GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Frits de Zwerver over kerk, politiek en piëtisme (1945)

41 minuten leestijd Arcering uitzetten

Na de Tweede Wereldoorlog legden velen hun herinneringen aan deze tijd vast. Onder hen waren ook predikanten, die van de gelegenheid gebruik maakten om ook in geestelijk opzicht een soort balans op te maken. Als zodanig kan allereerst worden genoemd de gereformeerde predikant J. Overduin, die ternauwernood de concentratiekampen van Amersfoort en Dachau had overleefd. Hij publiceerde op veler verzoek reeds in 1945 het boek Hel en hemel van Dachau, dat in brede kring gunstig werd ontvangen.1 Verder kan genoemd worden zijn hervormde collega J.J. Buskes, die in 1944 enkele maanden gevangen zat in het gijzelaarskamp Vught. Van hem verscheen in 1947 de brochure Waar stond de kerk?2

Tot enkele jaren geleden was het niet bekend, dat de gereformeerde predikant Fredrik Slomp uit Heemse, beter bekend onder zijn schuilnaam Frits de Zwerver, in het voorjaar van 1945 op zijn onderduikadres bij collega J. Bavinck te Gramsbergen al de balans van de oorlog had opgemaakt. Slomp, die in 1978 te Vaassen overleed, was in 1898 in Ruinerwold geboren en studeerde van 1921-1926 aan de Theologische School der Gereformeerde Kerken te Kampen. Zijn eerste gemeente was vanaf 1927 Nieuwlande in Drenthe. In 1930 aanvaardde hij een beroep naar Heemse bij Hardenberg in Overijssel. Door de nabijheid van Duitsland en zijn vriendschap met enkele Duitse predikanten uit zijn studententijd, was hij er vroeg getuige van hoe geraffineerd het nationaal-socialisme daar vanaf de opkomst van Hitler in 1933 steeds meer veld won, ook op kerkelijk terrein. Vanaf de kansel en op kaderdagen van de Anti-Revolutionaire Partij en bijeenkomsten van het Christelijk Nationaal Vakverbond waarschuwde hij, ook na de bezetting in 1940, fel tegen het nationaal-socialisme.3

In de grensstreek werd nauw samengewerkt met de Altreformierte Kirche in Bentheim en Ostfriesland, waarvan leden Slomp geregeld om advies vroegen. Veel van zijn gemeenteleden hadden familie in de Duitse grensplaatsen, waarvan mensen uit Wilsum geregeld bij hem kerkten. Omgekeerd ging hij regelmatig voor in Nordhorn en Emlichheim en sprak hij herhaaldelijk op vergaderingen. Hoewel er sinds 1937 een preekverbod voor Nederlandse predikanten gold, ging hij hier tijdens illegale bijeenkomsten mee door.

Op 13 juli 1942 moest Slomp vanwege zijn zoveelste oproep tot sabotage van de Arbeidsdienst in een kerkdienst te Zwolle onderduiken. Aan het eind van dat jaar leerde hij in Winterwijk mevrouw H.Th. Kuipers-Rietberg (schuilnaam: ‘tante Riek’), lid van het hoofdbestuur van de Bond van GereformeerdeVrouwenverenigingen4, kennen. Doordat zij ook in de grensstreek woonde, had zij samen met haar man Piet (schuilnaam: ‘oom Piet’) al veel verzetswerk gedaan. Samen met Slomp nam zij het initiatief tot de oprichting van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (lo), waarna hij op haar instigatie het hele land doorreisde om plaatselijke afdelingen op richten. Dit bezorgde hem al gauw zijn schuilnaam Frits de Zwerver. Doordat hiervoor gebruik werd gemaakte van het gereformeerde netwerk van organisaties had de lo aanvankelijk een gereformeerd karakter.5 In augustus 1943 en daarna werd de lo, die zou uitgroeien tot de grootste landelijke verzetsorganisatie, nog met de Landelijke Knokploegen (lkp) uitgebreid.6

Eind 1997 ontdekte Slomps zoon, de emeritus-predikant dr. J. Slomp, in de nalatenschap van zijn vader het concept van het nooit uitgegeven document, dat in dit artikel centraal staat. Ofschoon dat enkele kranten kort na de ontdekking al aandacht aan deze vondst besteedden, verdient deze tekst vanwege de inhoud in zijn geheel te worden gepubliceerd.7

Hoewel onbekend is of hij dit met een bijzondere bedoeling schreef, valt hier toch wel met enige zekerheid iets over te zeggen. De mogelijkheid dat het hier om de tekst van een toespraak gaat, moet worden uitgesloten. De lo had hem na de spectaculaire bevrijding door de lkp uit de Koepelgevangenis te Arnhem op 11 mei 1944 ten strengste verboden nog in het openbaar op te treden. Hoogstwaarschijnlijk had deze tekst een vervolg moeten worden op zijn brochure Mogen wij zoo verder gaan? uit 1944, waarover verderop meer. Het is bekend dat hij aan het eind van de oorlog veel met zijn vrienden uit het verzet over de toekomst na de Tweede Wereldoorlog sprak. Het feit dat zij, in tegenstelling tot vele gesneuvelde vrienden uit het verzet (ca. 1700), de oorlog hadden overleefd ervoeren zij als een extra grote verantwoordelijkheid.8 Zij wilden trouw blijven aan de geest, die de gevallen kameraden bij hun strijd en tot in hun dood had bezield.

Slomp gaf dit document vermoedelijk later niet uit als brochure, omdat hij kort na de bevrijding de mogelijkheid kreeg om zijn mening op een geheel andere manier aan een groot publiek kenbaar te maken. Vanaf 15 juni 1945 tot 6 maart 1946 hield hij op verzoek van de leiding van de lo-lkp samen met een voorman uit het rooms-katholieke verzet – eerst de Redemptorist pater Lodewijk Bleijs en daarna de Dominicaan pastoor Victor (Nico Apeldoorn) – overal in het land spreekbeurten over ‘De geestelijke achtergrond van het verzet’.9 De meeste van de verzetsmensen waren bezield door de geest van Christus. In de gevangenis en de concentratiekampen en ook er buiten, in de geestelijke strijd was tegen het nazidom was – aldus Slomp - de ware oorlogswinst behaald.10 Hoewel publicatie van het hier afgedrukte stuk uitbleef, verwoordde hij in 1947 in zijn artikel een ‘Noodkreet’ wel in het kort de in 1945 reeds opgemerkte hoofdpunten van kritiek ten aanzien van kerk en politiek.11

Handgeschreven beslaat dit document elfenhalve pagina. Wat de wijze van uitgave betreft: de alinea-indeling en de spelling zijn gehandhaafd. Afkortingen en leestekens zijn opgelost, respectievelijk verwijderd en toegevoegd. Tussen teksthaken staan toevoegingen van de bewerker. De paginering van het handschrift staat tussen ‘Duitse komma’s: / /’. De noten bevatten toelichtingen van de bewerker.

