GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

WILLEM DIRKS.

De eerste martelaar uit de dagen der reformatie in de Noordelijke Nederlanden is Willem Dirks geweest. Hij woonde te Utrecht, toen daar het Woord der waarheid gepredikt werd door den ijverigen AVillem Ottens. Met dezen was hij door geestelijke banden verbonden, wat niet verborgen kon blijven voor de vijanden der Hervorming en hem de strengheid der vervolging, waarmee de nieuwe bisschop van Utrecht, Hendrik van Beieren, op liet voetspoor zijns voorgangers, tegen de ware l^elijders des Heeren was opgetreden, op den hals haalde. Om zijn stand en aanzien had men dezen Dirks anders niet behoeven te vreezen. Hij was stadskuiper (zijn bijnaam was: de roode kuiper), en had zijn huis in de Viesteeg. Kennis en geleerdheid had hij niet. »Een man uit het volk, soms rmv in zijn taal, gelijk 't zelfs niet vreemd was bij de meer beschaafde kinderen der i6e eeuw, een eenvoudig werkman — niets meer." Het was dan ook niet de man, dien Romes geestelijkheid vreesde, maar zijn beginsel, zijne belijdenis, de lieerschappij van den Koning en Heere, dien hij beleed. In 1522 werd Dirks het eerst verdacht van ketterij. Hem werd toen verboden, zijn huis te verlaten. Men vond echter geen genoegzame bewijzen tegen hem, daarom werd het verbod tegen hem ingetrokken. Was hiermee den argwaan tegen Dirks het stilzwijgen opgelegd, in het hart zijner vijanden bleef die voortleven. Daarom beloerden zij hem zoo dikwijls zij konden, of zij iets tegen hem konden vinden. Eindelijk — daar kwam iets. In de Kamer van het kuipersgilde beweerde hij openlijk voor zijne gildebroeders, dat een bisschop, ja, dat ieder priester behoorde getrouwd te zijn. Ziedaar een ketterij, die wel door enkele kuipers beaamd, maar door anderen aangegrepen werd, om onzen Dirks vooreerst de gildekamer te ontzeggen. Bleef het voorloopig hierbij, dit duurde niet lang. Vooral niet toen den kettermeesters ter oore gekomen was, dat hij een brief van een Sacramentist te Antwerpen met het opschrift: »Aan Willem den kuiper", en den aanhef: »Lieve broeder in Christus, " geopend en zich toegeëigetid had. Konden duidelijker zijn kettersche gevoelens blijken ? De kettermeesters vonden deze daad reeds zwaar genoeg, om hem door de diefleiders uit zijne woning te laten wegvoeren en in de Jonker-Peterskamer op de Sint-Katrijne-poort gevangen te zetten.

Dirks zat nog niet lang in zijne gevangenis, toen het verhoor begon. Van de eerste beschuldiging aangaande denverdachten brief kon hij zich gemakkelijk vrijpleiten. Daar was in Utrecht nog een Willem de kuiper, bij wien de brief thuis hoorde. Maar het verwijt van »met Luyter werk oft leringen omgegaan ende hem beholpen te hebben ende een vuyl luters boof" te zijn, kon hij niet weer­ leggen. Integendeel, de verhooren van den 7den en Ssten Juli 1525 brachten nog meerdere ketterijen aan het licht. Vooreerst de hierboven reeds medegedeelde woorden op de gildekamer. En dan beweringen als deze: i. De paus bezat geen macht van binden en ontbinden, want evenals alle menschen is hij leugenachtig; 2. St. Petrus is nooit paus geweest; 3. een bisschop moet zooals Sint Paulus leert, eerst zeven jaar, en een priester eerst drie jaar getrouwd zijn en kinderen hebben, eer hij waardig is de mis (het Avondmaal) te bedienen; 4. de woorden : «Vertoon u aan den priester" (Matth. 8 : 4) hebben niets met de biecht te maken; 5. de biecht is onnoodig, het doen van bedevaarten slouter fantazy", het aanroepen van Maria en de heiligen ongeoorloofd en het hoogwaardig Sacrament (het Avondmaal) niets anders dan brood." Uit deze belijdenis blijkt, dat, al moge Dirks een eenvoudig en ongeletterd man geweest zijn, hij een hoogere wijsheid kende en wel die van Gods Woord. Daarom konden zijne rechters hem niet overtuigen van godslastering, hoe dikwijls zij het hem trachten te beduiden. Eindelijk vroegen zij hem, of hij niet voelde, dat 't hem, den eenvoudigen werkman, niet toekwam, tegenover zoo groote godgeleerden, die zijne gevoelens hadden veroordeeld, te gaan staan. Doch ook hierop bleef hij het antwoord niet schuldig. Hem was, door 's Heeren genade, de noodige kennis ten deel gevallen van het Woord Gods evenals aan de apostelen, die toch ook maar visschers waren. Ook verklaarde hij niets gezegd of gesproken te hebben, wat hij niet met het heilig Evangelie kon bewijzen. »Maar gij, " riep hij zijnen rechters toe, > maar gij kunt het tegendeel mij niet bewijzen." Toen deze zagen, dat zij met Dirks niets vorderden, verwezen zij hem naar de geestelijke vierschaar, wier voorzitter niemand minder dan de beruchte Dominikaner monnik Jakob van Hoochstraten was. Het einde was te voorzien. Willem Dirks werd veroordeeld om verbrand te worden. Ziet, daar leidt men hem op een wagen naar het schavot. Naast hem zit een geestelijke, waarschijnlijk een zijner aanklagers, die het eene Pater-noster en Ave-Maria na het andere prevelt. Dit hindert den eenvoudigen belijder des Heeren, wiens ziele, door Gods genade, kalm het oogenblik zijns stervens afwacht, omdat hij dan met zijn Heere zal zijn. Verontwaardigd richt hij zich tot den geestelijke en zegt: Gij selt uselven over duyzent duyvels lesen." Een huivering gaat door de leden van den aangesprokene, terwijl hij hem vraagt: Wat dunct u dan? en soude men die moeder Gods, die een moeder der genade is, niet eeren? " sOnsa lieve vrouw, wat was die anders dan mijn vrouw of d'uwe", herneemt Dirks schamper en bitter, »sy was gelyck een sack, daer 't meel uyt gestort is." Maria is hem geen moeder der genade; op Gods genade, die hem tot licht en sterkte is, is zijne hope, verklaart hij. (Reeds vroeger had hij gezegd: Onse God geeft my also wel zyn gratie, als Hij die aan de apostelen gegeven heeft). Aan de strafplaats gekomen, gaat hij van den wagen af, beklimt den brandstapel en sterft in de vlammen, zijn geest aan Gods gadelooze ontferming aanbevelende.

DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 maart 1890

De Heraut | 4 Pagina's