GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

NAMEN DER KERKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NAMEN DER KERKEN.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam., 30 Sept. 1892.

Nu de Minister van Binnenlandsche zaken de goedheid heeft gehad aan de Commissarissen der Koningin en aan de Burgemeesters der onderscheidene gemeenten olficieele mededeeling te doen van de namen thans door de onderscheidene kerken plaatselijk gevoerd, eischt eerbied voor de Overheid en goede trouw, dat we ons thans ook stipt aan deze namen houden.

Het spreekt toch vanzelf, dat de Overheid (en evenzeer de notarissen) thans stipt op de juiste benamingen zullen letten, en elke onjuiste benaming als niet onze kerken bedoelende, beschouwen zal.

Men late dus de gewoonte na, die nog hier en daar in de practijk heerscht, om te spreken van ds Gereformeerde gemeente; althans indien men de geïnstitueerde kerk bedoelt.

Maar ook geve men van elke verande­ e ring, die wijziging in den thans gevoerden naam mocht brengen, kennis aan de Deputaten voor de correspondentie met de w Overheid, opdat de Overheid door hun f intermediair officieel van deze wijziging kennis erlangé.

Zijn er b.v. twee plaatselijke kerken die h ineensmelten, d. n moet aanstonds olficieel bericht, dat deze kerken thans één kerk uitmaken, dat de bijvoeging A en B than? f wegvalt, en dat beide kerken saam thans a heeten: de Gereformeerde kerk te......

Verzuim hiervan zou op onze eigen schade uitloopen, want nu de Regeering ons de hand reikt, en aan de ongeregelde verhouding een einde heeft gemaakt, is het zaak, dat we haar niet door slordigheid of onnadenkendheid bem.oeilijken.

Doch ook afgezien hiervan is het zaak, dat we in onze bladen, in onze berichten n in onze besprekingen, ons gewennen an de juiste uitdrukkingen.

Op tweeërlei dient hier gelet.

On zich juist uit te drukken moet men n de eerste plaats niet schrijven: De Geeformeerde kerk A te Amsterdam; maar e Gereformeerde kerk te Amsterdam (A).

Er zijn toch niet twee soorten van Ge g eformeerde kerken, kerken A en kerken v , die beide te Amsterdam vertegenwoor­ g igd ïijn; maar er is te Am, sterdam een ereformeerde kerk, die tv/ee instituten n eeft, en het zijn onze instituten, die tijdeijk door de bijvoeging van A, B of C onerscheiden worden.

Het hoofdbegrip is dus: Gereformeerde erk te Amsterdam, en het is bij dit hoofdsgrip dat de A of B bij komt.

Maar dan ten andere zij men toch op ijn hoede, om niet de oude verdeeldheid e bestendigen door van de kerken A en e kerken B te spreken.

Dit kan niet en mag niet.

Het kan niet, omdat het onwaar is. Van e 700 kerken toch heeten er 400 alleen Gereformeerde kerk" zonder A of .B, en lechts in een 160 plaatsen komt dit A of of C er bij, omdat er twee of drie foratiën in een zelfde stad of dorp zijn.

Wie dus spreekt van de kerken A of erken B, sluit het grooi; er deel van kerken envoudig uit.

En ook het is niet waar, omdat de vroeere Dileerendekerk te Leiden, te Haarlem n elders niet B, maar C er bij heeft, terijl B daar kerken aanduidt, die vroeger n het Christelijke Gereformeerde genootchap waren.

Maar ook het mag niet, omdat al zulk eggen en schrijven het doet voorkomen, lsof we nog twee en niet één waren.

Er ligt dus in zulk verkeerd taalgebruik L en reactie tegen de vereeniging die tot i s tand kwam. !

Het is een ingaan tegen het besluit der | l orige Syrioden en een loochenen van de e enerale Synode.

Er ligt een poging in, om te bestendigen at juist dcor de vereeniging voor altoos egraven i."? .

