GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vrijmoedige aanspraak aan 3. H. Prins van Oranje (Willem II).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrijmoedige aanspraak aan 3. H. Prins van Oranje (Willem II).

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DOOR M. TEELINCK.

XI (Slot).

Ten slotte bepaalt Teelincks tegenstander zich bij de zeven grondstellingen, die door den aangevallene voorgedragen waren als noodzakelijk voor de welvaart en rust van ons vaderland.

Tegen de eerste, waarin sprake is van de vrijheid naar lichaam en ziel, door Teelinck wenschelijk geacht, brengt hij o. a. in: »Wil hg (Teelinck) vrijheid, waarom vervolgt hij anderen? Waarom laat hij zijnen naaste niet genieten, hetgeen hijzelf begeert? Waarom wil hij Belialsstukken, gelijk hij zijne medechristenen noemt, weggenomen en verjaagd hebben? Hoe kan God de vrijheid voor zulke Gereformeerden als Teelinck, die deze aan anderen weigeren, behoeden? Of weten wij niet, dat er gezegd is: Hetgeen gij wilt, dat anderen u doen, doet dat ook aan anderen? De rechte vrijheid, die de oude Prins Willem met zijn bloed bevestigd heeft, bloeit nog in de vereenigde provinciën, waar zijns gelijken niet aan het roer zitten. En bloeie eeuwiglijk, onder de wijze regeering der Heeren Staten en Zijne Hoogheid, die nooit luisteren naar zulken raad en opstoking, die naar bloed dorst, opdat onze staat en inzonderheid Holland die liefe­ lijke moeder blijve, in wier schoot alle Christenen en godvruchtige ballingen, die om de vrijheid van hun conscientie lijden moeten, een veilige toevlucht en verzekering vinden." Uit deze woorden blijkt genoeg, v.'elk geesteskind de bestrijder van Teelinck geweest is.

De tweede stelling »Spanje nooit te vertrouwen", bezwaart den kampioen minder, mits »onder voorwaarde van onze trouw en belofte omtrent den bezworen vrede oprechtelijk te onderhouden."

Van de Unie van Utrecht verklaart hij, dat niemand, vooral Holland niet, haar verbreken wil. Zoo er schuld is, dan moet men die zoeken bij de andere provinciën, die zooveel ten achteren zijn bij Holland en »den eenparigen voet van contributiën of middelen nooit hebben willen aangaan, " Tevens beweert hij, dat »volgens het eerste artikel der Unie (beloofd is), iedere provincie te lateri bij zijn rechten, privilegiën en vrijheden."

De kwestie der militie, zooals Holland die wilde oplossen, door nl. 2700 paarden en 26000 man in dienst te houden, vindt in Teelincks tegenstander een verdediger. Voorts valt hij hem hard over hetgeen hij noemt Teelincks pluimstrijkerijen en vleierijen tegenover het huis van Oranje en Nassau en den prins. Terwijl hij tevens den moed heeft, om tegenover alle onheuscïie behandelingen van Holland en Amsterdam, de bewering uit te spreken, dat deze »Zijne Hooggemelde Hoogheid het ontzag en de eere toedragen, die de deugd zijner voorzaten aan den Staat verdiend heeft." Van den prins zelf zegt hij echter: »Wij wenschen, dat onze stadhouder niets ondersta, dan wat waardig zij van God en alle oprechte Hollanders (hiertoe behooren de Staten natuurlijk, maar niet het volk, dat steeds zeer prinsgezind was) en bondgenooten begunstigd en gestijfd te worden."