De verhouding tussen Kerk en Staat

In het manuscript gaat Slomp uitgebreid in op de nadelige gevolgen van een onderscheid tussen kerk en staat, als waren het aparte zaken.12 Deze binnen Slomps eigen kerkverband gangbare tweedeling was voor een deel te herleiden tot het door de hoogleraar Abraham Kuyper geïntroduceerde onderscheid tussen de kerk als instituut en als organisme.13 Bij de kerk als instituut werd uitgegaan van het zichtbaar worden van de kerk in haar ambten en bedieningen in woord en sacrament. Bij de kerk als organisme ging het om het zichtbaar worden van de kerk door de geloofsuitingen en actie der gelovigen op alle levensterreinen, zowel maatschappelijk als cultureel. Het was overigens wel Kuypers bedoeling geweest, dat beiden elkaar zouden beïnvloeden. Toen dr. H. Colijn als nieuwe politieke leider van de Anti-Revolutionaire Partij in 1934 in navolging van Kuyper ook een toelichting op het beginselprogram schreef, hield hij diens onderverdeling aan.14 Te Winkel toonde aan dat Kuypers leerlingen zijn onderscheid strenger dan hun leermeester toepasten, waardoor de politieke vraagstelling op de kansel niet werd toegelaten.15 Opmerkelijk is in dit verband, aldus Ridderbos, dat de generale synode in 1936 bij het selecteren van de punten, waarover binnen de kerken een meningsverschil bestond (vanaf toen bekend als de leergeschillen16) juist het onderwerp ‘de verhouding tussen kerk en staat’ van de agenda afvoerde.17

Als gevolg van voornoemd onderscheid tussen kerk en staat bestond er in Nederland op dit gebied vóór de oorlog feitelijk een overeenkomst met Duitsland, waar de twee-rijkenleer van Luther (1525) gold. Volgens Slomp was deze leer één van de oorzaken van de opkomst van het nationaal-socialisme geweest, doordat deze met een beroep op Romeinen 13 trouw verlangde van de onderdanen aan elk boven hen gesteld staatsgezag. Hierbij had Luther een principieel onderscheid gemaakt tussen het geestelijke regiment van God door het evangelie en het wereldlijke regiment door de overheid. ‘Hierdoor kon je christen zijn in de kerk en heiden in de politiek’.18 Lutheranen zoals M. Ruppert bestreden vanaf het begin van het nazi-regime deze vooral door calvinistische theologen geuite beschuldigingen, als zou het lutheranisme de opkomst van het nationaal-socialisme hebben bevorderd.19 Iemand als Slomp dacht desondanks na de Tweede Wereldoorlog nog net zo over de nadelige invloed van de twee-rijkenleer en wisselde er zelfs met zijn lutherse collega in Hoorn, predikant J.M. Lindeijer, in de pers van gedachten over.20

Als men de Duitse situatie kent, verbaast het niet dat de Nederlandse Nationaal-Socialistische Beweging (nsb) vanaf de oprichting in 1933 ook een voorstander van de tweedeling tussen kerk en staat was. In brochure iii De Nationaal-Socialistische (Fascistische) Staatsleer (1933) liet de partij al weten ‘niet [te zullen] toelaten dat de godsdienst voor politieke doeleinden wordt misbruikt’. Er is zelfs een affiche bekend met het opschrift ‘De kansel voor den godsdienst en niet voor de partij’. In brochure iv Antwoord van het Nederlandsche nationaal-socialisme (fascisme) op een tiental Nederlandsche vragen (1934) deed de partij vooral in vraag en antwoord 4 moeite om het de kerken alsnog naar de zin te maken in de hoop de brede christelijke middenklasse-burgerij te bereiken. Dit naar aanleiding van de negatieve reacties op de uitlatingen in brochure iii over staatsabsolutisme en vrijheidsbeperking van de kerk.21

Het piëtisme

Een ander punt, waardoor de kerk volgens Slomp onvoldoende aan haar opdracht was toegekomen, was de invloed van het piëtisme, die hij meende te bespeuren. Als stroming kenmerkte deze zich doordat men veel nadruk legde op persoonlijk geloof, innerlijke vroomheid en levensheiliging.22 Elementen van het piëtisme waren duidelijk terug te vinden bij de aanhangers van de Afscheiding van 1834, waartoe Slomps familie van oudsher behoorde.23 Volgens de kerkhistoricus J. Lindeboom onderscheidden deze zich van de achttiende-eeuwse piëtisten doordat ze meer kerkelijk georiënteerd waren, dogmatischer waren en hun uitgangspunt meer in de oude belijdenisgeschriften namen, terwijl ze ook meer prijs stelden op orde en regel, op studie en organisatie.24 Daardoor vervielen ze niet tot een eenzijdige, subjectief-bevindelijke instelling. Eén van de opmerkelijke verschillen met de Dolerenden van 1886, ook wel neo-calvinisten genoemd, was dat die veel rationalistischer in hun leer waren.25

Hoewel de uit de Afscheiding en Doleantie voortgekomen stromingen na de Vereniging van 1892 als Gereformeerde Kerken in Nederland voortgingen, leidde dit verschil nadien geregeld tot spanningen.26 Uiteindelijk speelde dit vóór en tijdens de oorlog een belangrijke rol bij de discussie over de doop en het verbond, welke in 1944 tot een kerkscheuring leidde. Daarbij stond onder meer de vraag centraal of zelfonderzoek naar de ‘staat’ van het geloof niet beter kon worden vervangen door onderzoek naar de ‘stand’ daarvan. De latere gereformeerden vrijgemaakt verwierpen het eerste vanwege het ‘subjectivisme’ en ‘mysticisme’.27 De afwijzing van de Oxford-beweging door de generale synode in 1939 was een andere uiting van de vrees hiervoor. Het werd als een algemeen bezwaar ervaren, dat deze beweging zich te veel richtte op het persoonlijk luisteren naar Gods stem en de toepassing van Jezus’ morele maatstaven op het persoonlijk leven.28 Hoewel Kuyper al had gewaarschuwd voor wereldmijding, kenmerkte de sfeer van het isolement in sterke mate het gereformeerde leven in de jaren dertig, wat vooral nadelig was voor het evangelisatiewerk.29

Eerdere uitingen van Slomps zorg over de kerk

Het was in 1945 bepaald niet de eerste keer dat Slomp zijn zorgen over de kerkelijke situatie verwoordde.30 Kort voordat het probleem van de Arbeidsdienst in december 1941 voor de tweede maal op de agenda van de generale synode van de Gereformeerde Kerken in Nederland stond, benaderde hij een synodelid ‘met een slechte Nederlandse vertaling van de arbeidsdienst-papieren’. Daarin toonde hij aan dat degenen, die zich zouden melden binnen dit nationaal-socialistische opvoedingsinstituut geheel in nazistische geest zouden worden te werk gesteld en opgevoed.31

Hoewel het gewenste resultaat uitbleef, stuurde hij de synode kort voor de hervatting van zijn zitting op 22 juni 1943 ‘een kort schrijven’.32 Deze keer ging het, zoals uit een verwijzing in een latere brief daarnaar kon worden opgemaakt, over de kwestie-Schilder. Deze zaak hield hem bezig, omdat hij het theologisch gezien in zijn hart met hem eens was. Met zijn vrees voor piëtisme sloot hij bijvoorbeeld aan bij Schilders bezwaren tegen zelfonderzoek. De leeruitspraken uit 1942 hadden al voor de nodige onrust binnen de kerk gezorgd. De naar aanleiding daarvan uitgebrachte Toelichting had de spanningen enkel nog maar versterkt. Herstel van de rust leek helemaal ver weg, toen de synode van Utrecht zich vervolgens in strijd met de Kerkorde continueerde. Hierdoor zou ze namelijk zelf de bezwaarschriften in behandeling moeten nemen, die tegen haar besluiten waren ingediend.

