Jets over het Antinomianisme in de 17e eeuw.
XVII.
ANTWOORD VAN Ds. STROOBANT.
Bij ketters ontwaart men meestal karakterloosheid. Daaruit moet men hun draaien en wenden naar de tijdsgelegenheid verklaren. Het is moeielijk vat op hen te krijgen, omdat zij hun gevoelens kleeden m een bekend en geliefd gewaad, in de hoop, dat kleederen den man maken. Deze ervaring hebbïn de afgevaardigden der Classis Walcheren in den jare 1689 ook van Ds. Stroobant, .den krypto-Verschorist, opgedaan. Bewonderenswaardig is, om die rede vooral, - de kalmte, waarmee de predikanten Schorer en Tilenais de draaierijen van den beroepen leeraar van Gapinge beantwoord hebben. Zetten wij ons ïot luisteren naar hun rapport van den lyden Nov.
Zij eischen, dat Ds. Stroobant satisfactie zal geven, zooals hij beloofd heeft. Veel hoop hebben zij er echter niet op, want de antwoorden des beschuldigden zijn: I. contrarie de waarheid, zooals die uit een onpartijdig getuigenverhoor gebleken is; 2. contrarie zijn eigen bekentenis, 7 Oct. afgelegd; 3. de reeds gegeven suspicie nog vermeerderende; of 4. de kwestie als zoodanig niet rakende. Voorts vernemen wij, dat de deputati-eischen het kort en goed recht gedaan worde in het belang van de kerk en l5s. Stroobant zelven. Op dit laatste dringen zij te meer aan, omdat hun ter oore gekomen is, dat Stroobant's vrienden zijn zaak aan de tafel der politieken wenschen te brengen.
Nauwelijks hebben de Deputaten uitgesproken, of Stroobant staat op en vraagt: rISBfeöpie van het rapport; 2. opgave van de namen der oor-en ooggetuigen, die hem beschuldigd hebben; ' 3. inboeking van zijn schriftelijke antwoorden over de feiten; 4. voorlezing van de attestatiën, door hem ingebracht, waaruit blijken kan, dat hij van Hattem's gevoelen meer bestreden dan beleden heeft. Met uitzondering van het tweede worden Stroobant's verzoeken toegestaan. Niet dat men opziet de namen der getuigen te noemen, maar daar zijn dreigingen uitgesproken, die het voorshands wenschelijk maakten ze niet te zeggen.
. Hiermee is de zaak van Stroobant voorloopig geëindigd. De Classis gaat andere punten behandelen, die ons op dit oogenblik geen belang inboezemen. Wij gaan dus heen. Vraagt ge, tot wanneer, de geschiedenis antwoordt: »Tot het begin van 1690". Wel heeft Stroobant nog eens (15 Dec.) gevraagd of zijn zaak ten einde gebracht mocht *worden, maar men heeft hem toen tot , de eerste vergadering der Classis in de maand Januari 1690 uitgesteld.
Het is de Kerkeraad van Gapinge, die het eerst weer optreedt. Den 5den Jan. 1698 zijn de broeders bijeen.— Daar laat de procureur Siebruys door den koster vragen, of hij binnen mag komen. De Classis staat hem dit toe en luistert, als hij met eenige beleefde woorden twee geschriften inlevert, een van het Collegium Qualificatum van Gapinge, en een van den Kerkeraad dierzelfde gemeente. Het eerste luidt;
Wij, ondergeschrevenen, leden van het Collegium Qualificatum van Tergapinge, hebben met eenparig advies geauthoriseerd en gedeputeerd den Heer Procureur Siebruys in de plaats van den Heer Voordammen (die door zijne doodelijke ziekte in de E. Classis niet kan binnenstaan) op verzoek en last van het voornoemde Collegium Qualificatum in de E. Classis te compareeren en ootmoediglijk te verzoeken, dat de E. vergadering de zaak van de kerk van Tergapinge gelieve ten spoedigste te determineeren, 't Oorkonde bij ons onderteekend. Act, den 4 Jan. 1690.