Nu kost het letten op den juisten naam wel eenige Inspanning, maar de zaak is die inspanning waard; en vooral zij die den toon in de kerken aangeven, zullen wel doen, zoo zs den regel niet vergeten, dat goed voorgaan goed doet volgen.

COLLEGE-LOOPEN AAN ONGELOOVIGE UNIVERSITEITEN.

Het laatste argument, dat Prof. Lohman te berde bracht, hield, zoo we hem wel verstaan hebben, dit in, dat de juridische colleges o, zoo weinig gevaar voor infectie opleveren, omdat de diepere beginselen, en de daaruit geboren tegenstellingen, op deze colleges zoo hoogst zeldzaam aan de orde komen.

Voor ons, die geen juristen zijn, en nooit juridische colleges volgden, is het uit den aard der zaak niet wel mogelijk de juistheid van dit door Prof. Lohman geconstateerde feit te controkeren; en evenmin kunnen we besluiten, om het op zijn zeggen, zonder vo-fbehoud aan te nemen.

Dit laatste wordt niet gezegd, alsof we meenen zouden dat P/of. Lohman in juistheid van waarneming te kort schoot, maar omdat juiste waarneming hier o. i. niet mogelijk is. Colleges die men zelf bezocht, en colleges waarvan men door "anderer bezoek hoorde, kan men tot op zekere hoogte ' beoordeelen; maar vi; ie daarop de conclusie; wilde bouwetj, dat derhalve de juridische colleges alzoo zijn, zou van het bijzondere tot het a'gemeene en alzoo min juist concludeeren. Geen college deed vroeger minder kwaad dan het college voor de logica, et7. toch waï heeft Opzoomer door zijn college over logica niet kwistig bet ongeioofszaad in het hart van onze jongelingschap uitgestrooid}

Maar bovendien is er nog een andere en veel gewichtiger reden, die het ons moeilijk maakt, ons bij ds constateering van dit feit neer te leggen, en die reden ligt in het bestaan zelf van de juridische faculteit aan de Vrije Universiteit.

Komen aan de Stadsuniversiteit op de juridische colleges de beginselen zoogoed als niet aan de orde; zijn deze colleges alken zakelijke uiteenzettingen en toelichtingen van de ©economie der bestaande wetten; en leveren deze colleges, terwijl ze geven wat een jurist voor zij a practische vorming noodig heeft, geen gevaar op voor infectie met de bacil van het ongeloof, eilieve, waarom is er dan een juridische faculteit aan de Vrije Universiteit opgericht, en waarom konden onze juristen dan niet volstaan met wat de gemeentelijke Univerteit bood.''

Aangenomen toch, dat het Staatsrecht tenminste een aanmerkelijk verschil opleverde, zoo zou dit wel de oprichting van een katheder voor het Staatsrecht, maar toch immers nog geenszins het stichten van j een eigen faculteit gerechtvaardigd hebben. Nu heeft intusschen Prol. Lohman niet alleen zelf het plan helpen ontwerpen, waarin de stichting van een eigen juridische faculteit was opgenomen, maar hij heeft, wat zijn onvergankelijke eere blijit, zichzelven toen aan die faculteit gegeven, toen hij inzag, hoe ze zonder hem niet bloeien kon.

Dit nu strijdt met elkaar.

Van tweeën één toch: Of de juridische faculteit in Groningen, Leiden, Utrecht en aan de stadsuniversiteit van Amsterdam is van dien aard, dat ze aan onze jongelingschap een rechtsbeschouv/ing inprent, die onwaar is; en dan moest er onzerzijds een eigen faculteit tegenover worden geplaatst, die antithetisch en thetisch een betere rechtsbeschouwing bracht.

Of wel onzerzijds kan op de colleges geen andere en betere rechtsbeschouwing gebracht worden, maar in hoofdzaak slechts hetzelfd«5 wat de andere juridische faculteiten leveren, doch dan valt de genoegzame grond (ratio sufficiens) onder onze eigen faculteit weg.

Wel willen we hierbij onderscheiden.