Op 26 juni 1944 schreef Slomp de generale synode vanaf zijn nieuwe onderduikadres aan de vooravond van de zitting over Schilder opnieuw een brief.33 De tekst daarvan kan niet los worden gezien van de kort daarvoor in april 1944 verschenen brochure Mogen wij zoo verder gaan?, ondertekend met zijn schuilnaam Frits de Zwerver en als verblijfplaats Nederland.34 Het hierna gepubliceerde document noemt op een aantal plaatsen onderwerpen, die de brochure uit 1944 al aansneed dan wel uitgebreider behandelde. Slomp richtte zich daarin niet alleen tot het kerkvolk maar ook tot zijn collega’s, die uit angst nalieten om de nationaal-socialistische leer, de Arbeidsdienst en de Arbeitseinsatz in eigentijdse preken te veroordelen. Daaraan weet hij dat men steeds meer alleen ‘s ochtends op zondag naar de kerk ging. Ook toen al wees hij op het belang van het leven als calvinist, eventueel tot in de dood. Verder nam hij het de synode kwalijk dat deze zich tijdens en na de oorlog niet meer met zijn eigenlijke taak bezig hield.35 In plaats daarvan besteedde deze vanwege voornoemde kwestie veel tijd op de verkeerde tijd aan dogmatische kwesties. Het bioscoop - en schouwburgbezoek sneed hij in 1944 eveneens aan, omdat daar de Duitse propaganda werd uitgedragen.

Deze brochure bracht Slomp op 1 mei 1944 ernstig in moeilijkheden, toen twee leden van de Nederlandse Staatspolitie hem min of meer bij toeval nabij Ruurlo arresteerden doordat zij hem voor een jood uit Enter aanzagen. Hij had bij die gelegenheid namelijk een tweede exemplaar van deze brochure voor een drukker in Varsseveld bij zich. Daarnaast troffen zij nog de kopij aan voor een vervolg op deze brochure, waarvan de inhoud door de inbeslagname thans helaas onbekend is.36 Zoals hiervoor werd opgemerkt bevrijdde de lkp hem op 11 mei uit de Koepelgevangenis te Arnhem. Men was beducht voor de gevolgen als de Duitsers er achterkwamen, dat ze in werkelijkheid de reeds zo lang gezochte Slomp hadden gevangen genomen. Dit was tevens de allereerste gevangeniskraak.

Aantekeningen van F. Slomp (voorjaar 1945)1

Het einde van de oorlog nadert en dan komt men er onwillekeurig toe om de rekening op te gaan maken. Om eens na te gaan of deze oorlogstijd ons winst heeft gebracht of dat wij het merendeel op de verliesrekening moeten boeken.2 Als God ons het leven nog spaart, dan staan wij straks weer voor een nieuwe tijd. En dan mogen we alles maar niet aan het toeval overlaten, neen wij moeten nu proberen onze houding te bepalen voor straks.

We moeten echter eerst maar eens nagaan of onze houding als kerk in de oorlogstijd goed is geweest. Of we als kerk op deze oorlogstoestanden juist hebben gereageerd. En dan zie ik in het verleden een groote fout, en wel deze: Wij hebben ons niet ingedacht de verhouding van kerk en politiek. Er waren onder ons zeer velen en ik geloof de meerderheid, die heel bang waren om kerk en politiek te verbinden. Wanneer op onze kerkelijke vergaderingen de vraag werd gedaan hoe onze houding moest zijn tegenover n.s.b. en c.d.u.,3 dan waren velen huiverig, want men mocht, zoo meende men, zich als kerk toch niet met de politiek bemoeien. We moesten ons tot onze kerkelijke taak beperken en niet een politieke partij in de ban gaan doen. De politiek behoort, zoo meende men, tot een geheel ander terrein van het leven, waar zich de kerk niet direct mee bemoeien mocht.

Wij staan als kerk boven de politieke partijen en nu kan men verkeerde beginselen wel bestrijden maar geen directe politiek op onze kerkelijke vergaderingen /2/ en vooral niet van de kansels. - Dat behoort tot de taak van de politieke partijen. - Laat de kerk de beginselen geven voor het gehele leven maar [zij moet] vooral niet van de kansel het nationaal socialisme gaan bestrijden,4 want daarmee stoot men de menschen af. De kerk is een heilsinstituut, die te zorgen heeft voor de zaligheid van de zielen, die aan [haar]5 zorg zijn toevertrouwd. De belangen van Gods koninkrijk in breeder zin moeten dan door andere instellingen als bijv. de kiesvereeniging behandeld worden.

Toen het nationaal socialisme ook de kerk binnendrong en men de revolutionaire, heidensche gedachten in de gemeente aantrof, is men noodgedwongen er wel toe over[ge]gaan enkele richtlijnen te geven, maar [de kerkelijke leiding bleef er huiverig voor]6 om krasse maatregelen te nemen en om van de kansels de groote gevaren die de kerk bedreigden, met Gods Woord te bestrijden.7 Men merkte in de prediking, zie maar de preeken in Menigerlei genade,8 heel weinig van bestrijding van het nationaal socialisme. Men trad er over ‘t algemeen zeer lankmoedig tegen de n.s.b-er in de kerk op. Men weerde hem op zijn hoogst van het H[eilig] A[vondmaal],9 maar verder durfde men vaak niet te gaan. Er waren wel uitzonderingen, maar het waren de witte raven in ons kerkelijk leven.

En nu zie ik dat juist als de groote fout in ons kerkelijk leven, die vreeselijke gevolgen heeft gehad.

Ik ben predikant in een grensgemeente10 en heb van nabij gezien, hoe het nationaal socialisme onze kerken over de grens kapot heeft gemaakt.11 Men is gaan toegeven, en nog eens toegeven. Zelfs vele christenen hebben /3/ in Hitler een gave Gods gezien om Duitsland te redden.

Men heeft zich laten bedriegen toen Hitler beweerde, dat het nationaal socialisme stond op de grond van het positieve christendom.

Ook daar openbaarde zich een valsche scheiding tussen kerk en politiek.- Wij hebben gezien hoe moeilijk het de belijdenis kerk in Duitsland had.12 - Daar trad men van de kansels wel op tegen het nationaal socialisme. Daar heeft men gezien, dat het nationaal socialisme in zijn doorwerking betekende de vernietiging van de kerk, omdat het nationaal socialisme alles wil brengen onder haar beginselen en ook de kerk moest meewerken om de staat groot te maken. Tientallen, misschien wel honderdtallen predikanten werden opgesloten in gevangenis en concentratiekampen. Wij denken wat Niemöller13 ondervonden heeft en misschien nog ondervindt.14

We mochten verwachten, dat men in Nederland nu op zijn hoede zou zijn tegenover het nationaal socialisme. - Dat men ook van de kansels het groote gevaar van dit heidensch streven zou bestrijden.

Het is helaas veel te weinig gebeurd. Ik geloof dat het kwam, dat men vast zat in [de] gedachte, dat de kerk zich toch niet met politiek mag bemoeien.