In zake het pleidooi, dat Teelinck geleverd had voor de handhaving van de West-Indische maatschappij doet zijn partij uitkomen, dat de schrijver van de vrijmoedige aanspraak hoofdparticipant is van de West-Indische maat­ schappij. De Staten, die zeer nalatig geweest waren in het zenden van hulp aan den admiraal in Brazilië, tracht hij wit te wasschen van hun schuld, door de volgende oorzaken op te geven van den achteruitgang der Nederlandsehe zaken in West-Indië:

1. De kwade directie der hoogste regeering in Brazilië en het uitputten der landzaten en inwoners;

2. het kwalijk administreeren der gelden;

3. de hardnekkigheid van sommige Zeeuwen in het verhinderen van den vrijen handel;

4. de traagheid en onwilligheid der andere provinciën (Holland gaat vrijwel) in het opbrengen van hunne consenten (toegestane gelden) tot subsidie der Compagnie, waarvan eenige, o. a. de provincie van Friesland, nog niet één stuiver betaald hebben.

Eindelijk komt P, op Teelincks laatste grondstelling, de handhaving der Gereformeerde religie, gelijk die binnen Dordrecht in 1618 en 1619 is vastgesteld. Hij zegt: »Dat die gehandhaafd worde staan al de Staten en Magistraten, vooral de landschappen, toe, doch niet met vuur en mutsaards, gelijk onze nieuwe inquisiteuren zoeken, maar met een oprechte leer en godvruchtig leven." Erasmus is in dezen 's m.ans ideaal Verder bestrijdt hij het gevoelen van Teelinck, dat er voor alles geoorlogd is om de Gereformeerde religie. Naar zijn beweren is de strijd begonnen »tot voorstand van de oude vrijheid, rechten en privilegiën en tot verlossing van de Nederlanden uit de tirannie, verdrukking en slavernij, waar de hertog van Alva hen in hield." Dit weerspreekt hij wel eenigszins, als hij zich beroept op enkele instructiën van den Prins van Oranje aan zijn bevelhebber Sonoy en Lumey, waarin hij schreef, »dat hij de Gereformeerde religie zou toelaten, zonder nochtans te gedoogen, dat dien van de Roonische kerk eenige overlast gedaan wierde, of ook, dat zij belet wierden in de exercitie van hunne religie." Daarom pleit de schrijver voor de Papisten om ze niet uit te drijven.

Ten laatste breekt Teelincks tegenstander een lans voor de macht der hooge overheden in kerkelijke zaken. ITet bewijs, aan Sauls en Uzzia's geschiedenissen ontleend, dat hun inbreuk in de rechten der kerk zwaarlijk gestraft is geworden, tracht hij om te werpen, door te onderscheiden tusschen wet en Evangelie. De eerste is gebonden aan een zekere plaatse, een zekeren stam, een zeker huis, terwijl de Christenen in alle plaatsen mogen samenkomen, onder het gehoor van »alle menschen, die slechts bekwaamheid hebben." De consequentie van deze stelling zal wel niemand inzien. Ook > s het niet duidelijk, hoe uit de verplichting der overheid, om kennis te nemen van hare religie, haar macht voortvloeit over de kerk. Eigenaardig is de bewering van P., dat de koningen en vorsten van Israel »niet ten eenen male verstoken geweest zijn van alle regeering over de religie en den dienst des Heeren, maar alleenlijk van het offeren" enz. Alsof niet de gansche religie, hare inrichting en leiding van God besteld was. David moet dienst doen, om de macht der overheden in de kerk te bewijzen, want hij heeft de priesters in familiën verdeeld. Ook joas heeft gezorgd voor de herstelling des tempels. Uit lateren tijd komen Constantijn de Groote en Jakobus I bewijzen, dat de overheid gezag heeft in kerkelijke zaken. Als deze zaak met zulke middelen moet verdedigd worden, voelt men wel, dat zij wankel staat.

Met een heilwensch aan den burgemeester van Middelburg, om wiens wil O. M, P. de pen opnam, eindigt de schrijver.

Teelinck heeft nimmer geantwoord op deze «Bedenkingen", die den 2den November 1650 voleindigd waren. Want toen zij hem in handen kwamen, was Prins Willeni reeds gestorven (10 November) en de regeering in handen, den huize van Oranje zeer vijandig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's

Vrijmoedige aanspraak aan 3. H. Prins van Oranje (Willem II).

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 april 1888

De Heraut | 4 Pagina's