We geven namelijk voetstoots toe, dat er in elke faculteit enkele colleges worden gegeven, waar-v'an het onderwerp op zoo verren afstand van de diepere levensbeginselen ligt, dat het bijna niet mogelijk is, er de trilling dier beginselen in waar te nemen.

Scheikunde in de natuurkundige, ontleedkunde in de medische, Hebreeuwscha grammatica in de letterkundige, historiographie in de theologische, en b. v. handelsrecht in de juridische faculteit, zijn colleges die slechts zser zelden aanleiding zullen geven, om de beginselen te bespreken. Niet lsof ook deze vakken niet met de beginelen saamhangen; maar we geven toe, dat dit op deze colleges bijna niet zal uitkomen.

Had dan Prof. Lohman ook de stelling ver­ d edigd: Practisch gaat onze faculteit het g eiligst, zoo se de betrekkelijk kleine kracht, aarover ze beschikt, sa^mtrekt op de geichtigste vakken, met name op de Encylopaedic van het recht, op de Philosophic a an het recht, op het Staatsrecht, hetSirafecht, het Burgerlijk recht en de Staathuis­ s h oudkunde, en voor de overige vakken, d ooals Handelsrecht en Romeinsch recht, a unnen onze studenten volstaan, met de h olleges aan de Stadsuniversiteit te volgen, oo zouden we een heel eindweegs met hem t mee zijn gegaan.

Nu daarentegen aan de Vrije Universiteit b. V. het Handelsrecht wel wordt onderwezen, en de Staathuishoudkunde niet, moet de algemeene stelling van Prof. Lohman er wel toe leiden, dat onze tudenten denken gaan: Dan zullen we de taathuishoudkunde aan de Stadsuniversiteit loopen." En nu wil het er niet bij ons in, n verstaan we het niét, hoe iemand een ollege over Staathuishoudkunde aan een ongelooviga universiteit zal loopen zonder geïnfecteerd te worde» met verkeerde beginselen,

Al nemen we dus grosso modo aan, dat de hoogleeraren, die op dit oogenblik de Rechten aan de Stadsuniversiteit doceeren, niet gewoon zijn, door opzettelijke betoogen propaganda voor hunne beginselen te drijven; daar we meenen, op bovengenoemde gronden, de uitspraak van Prof. Lohman tot deze engere beteekenis te moeten herleiden; zoo kan men toch nimmer op logische wijze uit dit feit de conclu.sie trekken, waartoe hij kwam.

Vooreerst niet, omdat het wennen van de jongelingen aaa de gedachte, dat de spijs huïi elders voortgezet, evengoed verteerbaar is als ons eigen gerecht, de tegenstelling der beginselen in hun besef verzwakt, tn deze tegenstelling relatief In plaats van absoluut maakt.

Ten tweede niet, overmits het ongeloof, evenals de microbe bij infectie, niet dan alleen in ons sluipt, als het tot ons komt in den weg van openlijke en opzettelijk bedoelde propaganda, maar evenzeer zoo het ons nadert op bedekte wijse, en ongemerkt.

Ten derde, omdat de stelling algemeen was, en morgen den dag aan de Stadsuniversiteit een andere methode kan gevolgd worden, of in andere academiesteden een geheel andere toon kan worden aangeslagen.

Ten vierde, omdat de opinie van Prof. Lohman ten opzichte van wat aan de Stadsuniversiteit plaats gfijpt, niet rust op wat hij zelf hoorde, maar op hetgeen studenten hem mondeling of in hun dictaat meedeelden; en studenten niet h\ staat zijn, om over de verborgen werking van een college te oordeelen, en in hun dictaten niet opnemen die velerlei tusschenwerpselen en losse uitlatingen, die op elk college tusschen de eigenlijke materie worden ingevlochten.