Kerk en politiek zijn voor velen twee. Zeer zeker, kerk en staat zijn twee. Maar de kerk heeft te maken met het gehele leven, ook met het politieke leven. Ze moet het licht van Gods Woord laten vallen op elk levensterrein. Waar leven is, moet dat leven komen onder beslag van Gods Woord. En nu openbaarde zich in het nationaal socialisme een levensbeschouwing die heidensch is, en die zoo zeer de overhand kreeg, [dat ze] alle werkelijk leven /4/ ging verstikken. Is de kerk nu niet geroepen om met Gods Woord, in de prediking die groote gevaren te bestrijden? Ja zeker. Dat geldt ook al, al was het nationaal socialisme alleen maar een politieke beweging, maar het geldt wel dubbel, daar het ook is een levens- en wereldbeschouwing. Totalitair, alles omvattend, is in opzet en doel. Het gehele leven, d.w.z. waar het leven zich ook maar openbaart, moet leven om de staat groot te maken. Normen zijn er niet: dat is goed wat de staat dient en bouwt. Het nationaal socialisme is met de gehele wet en met elk gebod afzonderlijk in vierkanten strijd. - Men zou verwacht hebben, dat de kerk [het] in de prediking, in het catechetisch onderwijs, in al haar ambtelijken arbeid zou bestreden hebben. Vooral omdat men wist, dat het in Duitsland in de kerk zulke groote verwoestingen had aangericht. Een verongelukt schip is een baken in zee, zegt het spreekwoord, en met het voorbeeld van de Duitsche kerk voor d’oogen had men verwacht dat men dubbel actief zou zijn. Maar dat was helaas niet het geval. Men bleef zich zooveel mogelijk van de ‘politiek’ onthouden. - Men sprak altijd nog over het nationaal socialisme als een politieke beweging, hoewel dit om zijn levensomvattend streven deze naam niet mag dragen. Het is niet alleen politiek, het is ook godsdienst, afgoderij, beter gezegd, het is ook paedagogie, het wil ook kunst en wetenschap, ja alles brengen onder het beslag van dit beginsel.

Is het te begrijpen dat veel kerkelijke ambtsdragers in hun ambtelijk werk deden alsof het niet bestond?

Ik vraag me af, wat is de reden van dit alles. /5/

En dan vind ik tweeërlei verklaring. De eerste is dat men zich door vrees liet leiden. - Men was en is bang voor zijn leven en vrijheid. - Ik heb daar al maar tegen gewaarschuwd. Maar dit verklaart toch niet alles. Wanneer men de preeken in Menigerlei genade mag nemen als een staalkaart hoe er in onze Gereformeerde kerken gepreekt wordt, dan merk ik in de jaren voor de oorlog daarin weinig strijd tegen het nationaal socialisme. Toen was er toch niet zooveel reden om bang te zijn.

Ik geloof, dat er nog een andere reden is. Wij noemen ons Calvinisten15 en een deel heeft zich ook waarlijk als calvinisten getoond, door woord en vooral door de daad. Voor hen niets dan lof. Wij zijn dankbaar voor die calvinistische groep. Maar ik vraag me af of zooveel anderen wel calvinistisch denken en dan krijg ik meer de gedachte, dat het piëtistisch is. Ik kan anders voor het boven gesignaleerde euvel16 geen verklaring vinden.

De piëtist is tevreden met eigen ziele zaligheid. Hij maakt van de kerk in de eerste plaats een heilsinstituut. Alles moet dienen om de mensch in den hemel te brengen. Wordt dat bereikt, dan vervult de kerk zijn taak. Men gaat naar de kerk om gesticht te worden en men gaat daar waar men meent het meest gesticht te worden. De preek moet op de stichting berekend zijn. U weet wel, hier cirkelt alles om de mensch. En als ik nu de preeken lees, die gedrukt zijn, en ik naga de preeken, die ik gehoord heb, dan meen ik dat veel van onze Gereformeerde preeken ook zoo ‘afgestemd’ zijn. /6/

Is dat dan fout? Ja zeker. Zeker, we gaan naar de kerk om gesticht te worden, maar dat mag niet het voornaamste doel zijn. Ook in de prediking moet het in de eerste plaats gaan om de eere Gods en dan sluit het de stichting in. Wanneer ik in de prediking piëtistisch, de stichting op de voorgrond schuif, wordt de mensch egocentrisch. Dan ziet het kerklid niet meer de geweldige taak, die hij heeft in het leven.

Wij komen zondags samen om toegerust te worden tot den grooten geestelijken strijd voor de eere Gods.

Zoo is het in den dienst des Woords en ook in den dienst der sacramenten. Gedoopt zijn wil zeggen voor je leven ingelijfd te zijn in de lijfgarde van koning Jezus. H[eilig] A[vondmaal] vieren heeft tot bedoeling om gesterkt te worden in de persoonlijke strijd tegen de zonde, maar ook om, na gemeenschap gehad te hebben met onzen gekruisigden Koning, kracht te ontvangen om te strijden voor de eer van Zijn Naam.

Ons kerkelijk leven cirkelde17 om het begrip stichting en zoo verloor men uit het oog de groote goddelijke roeping. Men maakte van de kerk een heilsinstituut in plaats van een bolwerk en aanvalsleger tegen de forten van Satan.

Nu zeg ik natuurlijk niet, dat onze kerken piëtistische kerken geworden zijn. Neen, mijn bedoeling is deze, dat hier piëtistische fouten18 openbaar worden. Dat wij met de piëtisten dit gemeen hebben, dat wij van de kerk een heilsinstituut maken. Daar is natuurlijk en gelukkig nog heel wat verschil. Het Piëtisme is de voedingsbodem geweest van het nationalisme. /7/

Is het ook mogelijk dat wij nu als kerken ook in die zonde vallen? Ik vrees met groote vrees en ik meen de symptomen te zien. - We zijn in deze oorlogsjaren bezig niet met de groote19 gevaren, die ons kerkelijk leven bedreigen en met bezinning over de geweldige roeping, die we nu en straks hebben, neen wij zijn bezig20 met zulke moeilijke intellectuele vraagstukken over het verbond,21 dat een gewoon gemeentelid het niet meer kan volgen. Er zijn met betrekking tot het verbond zooveel vragen die men niet kan oplossen, maar toch wil oplossen.

Ik zie aan de eene zijde een geweldig tekort in het vervullen van [de] roeping als kerk en aan de andere kant een intellectuele zelfoverschatting. Twee fouten: met de een is het Piëtisme begonnen, met de ander geëindigd. Het Piëtisme is dood geloopen in het intellectualisme en rationalisme.

Bestaat er voor ons nu het gevaar niet, dat wij met het Piëtisme de kerk zien als een heilsinstituut en dan eindigen om met haar te vallen in de fout van het rationalisme?

De gevaren zijn dunkt me lang niet denkbeeldig. Laten wij ons althans bezinnen. De geschiedenis is er tot onze leering en waarschuwing. De piëtistische inslag zie ik ook heel sterk bij velen van onze gemeenteleden. De kerk is er om stichting te ontvangen en als men er geen stichting meent te ontvangen, gaat men er niet meer heen of hoogstens één maal.

Het kerkelijk mededeelingenblad wordt nagegaan en men gaat daar ter kerk waar men meent het meest gesticht te worden en kan men in eigen kerk niet naar zijn zin terecht, dan besluit men maar om ‘elders’ te gaan kerken. /8/

Ook hier staat bij dat alles de stichting, d.w.z. de mensch in Sabbatsviering22 op de voorgrond. En de predikanten loopen gevaar om zich naar deze menschen te schikken en gaan dan zoo stichtelijk mogelijk preeken, want anders staat men voor leege kerken. - Maar zoo maakt men met elkaar de kerk kapot. - Wie in de eerste plaats stichting vraagt en wie in de eerste plaats stichting geeft, sticht noch zichzelf, noch een ander, noch Gods koninkrijk.

Maar wie het Sabbatsvieren ziet als een middel om God groot te maken, om Zijn Naam te danken voor de Verlossing in Jezus Christus, om Zijn23 Naam bekend te maken, wordt ook gesticht, gebouwd in zijn geloof.

