GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXV.

JAN LE GB1L¥.

Pijn en banden om des Heeren naam te mogen dragen is voor velen eene heerlijke zaak, zoolang zij er nog slechts over spreken kunnen. Wanneer we er echter in zijn, is er eene bijzondere genade des Heeren noodig, om er nog eene heerlijke zaak in te zien. De meesten beven dan terug. Dat bewijst de geschiedenis der vervolgingen van Christus kerk, maar de historie der martelaren toont, dat er ook zijn, die volhard hebben tot den einde in de mogendheid Gods. Tot dit getal behoort Jan Ie Grain (00k wel Legreyn genoemd). Uit Arras was hij geboortig. Na zijne bekeering begaf hij zich naar Geneve, waar hij eene groote kennis kreeg van de zuivere leer, zoodat hij na zijne terugkeer in het vaderland de hervorming met talent dienen kon. Dit maakte hem bekend bij de broeders, bovendien had hij een ijver voor de uit hun land voortvluchtige medegeloovigen, die te Antwerpen, waar hij woonde, kwamen. Hij bezorgde hun namelijk huisvesting. Den 29sten April 1568 kwam echter verandering in zjn levenstoestand. De vijanden - der waarheid lieten hem gevangen nemen en in den kerker werpen. Hij werd beschuldigd »zijn best gedaan (te hebben) huisvesting te verkenen vooral aan hen, die van alle kanten naar Antwerpen gevlucht waren", en om nu meer inlichtingen van hem te krijgen over die vluchtelingen, met name over Jan Beausar, die op dat oogenblik te Brussel gevangen zat, - werd hij op de pijnbank gelegd. Maar God belette, dat hij iemand verried. Uit zijnen kerker schreef Le Grain enkele kleine briefjes aan zijne vrouw, die door een jong meisje, de eenige, die bij hem komen mocht, werd bezorgd. Een dier briefjes is eene roerende getuige van zijne overgegevenheid aan den wil des Heeren in den weg der raartelingen. »Naar men ons gezegd heeft, " zoo schreef Le Grain den iSden Juni aan zijne vrouw en zijn zwager, »zullen wij dezen dag naar Brussel worden overgebracht, en ik maak mij gereed, om den wil van God af te wachten, wien ik u aanbeveel en' aan zijn heilig Evangelie. Ik bid u, bewaart den vrede en de eensgezindheid onder elkander; onderzoekt dageliJKS de Schrift en vergeet niet aan een ieder mijner kinderen een bijbel te geven, dien ik hun schenk als mijn testament. Lieve vrouw, ik bid u voorttegaan uwe kinderen in de vreeze Gods op te voeden, en wees steeds tevreden met wat Hij u verleent. Eindelijk, wees gegroet, mijne beminde vrouw, als ik u soms niet meer zien zal.''

Te Brussel onderging Le Grain den marteldood. Den 28sten Juni 1568 werd hij, alleen in tegenwoordigheid van den bloedraad, gedood. De beul was beschonken en moest drie, vier malen slaan, eer de hals doorgehouwen was. Onnoemelijk was de pijn, die de martelaar leed; toch bleef hij tot zijn laatsten ademtocht den Heere aanroepen.

HEllVZOON ADRIiAIVSZ.

Het jaar 1566 is velen een gezegend jaar geweest. Met onweerstaanbare kracht drong de prediking des zuiveren Evangelies naar buiten. Openlijk werd het Woord Gods op vele plaatsen verkondigd en de Heere deed tot zijne gemeente, die zalig werden en met hun bloed den ernst hunner belijdenis bezegelden. Tot dezen moeten wij Heynzoon Adriaansz rekenen, een schoenmaker van beroep in de niet onvermaarde Stad Haarlem. Eigenlijk stamde hij af van een aanzienlijk geslacht.

J^radat hij met de Heilige Schrift bekend geworden was, onderzocht hij die naarstig. Bovendien bezocht hij getrouw de hagepreeken, die in dien tijd nabij Haarlem, in de duinen, in het Haarlemmer hout en bij het Zieken gehouden werden. En toen eenigen tijd daarna de Heere in Haarlem zelve eene gelegenheid opende voor de samenkomsten der gemeente was Adriaansz een der ijverigste hoorders van het daar gepredikte zuivere Woord.

Doch dit niet alleen, hij ijverde ook tegen ds dwalingen van het Pausdom. O. a. maakte hij verscheidene verzen en liederen daartegen, wat hem, den ouden rederijker, gemakkelijk afging. Tot ons overgekomen is zijn echo, waarin wij regels vinden als deze:

»Wat zijn nu de priesters en monniken, die zongen als een lijster? — bijster.

Wat zullen zij nu moeten doen, deze geleerde klerken? — werken leeren.

Deze echo werd bij velen bekend. Gewoonlijk droeg hij het lied met zijnen jongsten zoon voor, die dan als echo moest dienst doen. Het was voor hem een middel tot uitbreiding der zuivere waarheid.

Toen de geestelijkheid dit merkte, klaagde ze den dichter aan en eindelijk werd de onderschout uitgezonden, om hem te grijpen. Op een der dagen in het beginvan de maand November begaf de onderschout zich naar Heynzoon, zijn vriend, wien hij beloofd had te zullen waarschuwen, als het tijd wera jm te vluchten. Heynzoon vertrouwde daarop en ging, toen de onderschout bij hem binnenkwam, met de waarschuwing: „Heynzoon Adriaansz, gij moet u voorzien, mijn goede vriend, " terstond op de vlucht. Maar de onderschout ging hem op straat tegemoet en greep hem. Eerst werd de gevangene naar het stadhuis gevoerd en daar ondervraagd en toen op de St. Janspoort gevangen gezet. Daar kreeg hij geestverwanten bij zich, zekere Barend van Utrecht, die een houten heiligebeeld had omgeworpen en Jan Heymen uit Haarlem, die als soldaat in het leger van Brederode gediend had. Daar zaten zij alle drie den geheelen kouden winter in den kerker, wachtende op hun vonnis. Heynzoon was gewoonlijk niet opgewekt, want hij dacht aan zijn kinderen, die reeds vroeger moederloos en nu ook vaderloos waren. Wel ontfermde zich de grootmoeder over de kinderen, maar wat kon zij doen, de tachtigjarige. »Ach Burgemeester, laat mijn zoon los, " bad zij bij burgemeester Quirijn, maar deze was onverbiddelijk. Het was geen tijd meer om iets door de vingers te zien, ook niet wat in den tijd der vrijheid was geschied. Gelukkig voor onzen Heynzoon, dat Jan Heymen zijn gezelschap was, want deze wist hem meermalen op te beuren door zijne blijmoedigheid.

Eindelijk werden de drie gevangenen veroordeeld tot de galg. Reeds waren Jan Heymen en Barend van Utrecht gedood. Doch toen Heynszoon den ladder onder gebed tot den Heere beklom, ontstond er een onweder, dat allen ook den beul, schrik aanjoeg. Ieder vluchtte. Toen Heynszoon zag, dat hij alleen was ging hij ook den ladder af, wachtende wat er met hem geschieden zou. Het onweder ging voorbij, de Burgemeester en de beul keerden terug naar het schavot en vonden den martelaar. Deze werd naar de kamer des Burgemeesters gesleurd en daar geworgd. Daarop werd zijn lijk naast de andere martelaars gehangen.

Dit is geschied den apen Juni 1568.

DE GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1891

De Heraut | 4 Pagina's