LEENERT SCHIJFTEN.
- CORN. LEERSEN.
WILLEM ABRAHAMSEN.
De Kerkeraad gaat in zijne missive veel verder. Hij wenscht ook wel dat aan de zaak van Ds. Stroobant spoedig een einde worde gemaakt, maar wijst »conscientie wege'' op »deri desolaten toestand en het verval van de kerk (te Gapinge) die haar nu al drukt en verder drukken zal" (den nood der armen vooral) De gevolgen eener weigering van dit verzoek wijt hij aan de Classis.
Deze wijst den eersten brief als onwettig af, maar antwoordt op den tweeden, dat de oorzaak van den langen duur der quaestie-Stroobant niet bij hen moet gezocht worden Zij verlangen even hard als Gapinge naar het eind.
Hierop ontvangt Ds. Stroobant het woord, waarop hij zich eerst verdedigt tegen een aanklacht der gedeputeerden over hem, als zou hij het gerucht verspreid hebben, ddt de afgevaardigden de oorzaak zijn van den langen duur zijner zaak. Hij loochent dat. Vervolgens aan zijne reductie beginnende, beklaagt hij zich, dat men hem niet naar recht heeft behandeld, met name de Deputatie niet, die hij zelfs eens noemt »die voorgeven gecommitteerd te zijn." Voorts hooren wij van hem een lang betoog, dat er op aangelegd is de aandacht van de hoofdzaak (de ketterij) af te leiden en te pukkelen, of hij ook als de mishandelde onschuld kan prijken. Daarna beproeft hij de verklaringen van D.D. Biscop, Termaten van Leeuwen, Van Deinse te verzwakken, of in zijn belang te exploiteer en! De attestatiën van de kerken te Hoeck, te Leiden, van de Classis Tholen en Bergen op Zoom legt hij hierbij over.
DE GAAY FORTMAN.
Heere zijnen God, en Hij doet hem rijden op de bergen van zijn heiligheid.
Dit alles nu ligt in ttet geloof in. Lag er in van zijn eerste kiem. En gaat er nooit uit. Maar heel iets anders nu is het, of de persoon zelf de volle kracht hiervan in werking zet. In doodsangst geeft iemand soms een gil met een stemgeluid, dat ge zegt: Wie had ooit gedacht dat er zoo'n stem in dien persoon inzat. En zoo ook hier. Als het er op aankomt, en dat geloof toont eens zijn reuzenkracht, dan is het een leeuw die van uit uw hart brult. Maar dit neemt niet weg, dat in dea gewonen gang des levens, deze werking zeer onderscheiden is en zeer bij trappen gaat, en ook weer kan verdonkeren voor een tijd.
’s Winters zit er aan heel den boom geen blad, en toch.. het blad zit er in. Zie maar als het Mei wordt! ..
En zoo nu kan ook^e uitwerking, de daad van het geloof, ook de inkeerende daad van het geloof, nog zeer zwak en gering zijn, en weer inbuigen, en alzoo een toestand in het leven roepen van allerlei nood en dood.
Maar dit alles doet niets af aan het geloof zelf.
Ook al slaap ik, toch heb ik het gezichtsvermogen. Ook al blinddoekt men mij, toch is het ziensvermogen in mij. Ook al is mijn oog krank, toch zal na genezing blijken, dat het gezicht er nog in is.
En zoo nu ook, al gaat in uw geestelijken slaap het geloof kwijnen, al verblindt soms de wereld u, ja, al overvalt u geestelijke krankheid, toch blijft het geloof het geloof tot in den wortel van uw wezen, en in dien wortel zit altoos én de zekere kennisse én het zekere vertrouwen in.
KUYPER.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 20 februari 1887
De Heraut | 4 Pagina's