De mensch mag ook Zondags niet in het middelpunt staan. Wij zijn op een bepaalde plaats geroepen om daar gemeenschappelijk Zijn Zaak te bevorderen.

Men hoort dikwijls zeggen: Ik heb aan één keer naar de kerk gaan genoeg.24 Wie zoo het kerk gaan opvat, begrijpt van de gehele N[ieuw] Te[stamentische] Sabbatsviering niets. Het eigen ik, eigen stichting staat op de voorgrond en de roeping om mee te werken tot uitbreiding van Gods koninkrijk op de achtergrond. De praktijk van het kerkelijk leven toont wel aan hoe verderfelijk deze instelling is. Men regelt het kerk gaan naar behoefte aan stichting; men brengt een dualisme in het leven door een deel van de tijd te reserveeren voor stichting en de andere tijd te besteeden voor de natuurlijke dingen. Een poosje naar een preek geluisterd, samen gebeden en gezongen en nu moet de ziel en God er maar mee tevreden zijn en men gaat weer over naar de ‘stichting’ van het lichaam. Het laatste is toch veel aangenamer en veel meer in overeenstemming met onze aard. /9/

Het egocentrische in ons kerkelijk leven maakt de kerk kapot, maakt ook ons geestelijk leven kapot.

Waarom gaan onze Gereformeerde menschen zoo slecht naar de kerk, en hoe langer hoe meer naar de bioscoop en schouwburg?25 Ja, ik noem het slecht als men gaat uitrekenen hoe vaak men moet gaan met het oog op eigen stichting.

Ik noem het slecht als26 Zondag ‘s avonds de kerken op veel plaatsen nog voor de helft niet bezet zijn. Het komt practisch hierop neer, dat velen maar 1 keer in de 14 dagen in de kerk komen. Hoe komt dat? Het deugt met ons christen zijn niet. Onze preeken zijn niet in orde.

Wie christen is,27 weet zich geroepen om het gehele leven in dienst te stellen van Zijn Koning.

Dan moet de dienst des Woord een vermaning zijn om de ballast der zonde af te werpen, om ons te bekeeren, maar met het doel om God zoo des te beter te kunnen dienen.

Uw zonde staat Gods zaak tegen, door uw zonde werkt ge mee met Satan, dat moet het motief zijn.

In de tweede plaats komt, dat ge door uw zonde u zelf het geluk beneemt en de hemel uit het hart en u zelf uit de hemel sluit. Wanneer het laatste het een en al is en het voornaamste is, dan weigert de mensch zijn hooge roeping. Dan vergeet hij, dat hij als mensch naar Gods beeld geschapen, geroepen is niet om eigen zaligheid op de voorgrond te plaatsen, maar om God te loven en te prijzen. Dan vergeet hij dat God door Christus hem uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht, opdat hij Zijne deugden [zou]28 verkondigen.29 /10/

Nu moet de prediking er meer op gericht zijn om de menschen uit die egoïstische, egocentrische, piëtistische spheer uit te halen en ze onder Gods zegen te maken tot calvinisten, tot strijders voor Zijn eer, tot menschen, die door God geroepen zijn tot zendingsmenschen, evangelisatiemenschen, tot menschen, die niet door30 Hitler, maar door God zijn aangewezen om te zijn de politieke apostelen van ons volk.

Deze oorlog heeft ons geleerd, dat duizenden van onze menschen verstard zijn in egoïsme. Wat een streven naar eigen zelfbehoud, wat een jacht naar geld en eeten.

Wat een streven om groot te worden, om eigen naam te vestigen.31 Zeker, we maken vergelijkenderwijs geen slecht figuur. Bij ons was een beste kern.32

Maar wij hebben het over de massa, voorgegaan door vele leiders.33

Wanneer we de oorlogsjaren nagaan en de rekening gaan opmaken, dan slaat ons de schrik om het hart.

Dan zien we zooveel op de debetzijde, dat wij een bankroet vreezen. En dan staan wij door God geroepen straks weer voor een nieuwe, geweldige taak.

Ik vraag me af, zullen we dan zoo weer34 verder gaan? Zal het Piëtisme nog meer veld winnen in onze kerken? Zal er van de kansels ook veel meer aandrang uitgaan om onze politieke roeping te vervullen? Die hebben we niet vervuld als we naar de stembus gaan. Die gaan we vervullen als we allen apostelen worden om op te komen voor de eer van onze God.

Stel nu eens: Nederland is straks weer vrij. Dan zegt ge misschien, dan is het voornaamste gebeurd. We zijn van de slaverij verlost. Ik zal God ook erg dankbaar zijn. /11/

Maar is Nederland dan weer vrij? Hebben we ons met de vrijmaking van Duitsland ook vrijgemaakt van het satanisme?35

Ik wil natuurlijk niet zeggen dat Nederland voor de oorlog een heilig land was. Dat was het bij lange niet. Maar ik wil u de vraag voorleggen of naar uw gedachte de geestelijke toestand beter of slechter is geworden? En dan kun[nen] we dit wel zeggen, al zijn we de Duitschers kwijt, we nog lang niet hun invloed kwijt zijn. Er is door hen een brok heidendom geïmporteerd, waartegen we nog jaren moeten vechten om het weer kwijt te worden. Ga desnoods elke n.s.b.er verbannen, dan zijt ge nog van het nationaal socialisme niet af. Veel menschen, die schijnbaar [met] vuur en vlam tegen het nationaal socialisme zijn, geven blijk geïnfecteerd te zijn door de nazipropaganda. Daarbij komt, dat de invloed van de oorlogsomstandigheden bij velen een funeste uitwerking [heeft]36 gehad. Wat nu? Zijn we straks misschien, als de eigenlijke strijd voor ons als christenen in dubbele mate begint, oorlogsmoe? Zullen we ons als kerken weer tot onze zoogenaamde zuivere kerkelijke taak beperken en zeggen: kerk en politiek zijn twee. Zeker, de kerk is geen kiesvereeniging evenmin als een schoolvereeniging. Maar wij hebben als kerk de taak de ouders op te roepen om hun kinderen naar de doopbelofte christelijk onderwijs te geven. We hebben ook de taak om onze menschen op te roepen tot politieke strijd. Tot politieke evangelisatie. Dat is de roeping der kerk. - En nu zie ik dat de kerk deze taak voor de oorlog en in de oorlog bij lange niet heeft vervuld. Dat hoe langer hoe meer de kerk werd een heilsinstituut. - De kerk moet het bolwerk zijn om het satanisme, waar het zich ook moge openbaren, te bestrijden. /12/

Met Gods Woord moet men37 belichten en beteugelen ook alle politiek streven, dat op revolutionair beginsel stoelt. De kiesvereeniging heeft een aparte taak. Ze heeft naast de beginselstudie allerlei praktische dingen te bespreken.

Ik weet wel, dat velen dat niet willen. Ik ga naar de kerk, zegt men, om zielevoedsel. Wat bekommer ik mij om al dat andere.38

Ik meen, dat ik al dat streven voldoende weerlegd heb. Wie zoo redeneert, zegt dat hij zich niet bekommert om de belangen van Gods koninkrijk. Die vergeet dat achter alle revolutionaire actie satan staat, die de kerk van Christus wil vernietigen.

Laten we er toch als kerk voor waken, dat we niet in de piëtistische hoek verzeild raken, maar laten wij onze geweldige taak zien. Die taak is door vele ambtsdragers veel te veel begrensd. Lees bijv. de preeken verschenen in Menigerlei Genade.39

Had de kerk haar taak beter verstaan, dan was men in deze tijd beter paraat geweest tegen ‘de geest der eeuw’.40


H.J.Ph.G. Kaajan is archivaris bij het Nationaal Archief te Den Haag.

