggevende titels, maar ze is er niet kleurlozer op geworden. Ze laat echter op de tegenwoordig schijnbaar verplichte opinie-pagina's grote verschillen van mening toe.

Het is opmerkelijk, hoe van de confessionele media sommige de veranderingen in overtuiging en leesgewoonten hebben doorstaan en andere eraan tenonder zijn gegaan. De Nieuwe Venloosche Courant werd het Dagblad voor Noord-Limburg en stelde zijn kolommen open voor een vrije meningsvorming. De redactie riskeerde met dat voornemen in 1981 een conflict met het regionale CDA. De weg naar zulk een openheid volgden veel regionale kranten van katholieke signatuur. Op nationaal niveau konden Trouw en De Volkskrant de onmiskenbare deconfessionalisering doorstaan. In zulke processen was - het kan niet genoeg worden gezegd in deze tijd - niet een of ander marketing-concept de leidraad van een doelbewuste en succesvolle verandering, maar de eigen redactionele besluitvorming; de keuze was uit eigen kring geboren. In dat opzicht zijn bij alle persoonlijke verschillen de beide hoofdredacteuren uit de tijd van de koerswijziging, J.M.M. van der Pluym en JA.HJ.S. Bruins Slot, vergelijkbaar. De vrijzinnigheid van een eeuw geleden is terugver-

diend, zij het door instellingen en journalisten, die - vanuit de geschiedenis gesden - hun bestaan en ontwikkeling aan een confessionele emancipatie kunnen toeschrijven.


1. René Vos; Niet voor publicatie. De legale Nederlandse pers tijdens de Duitse bezetting (Amsterdam 1988) 22-28.

Frank van Vree; De Nederlandse pers en Duitsland 1930-1939. Een studie over de vorming van de publieke opinie (Groningen 1989) 49-50.

2. Het percentage van 5, 6 is aldus uit te splitsen: 3% antirevolutionair, 0, 8% christelijk-historisch en 0, 8% staatkundig-gereformeerd. Van Vree, op. rit., 50.

3. LJ. Rogier, De Nederlandse pers van gisteren en heden. Overwegingen van een buitenstaander (Nijmegen\Utrecht 1954) 9. In het Nederlands Patriciaat wordt vermeld, dat de familie Nijgh protestants is vanaf de negende generatie; vanaf Henricus Nijgh (1815-1895). Dat zou dus een ontkenning inhouden van Rogiers mededeling, dat de stichter van de NRC katholiek was. Nederlands Patriciaat, 15 (1925), 319-323.

4. Vos, op. rit., 449.

5. Geciteerd bij: Van Vree, op. cit., 59.

6. J.M.HJ. Hemels; De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869(Assen 1969) 350-352.

7. J.W.M. Peijnenburg; Judocus Smits en zijn Tijd (Amsterdam 1976) 63.

8. Rogier, op. cit., 7-9.

9. EH. Kossmann; De Lage Landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel 1, 1780-1914 (Amsterdam/Brussel 1986) 213 en 255.

10. HJ. Scheffer, Heniy Tindal. Een ongewoon heer met ongewone besognes (Bussum 1976)354.

11. Hemels, op. cit., 320. LJ. Plemp van Duiveland; Journalistiek in Nederland (Den Haag 1924) 57.

12. Th.HJ. Stoelinga; Russische revolutie en vredesverwachtingen in de Nederlandse pets, maart 1917-maart 1918 (Bussum 1967) 183.

13. Titus Brandsma e.a.; Nieuwe vormen in de Journalistiek. Rapport van een commissie ad hoe van R.K. Directeuren van Dagbladen en de R.K. Journalistenvereeniging. (Z.pl. 1937) 11.

14. Kar) Mannheim; Mensch und GeseUschatt im Zcitaltcr des Umbaus (Leiden 1935) 76-83.

15. B. Kruitwagen; Solidariteit tusschen het Roomsche publiek en de Roomsche pers. Rede gehouden op het eerste perscongres der R.K. Journalistenvereeniging te Nijmegen, 7 juni 1922. (Utrecht/Nijmegen 1922) 368-369.

16. Ragdy van der Hoek en Adri Gorissen; De Venlose kraal 125 jaar in Noord-Limftiug(Venlo 1987) 115.

17. Van Vree, op. rit. 196-202.

18. Jan Wieten; Dagblad en Doorbraak. De Nederlander en De Nieuwe Nederlander (Kampen 1986) passim.

19. HJ. Langeveld; Protestants en progressief. De Christelijk-Democratische Unie 1926-1946. (Den Haag 1988) 339. Gerard Mulder en Paul Koedijk; HM. van Randijk Een biografie. (Amsterdam 1988) 164-174.

20. Van Vree, op. cit., 199-201.

Ruud Rottier; 'Piet Kerstens: De Tijd vooruit. De hoofdredacteur, die struikelde over de Indonesische kwestie'. In: Jaarboek van iet Katholiek Documentatie Centrum, 18 (1988), 156-172.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

DNK | 88 Pagina's

'RELATIV FREISCHWEBENDE INTELLIGENZ'?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1989

DNK | 88 Pagina's