GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

LIL

FRANCOIS SOETE.

Toen Francois Soete nog in de wereld leefde, was hij bij velen, en vooral bij priesters en monniken, in groot aanzien, want hij hield van een leven in wereldsche genietingen en ijdelheden. Doch de Heere trok hem uit de duisternis en bracht hem over in zijn licht. Zijn leven en wandel werd van dat oogenblik het tegenovergestelde van vroeger. Zijne vrienden, onder welken ook priesters, bestrafte hij over hun zondig leven. Dit kostte hem echter de oude genegenheid, zoodat hij het geraden vond zijn vaderland te verlaten. Immers had men hem reeds nu en dan gedreigd met een aanklacht bij den rechter als overtreder van het koninklijk bevelschrift tegen de ketterij, Soete bleef echter niet lang in den vreemde. Het jaar 1566 was aangebroken. De nationale partij, uit vele mannen van aanzien, ook van de Roomschen, bestaande, werd sterker. De landvoogdes vreesde voor haar en toonde zich gematigder dan te voren. Zekere gewetensvrijheid scheen op de komst. Welke balling, die om zijne belijdenis het land verlaten had, zou niet terugkeeren? Francois Soete kwam ook naar zijne vaderstad Hulst terug'. Spoedig bleek hem echter, dat hij zich den toestand rooskleuriger gedacht had, dan hij werkelijk was. Hij wilde dus weer weggaan en zeker zou de schout, Pieter Huyge, hem geen overlast gedaan hebben, indien niet Jan Wicklandt, een der raadsleden, hem den schout had aangewezen met het woord: »Dat is hij, neem hem gevangen." Soete werd gevangen genomen. Hieronder bleef hij echter gemoedigd.

In de gevangenis had hij verscheidene twistgesprekken te voeren met priesters en monniken. Het lastigst maakte het hem echter zijn cipier, want die wilde niet, dat hij een of anderen Psalm zong of een woord over den Heere en zijnen dienst met hem sprak. Hij sarde hem op de ergerlijkste wijze, gaf hem zoo weinig eten, dat hij van honger omgekomen zou zijn, indien niet de dienstmeid eten hem had binnengesmokkeld. Eens sloeg de cipier hem ernstige wonden, die eene geneeskundige behandeling noodig maakten.

Eidelijk kwam het doodvonnis, dat men lang gevreesd had uit te spreken. De eenvoudige messenmaker, deze uitspraak hoorende, riep uit: «Aangezien gij dan, mijne heeren, mijn bloed begeert, 'schenk ik u dat met een goed hart, en aan den almachtigen God en Heere der heirscharen mijne ziel."

Op den weg naar de strafplaats herhaalde hij Petrus' woord: »Alzoo weet ik dat de aflegging mijns tabernakels haast zijn zal, gelijkerwijs ook onze Heere Jezus Christus mij heeft geopenbaard." Toen de martelaar op de markt gekomen was, waar hij zijn vonnis zou ondergaan, viel hij op de knieën en bad. Daarop voegde hij den beul toe: »Verricht nu uw werk, want Gods wil moet geschieden." De beul volvoerde zijn plicht en hieuw hem het hoofd af. Den isten Mei 1566 stierf Soete als martelaar der waarheid.

MAAHTEN BAYAERT, CLAUDE »U FLOT, JAN DAUTRICOURT fii NOËL T0U51NENU11E.

Deze vier mannen waren sayetkammers van Rijssel, die allen den Heere hadden leeren kennen als hunnen Redder en Zaligmaker. Wanneer zij konden, spraken zij ook tot anderen van den Pleere Jezus. Zoo onder anderen tot eenen neef van een hunner. Zij brachten dezen zelfs zoo ver, dat hij de dwaasheid van den rozenkrans en andere gebruiken van Rome klaarlijk inzag. Daarop leenden zij hem een boekje, dat hem dieper in de Schriftwaarheid kon inleiden. Hij nam het mee en gaf het zijnen patroon, eenen Jezuiet, zonder argwaan te koesteren, te lezen. »Van wien hebt gij dat boek? " vroeg de Jezuiet; »als gij het mij zegt, krijgt gij dat zesstuiversstuk." De knecht gaf den naam te kennen en beloofde te onderzoeken, waar de eigenaar van het bewuste boek woonde. Dat was spoedig geschied. De vier vrienden woonden bij eene weduwe, die, als zij, den Heere beleed, in. Nauwelijks wist de Jezuiet, waar zijn prooi was, of hij ging naar de rechters. Hij wilde echter niet weten dat hij de aanklager was. Daarom verliet hij voor een paar dagen de stad. Het waren dagen van ernstige spanning.

De partij van verdraagzaamheid, die de Spaansche inquisitie haatte, stak het hoofd stouter dan ooit op. En juist op het oogenblik, dat de vier vrienden gegrepen werden, plakte men geschriften aan het stadhuis, tegen de inquisitie.

De martelaren beleden hun geloof vrijwillig en bereidwillig, zoodat een der rechters zeide: »We zullen een vuurtje onder u stoken."

Alle vier de gevangenen waren in verschillende cellen. Toch was hunne belijdenis eenstemmig, wat den cipier zeer verwonderde.

Maarten Bayaert, een gehuwd man, zong in zijn kerker steeds Psalmen, terwijl Du Flot, ook gehuwd, bekende : »Ik onderwerp mij aan den wil van den Heere mijnen God, zoowel in leven als in sterven."

Het ontbrak niet aan pogingen om deze vrienden afvallig te maken. Maar zij weerstonden alle aanvallen. Ketters waren zij niet, zeiden zij, maar Christenen, over wie de Rechters rechtvaardig moesten vonnissen, omdat zij eenmaal voor Christus' rechterstoel zouden verschijnen, om ook van dit vonnis rekenschap te geven.

Daar zij zich niet wilden onderwerpen aan de Roomsche instelhngen, werden zij ter dood veroordeeld. De rechters aarzelden echter het vonnis uit te voeren, want overal fluisterde men, dat er een verbond der edelen tegen de Spaansche dwingelandij in aantocht was.

Een hunner, een jong mensch, met name Noel kreeg nog zijnen vader bij zich. Wel smartte het hem dezen zoo bedroefd te zien, maar van de belgdenis der waarheid week hij niet af.

In de maand Maart 1566 stonden alle vier de martelaren op het schavot, gebonden aan de palen, omringd van het brandhout.

Hoort, daar klinkt Psalm 28, daar de lofzang van Simeon. De houtmijt begint op te vlammen. De Heere wordt aangeroepen. Om zijne genade wordt gesmeekt, Nu zwijgen de martelaren. Alleen hunne lippen bewegen zich. Zeker bevelen zij hunne ziel Gode aan. Eindelijk komt de dood en voert de vier martelaren als overwinnaars over naar het huis des Heeren, waar geen inquisitie hen meer kan grijpen.

DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juli 1891

De Heraut | 4 Pagina's