1 J. Overduin, Hel en hemel van Dachau (Kampen 1945), vooral het laatste hoofdstuk. Zie voor een soortgelijk boek over kampervaringen uit Amersfoort: C.N. Impeta, Kampleed en Hemelzegen (Groningen 1946).

2 J.J. Buskes, Waar stond de Kerk? Schets van het kerkelijk ‘verzet’, Amsterdam 1947.

3 Interview met Slomp d.d. 10 mei 1946 en ‘Levensloop en werk van ds. F. Slomp, thans Evangelisatiepredikant voor de Geref. Kerk van Hoorn’, Collectie van de Stichting Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en Landelijke Knokploegen (LKP), 1945-1950 (nr toegang 251 a), bg-1. Nederlands Instituut voor oorlogsdocumentatie (niod), Amsterdam, verwerkt in: Rogier van Aerde (pseudoniem van A.J.H.F. van Rijen) e.a. , Het Grote Gebod. Gedenkboek van het verzet in LO en LKP, dl. ii (Kampen, 19894) en aangevuld met aantekeningen van het interview van Ger van Roon met Slomp van 30 september 1972. Particuliere collectie G. van Roon; Ger van Roon, Protestants Nederland en Duitsland 1933-1941 (Kampen 19902)198.

4 Eppo Kuipers, Er was zoveel werk nog te doen … Tante Riek en oom Piet in de jaren ’40-’45 (Winterswijk 1988); H.J.Ph.G. Kaajan, ‘Rietberg, Helena Theodora’ op http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn6/rietberg. Dit lemma verschijnt later ook in druk in deel 6 van het Biografisch Woordenboek van Nederland.

5 Jan Ridderbos, ‘De mens als onderdeel van een groter geheel. Het belang van de (bevolkings-)groep bij de geschiedschrijving van de Duitse bezetting’ in: George Harinck (red.), Tussen lijdelijkheid en verzet. Gereformeerden in bezettingstijd (Ad Chartasreeks nr. 8) (Barneveld 2005) 11-22.

6 Het Grote Gebod, 7-8; 114. Trouw, 9 augustus 1952; L. de Jong, De Bezetting, dl. iv (Amsterdam 1964) 83-86. Idem, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (wetenschappelijke editie), dl. vi ( ’s-Gravenhage 1975) 126-128; Jan Hof, [Vastberaden in verzet]. Frits de Zwerver.Twaalf jaar strijd tegen de Nazi-terreur (Den Haag 19957) 95-122; H.J.Ph.G. Kaajan, ‘Slomp, Fredrik’ op http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn6/slomp Dit lemma verschijnt later ook in druk in deel 6 van het Biografisch Woordenboek van Nederland.

7 Het manuscript maakt deel uit van het archief van F. Slomp, dat thans nog bij zijn zoon J. Slomp te Leusden berust, maar dat aan het niod te Amsterdam zal worden geschonken. T.g.v. Slomps 100e geboortedag verscheen onder de titel ‘Is dat dan fout? Ja zeker’ door Frits de Zwerver (Ds. F. Slomp) een bekorte, licht bewerkte versie (met transcriptieverschillen t.o.v. de hier afgedrukte tekst) in: Trouw, 5 maart 1998. In: Friesch Dagblad, 7 maart 1998 verscheen in de rubriek ‘Commentaar’ onder de titel ‘Frits de Zwerver … en zijn hartekreet’ een artikel, gebaseerd op het manuscript. In: De Reformatie, 5 mei 2001 verscheen van de kerkhistoricus H. Veldman onder de titel “Frits de Zwerver: ‘Men merkt in de prediking heel weinig van bestrijding van het nationaal-socialisme.’” n.a.v. bevrijdingsdag een becommentarieerde parafrase van het manuscript met een aantal uitgebreide citaten.

8 Mannes Schoppink, ‘Zoon van Frits de Zwerver werkte jarenlang aan de dialoog tussen christenen en moslims’ in: Bulletin Unie-NZV, 33e jrg, nr. 11 (maart 2005) 17-19; 18.Van de mensen, waarmee Slomp in het begin had samengewerkt was één op de drie omgekomen.

9 Dick Kaajan, ‘Kampen: eindpunt van tournee over geestelijk verzet’ in: Kamper Almanak. Cultuur Historisch Jaarboek 2003 (Kampen 2003) 176-195; 183-188.

10 F. Slomp, ‘Oorlogswinst’ in: Belijden en Beleven. Gereformeerd weekblad, 4e jrg. no 25 (21 februari 1947), [3-5].

11 F. Slomp, ‘Noodkreet’ in: Belijden en Beleven. Gereformeerd Weekblad, 4e jrg. no 40 (6 juni 1947), [5-6]; met een reactie van B. Holwerda ‘De dominee zonder kerk’ in: De Reformatie, 22e jrg. nr. 39 (5 juli 1947), 306-307.

12 Slomp spreekt consequent van kerk en politiek, maar bedoelt hetzelfde.

13 J.D. te Winkel, Kiezen en delen. Over de politieke en sociale implicaties van het christelijk geloof in de communicatie van het Rijk Gods door de missionaire gemeente in eigen omgeving (Amsterdam 1977) 20-30; H.C. Endedijk, De Gereformeerde Kerken in Nederland, dl. 1 (1892-1936) (Kampen 1990) 56-58; J. Vree, ‘Organisme en instituut. De ontwikkeling van Kuypers spreken over kerk-zijn (1867-1901)’ in: C. Augustijn en J. Vree, Abraham Kuyper: vast en veranderlijk (Zoetermeer 1998) 86-108.

14 H. Colijn, Saevis transquillus in undis. Toelichting op het Antirevolutionaire beginselprogram (Amsterdam 1934) hoofdstuk xxi.

15 J.D. te Winkel, Het wordt nooit meer als vroeger. Wat is er aan de hand met geloof en kerk (Franeker 1985) 20, 48; Endedijk, De Gereformeerde Kerken, dl. 2 (1936-1975) (Kampen 1992) 15.

16 Uitgebreid bijvoorbeeld in: J. Stellingwerff, De Vrije Universiteit na Kuyper. De Vrije Universiteit van 1905 tot 1955, een halve eeuw geestesgeschiedenis van een civitas academica (Kampen 1987)185-219; George Harinck, De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het gereformeerde leven 1920-1940 (Baarn 1993) (Passage Reeks 8) 329-358.

17 Jan Ridderbos, Strijd op twee fronten. Schilder en de gereformeerde ‘elite’ in de jaren 1933-1945 tussen aanpassing, collaboratie en verzet op kerkelijk en politiek terrein (Kampen 1994) dl. ii, 38-39 (noot 50).

18 Interviews met Slomp in: Nederlands Dagblad, 3 mei 1975 en in: Provinciale Zeeuwsche Courant, 17 april 1976 [Zelfde tekst ook in: Nieuwsblad van het Noorden, 18 juni 1976].

19 Dit calvinistische standpunt was reeds te lezen in: De Standaard, 11 juli 1933, gecit. naar Van Roon, Protestants Nederland, 240; J. de Bruijn en P.E. Werkman, Van tuindersknecht tot onderkoning. Biografie van Marinus Ruppert, dl. 1: de jaren 1911-1947 (Hilversum 2001) (Passage Reeks 15) 97-101.

20 Helderse Courant, 29 september 1963. Nederlands Dagblad, 3 mei 1975. Provinciale Zeeuwsche Courant, 17 april 1976. Zie voor de gedachtenwisseling met Lindeijer: Hoornsignaal, [14] juni 1955.

21 Harmjan Dam, De nsb en de kerken. De opstelling van de Nationaal Socialistische Beweging in Nederland ten opzichte van het christendom en met name de Gereformeerde Kerken 1931-1940 (Kampen 1986) 62, 78-82; Ridderbos, Strijd op twee fronten, dl. i, 134-140. Affiche in: R.P. Zijp, Anderhalve eeuw gereformeerden 1834-1984 (Utrecht: Stichting Het Catharijneconvent 1984) 98.

22 C.S.L. Janse, Bewaar het pand. De spanning tussen assimilatie en persistentie bij de emancipatie van de bevindelijke gereformeerden (Houten 19852) 81-86.

23 Na eerst geprobeerd te hebben aan de Vrije Universiteit te Amsterdam te worden toegelaten, studeerde Slomp theologie aan de uit de Afscheiding voortgekomen Theologische School te Kampen. Jan Slomp, ‘Frits de Zwerver en zijn kerk. Herinneringen aan mijn vader’ in: Gereformeerd kerkblad voor Drenthe, Overijssel en Flevoland, 29 april 1995, 4-5, 4.

24 P. van den Burg, ‘Het piëtisme: voedingsbodem voor de afscheiding van 1834’ in: A.P. Crom e.a. (red.), Anderhalve eeuw gereformeerden in stad en land, dl 3, Groningen (Kampen 1984) 5-7, 6.

25 Zie voor de verschillen in spiritualiteit: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, 92e jrg, nr. 3 (september 1992).

26 Zie voor de kritiek hierop binnen de Gereformeerde Kerken: A. Kuyper, ‘Mysticisme’ in: Drie kleine vossen, (Kampen 1901) 45-74; H. Bavinck, De katholiciteit of het Koningschap van Christus, dl. i (Kampen 1911) 34; A. Kuyper, E voto Dordraceno. Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus, dl. ii (Kampen 18923) 201; A.A. van Schelven, Bewerking van een piëtistisch-getinte gemeente (Goes 1916); Kruyt, Onkerkelijkheid in Nederland ; K. Dijk, ‘Het moderne adventisme’ in: N. Buffinga e.a., Beproeft den geesten. Hedendaagse stroomingen op religieus gebied (Culemborg 1934) 152-155.

27 Th.J.S. van Staalduine, Om de lijn der Afscheiding. Prof.dr. G.M. den Hartogh en de Vrijmaking van 1944 (Heerenveen 2004) 54-63.

28 H.J.Ph.G. Kaajan, ‘Voor en tegen ‘Nieuw-Nederland’. Protestantse reacties op de Pinkstermanifestatie van de Oxford-beweging in Utrecht en haar nasleep (1937-1939)’ in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800, nr. 35 (november 1991) 72-96, 90-96.

29 Te Winkel, Het wordt nooit meer als vroeger, 48-49.

30 Zie ook: Dick Kaajan, ‘Frits de Zwerver en de spanning tussen kerk en verzet’ in: Harinck, Tussen lijdelijkheid en verzet, 87-107.92-93, 95-97.

31 Interview door Joop van Tijn in: Vrij Nederland, 6 mei 1967. Vermoedelijk betrof het hier een eigen vertaling.

32 Dit is bekend uit de aanhef van een andere brief van Slomp van 26 juni 1944, waarvan dr. J. Slomp een kopie heeft. Beide brieven werden niet in het synodearchief teruggevonden. Het Utrechts Archief (hua), Synodale archieven van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1836-1980, inv.nrs. 630 en 631. Reden hiervoor zal zijn geweest dat deze niet langs de kerkelijk juiste weg waren ingediend

33 Het eerste deel van deze brief is gedeeltelijk te vinden in: Joh. De Haas, Gedenkt uw voorgangers, dl. v, (Haarlem 1989) 185-186, 186, terwijl het tweede deel in zijn geheel is gepubliceerd in het artikel van J. Slomp, ‘Synode stelde verzet teleur met houding in zaak-Schilder’ in: Trouw, 13 november 1987; Ridderbos, Strijd op twee fronten., dl. ii, 351 citeert ook uit deze brief.

34 Een exemplaar is onder meer te vinden in: hua, Archieven en collecties en documentatie van de Gereformeerde Kerken in Nederland van de Vrijmaking van 1944, inv.nr. 458. Dit document verscheen na de oorlog ook als ongedateerde circulaire. Zie voor Slomps bedoeling hiermee interviews met hem in: De Goede Tijding, 44e jrg. no 43 (26 april 1968); Nederlands Dagblad, 3 mei 1975.Verder wordt de brochure geciteerd in: J. Melkman, Geliefde vijand. Het beeld van de Jood in de naoorlogse Nederlandse literatuur (Amsterdam 1964) 20; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl. viia (‘s-Gravenhage 1976) 463 noot 2 [spreekt abusievelijk van een preek i.p.v. een brochure]; Hof, Vastberaden verzet, 200; Ridderbos, Strijd op twee fronten, dl i, 75 vat de brochure gedeeltelijk samen en citeert er uitgebreid uit in dl. ii, 351; G.J. van Klinken, Opvattingen in de Gereformeerde Kerken in Nederland over het jodendom, 1896-1970, (Kampen 1996) 398, 431.

35 Slomp zag het als een taak van de kerk om als Christenen over de gehele wereld elkaar te helpen in de bestrijding van de morele ontaarding, het communisme en een intensievere evangelisatie en zending. In de hoop om de kerkscheuring van 1944 ongedaan te maken waren de Gereformeerde Kerken daarentegen na de oorlog vooral binnenkerkelijk bezig.

36 Joh. Van Hulzen en Ad Goede, ‘Gevangenisdeuren zwaaien open’, afl. 1 in: De Zwerver.Weekblad der GOIWN en LO.-LKP.-Stichting, 3e jrg. no. 26 (28 juni 1947), waarvan de afl. 1-3 zijn bewerkt in: Jan Hof, De dubbele slag in Arnhem. De KP-kraken van de Koepel en het Huis van Bewaring (Baarn 2004) 8-76; De Goede Tijding, 44e jrg. no 43 (26 april 1968); Hof, Vastberaden in verzet, 198-200, schrijft abusievelijk in plaats van de tweede brochure, dat hij de tekst voor een hagepreek bij zich had. Slomp had om veiligheidsredenen , aldus eigen mededeling in interview in: Trouw, 9 maart 1963 nooit preken bij zich. In plaats daarvan kende hij twee preken uit zijn hoofd, t.w. over Exodus 1: 15-21 en Lucas 10: 18.

1 Het manuscript heeft geen titel.

2 Hierna doorgestreept ‘Als God ons nog tijd van leven’.

3 De Nationaal-Socialistische Beweging was in 1931 opgericht door A.A. Mussert. De Christelijk-Democratische Unie werd in 1926 opgericht en in 1946 opgeheven. Zie voor de laatste: H.J. Langeveld, Protestants en progressief. De Christelijk-Democratische Unie 1926-1946 (‘s-Gravenhage 1988).

4 In het manuscript luidt dit slecht lopende zinsdeel: ‘maar noem vooral niet van de kansel het nationaal socialisme, niet gaan bestrijden’.

5 In het manuscript is hier ruimte voor een woord opengelaten.

6 In het manuscript: ‘men bleef er over kerkelijke leiding huiverig’.

7 Op 2 oktober 1936 besloot de generale synode, dat het lidmaatschap van de nsb en de cdu onverenigbaar was met dat van de Gereformeerde Kerken in Nederland. Professor K. Schilder diende als voorzitter van Commissie iii een meerderheidsrapport in, terwijl professor H.H. Kuyper als tegenstander een minderheidsrapport indiende, daarin gesteund door zijn vu-collega’s. Zie voor de totstandkoming van het besluit: Van Roon, Protestants Nederland, 49-50; Dam, De nsb en de kerken, 144-147; Langeveld, Protestants en progressief, 320-33; Harinck, De Reformatie, 320-329; Ridderbos, Strijd op twee fronten, dl. i, 185-194, 203-234; G. Harinck, Tussen Barmen en Amsterdam (Kampen 2003) 12-18. Het besluit van de generale synode werd op 25 maart 1941 bekrachtigd. Zie: Document xxix in: Th. Delleman (red.), Opdat wij niet vergeten. De bijdrage van de Gereformeerde Kerken, van haar voorgangers en leden, in het verzet tegen het nationaal-socialisme en de Duitse tyrannie (Kampen 1949) 518-529.

8 Menigerlei Genade was een wekelijkse prekenserie, die sinds 1910 binnen de Gereformeerde Kerken in Nederland verscheen. Te Winkel, Het wordt nooit meer als vroeger, 33-36 geeft ook voorbeelden van preken, die waarschuwen tegen politieke stromingen als het communisme en het fascisme, maar niet concreet tegen het daaraan verwante nationaal-socialisme.

9 Zie synode-besluit d.d. 2 oktober 1936 in: Acta van de Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland, gehouden te Amsterdam van 25 augustus tot 2 oktober 1936, art. 272 en Bijlage lxiv.

10 Heemse, gemeente Hardenberg, in Overijssel.

11 Bedoeld wordt de Altreformierte Kirche, waarmee de Gereformeerde Kerken in Nederland sinds 1923 een organisatorisch verband hadden. H.W. Lenderink, ‘De Gereformeerde Kerken van Bentheim en Oostfriesland’ in: Delleman, Opdat wij niet vergeten., 426-4439; Van Roon, Protestants Nederland, 193-199.

12 Zie voor de Bekennende Kirche en de Duitse Kerkstrijd: Van Roon, Protestants Nederland, 219-233; Ridderbos, Strijd op twee fronten, dl. i, 97-115; Harinck, Tussen Barmen en Amsterdam, 5-12.

13 Martin Niemöller (1892-1984), predikant van de Evangelische Kirche te Berlijn, werd als leider van het kerkelijk verzet van de Bekennende Kirche na zijn arrestatie in 1937 het jaar daarna veroordeeld en was tot 1945 ‘persoonlijke gevangene’ van Hitler in de concentratiekampen Sachsenhausen en Dachau.

14 De volgende alinea begint met de doorgestreepte zin: ‘En nu zouden we denken, dat een verongelukt schip een baken in zee is’. Deze zin komt verderop alsnog in de tekst voor.

15 J. Waterink, Wij, Calvinisten …nú (Franeker 1945) 4 verstaat onder Calvinisten: alle positief-christelijke Nederlanders, die zich gebonden weten aan de Nederlandse confessies en die in navolging van Johannes Calvijn (1509-1564) de overtuiging hebben God te moeten dienen op ‘álle terreinen des levens’ [Godgeleerd gebied, kerkelijk-, maatschappelijk- en staatkundig gebied]. In Mogen wij zoo verder gaan?, 5 omschreef Slomp hen als volgt: ‘Een Calvinist is iemand die voor alles de eere Gods op den voorgrond plaatst. [ …], die graag als het moet zijn leven wil geven voor zijn Koning.’

16 In het manuscript opnieuw gevolgd door: ‘anders’.

17 Hierna doorgestreept ‘te veel’.

18 Oorspronkelijk (doorgestreept): ‘zonden’.

19 Hierna doorgestreept: ‘vijanden in en buiten’.

20 Hierna doorgestreept: ‘met dogmavorming en vragen van dogmatiek’.

21 Volgens de gereformeerden (synodaal) ontvingen de uitverkorenen de volle verbondsbeloften. Door de doop werden de kinderen van de gelovigen voor wedergeboren gehouden totdat het tegendeel bleek. De latere gereformeerde vrijgemaakt rekenden in principe alle gelovigen, uitverkorenen en niet-uitverkorenen, inclusief hun kinderen, vanwege de verbondsbelofte tot Gods deelgenoten. Geloofsgehoorzaamheid of ongehoorzaamheid was bepalend voor zaligheid of verbondswraak. Uitgebreid over beide opvattingen: Van Staalduine, Om de lijn der Afscheiding, 48-53.

22 Zondagsviering, waarbij de dag aan God en de dienst aan Hem wordt geheiligd.

23 Hierna doorgestreept: ‘eer te’.

24 De ochtenddienst was een leerdienst, waarin de exegese van een tekst met toepassing centraal stond, terwijl in de middagdienst een catechismuspreek werd gehouden.

25 In 1952 protesteerde Slomp met zijn collega dr. J. Schelhaas Hzn.zelfs bij de generale synode tegen deze ontwikkeling. Ingekomen stukken. hua, Synodale archieven van de Gereformeerde Kerken in Nederland, 1836-1980, inv.nr. 768-A 72. R. Schippers, De gereformeerde zede (Kampen 1954) 167-175; J. Plomp, Een kerk in beweging. De Gereformeerde Kerken in Nederland na de tweede wereldoorlog (Kampen 1987) 52-54.

26 In het manuscript abusievelijk gevolgd door: ‘men’.

27 Eerder (doorgestreept): ‘zich christen weet’.

28 In het manuscript abusievelijk in de meervoudsvorm, het oorspronkelijke ‘wij’ werd echter gewijzigd in ‘hij’.

29 1 Petrus 2: 9.

30 Doorgestreept ‘de F[ührer]’.

31 Hierna (doorgestreept): ‘Wat een’.

32 Hier zal Slomp gedacht hebben aan het relatief grote aandeel, dat de gereformeerden leverden aan het werk van de l.o.-l.k.p.

33 Hier doelt Slomp waarschijnlijk op het gebrek aan leiding van de generale synode. Zie hiervoor de dissertatie van Ridderbos, Strijd op twee fronten, passim en Slomps brochure Mogen wij zoo verder gaan?, waarin hij naast de gemeenteleden en zijn collega-predikanten ook de generale synode op haar verantwoordelijkheid aansprak.

34 Doorgestreept: ‘ook’.

35 Slomp zag in elke vorm van ideologie na de oorlog een uiting van de satan. Niet voor niets ging één van de twee verzetspreken, die hij tijdens de oorlog veel hield, over de overwinning op de satan (Lucas 10:18).

36 In het manuscript abusievelijk: ‘hebben’.

37 Oorspronkelijk (doorgestreept): ‘Bij het licht van Gods Woord moet men’.

38 Oorspronkelijk (doorgestreept): ‘Wat kan mij al het andere s[chelen]’.

39 Gevolgd door (doorgestreept): ‘Zouden er misschien niet veel minder’.

40 Toespeling op Isaäc da Costa, Bezwaren tegen den geest der Eeuw (Leyden 1823).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 2005

DNK | 61 Pagina's

Frits de Zwerver over kerk, politiek en piëtisme (1945)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 juni 2005

DNK | 61 Pagina's