Generaal kunnen we dus niet anders dan de stelling van Prof. Lohman als onvereenigbaar met het bestaan zelf van de juridische faculteit aan onze Vrije Universiteit, om des beginsels wil verwerpen. En wat de speciale toepassing (hic et nunc) van deze stelling op de juridische colleges van de Stadsuniversiteit, gelijk die nu gegeven worden, betreft, zoo willen we toegeven, dat ze voor een college over Handelsrecht b. v. door zou gaan, maar mist ze waarborg tegen ongemerkte insluiping van het kwaad op schier alle andere colleges.

Ten slotte zij hier nog een kort v/oord van algemeene strekking aan toegevoegd.

Naar onze vaste overtuiging zou heel deze quaestie nooit zijn opgeworpen, indien onze juridische studenten, door de ongerechtigheid der wet, niet nog steeds verplicht waren, aan de Oirerheidsfaculteiten examina af te leggen.

Zoodra de Regeering onze studenten in de gelegenheid zal hebben gesteld, om buiten de olficieele faculteiten om, als juristen in het land op te treden, en mede te dingen naar de ambten en de advocatuur, sterft heel deze quaestie ia minder dan geen tijd uit, en zal bijna geen enkele onzer studenten er aan denken college te gaan loopen aan de Stadsuniversiteit.

Zoolang daarentegen het gedwongen strafexamen blijft, en onze juridische studenten zich door hoogleeraren van de openbare faculteiten moeten laten gradueeren, spreekt het vanzelf, dat de vraag lijst, of men, om op deze examina te slagen, niet wel zal doen, om ook eenige colleges van deze heeren bij te wonen. Dan kent men hen. Men went aan hun wijze van behandelen. Men merkt v; aar ze heen willen. En dit kan helpen om op het examen te slagen.

Dit geven we grif toe, en het is allerminst af te keuren, dat onze eerste juridische studenten dien weg insloegen.

Maar hoe natuurlijk het was, ja, al was het, toen Prof. Fabius nog alleen stond, bijna noodzakelijk, toch kon deze methode niet bestendigd worden.

Toen het getal onzer hoogleeraren van één op drie klom, en het onderwijs dus tamelijk volledig kon worden gegeven, verviel de noodzakelijkheid, en bleef alleen de verzoeking voor het gemakkelijker examen over.

En dit juist veranderde den stand der quaestie.

Wat aanvankelijk bijna niet anders kon, hing nu aan willekeur; en zóó de zaak genomen, komt het ons voor, dat onze juridische studenten verseweg het best zouden doen, zoo ze voortaan hun gedwongen strafexamena lïooit in Amsterdam, maar altoos in Leiden, Utrecht of Groningen deden.

De hoogleeraren in Leiden, Utrecht en Groningen begrijpen vanzelf, dat onze studenten hun colleges niet \x.^\ier\ kunnen bijv/onen, ea kunnen dan ook niet van hen vergen, dat ze met hun bijzondere denkbeelden bekend zijn. Zoo deden vroeger de studenten van het Amsterdamsche Athenaeum hun examen te Leiden of te Utrecht zonder dat dit stoornis gaf.

Maar met de Amsterdamsche hoogleeraren is dit anders. Die weten dat onze studenten in Amsterdam wonen; dat ze hun college hadden kunnen bezoeken; en dat enkelen dit deden. Zij zouden dus allicht speciale kennis van den inhoud hunner dictaten kunnen vragen.

Was de Vrije Universiteit b. v. in Rotterdam gevestigd, zoo zou tóch heel deze quaestie vervallen, en het komt ons daarom, tot v/e beter onderricht zijn, voor, dat onze studenten de meest zelfstandige en heroïeke positie innemen, zoo ze de juridische faculteit aan de Stadsuniversiteit eenvoudig als niet bestaande beschouwen; rustig aan de Vrije Universiteit doorstudeeren; en, zijn ze hier gepromoveerd, dan hun examen doen aan de faculteit van Leiden, Utrecht of Groningen.

Alleen zoo kunnen hun studiën principieel blijven en een rustigen gang houden.

Immers reeds paedagogisch is het beslist te ontraden, dat een student in de korte

jaren van zijn juridische studiën op twee weilanden tegelijk graast.

Doch gelijk gezegd, we zullen gaarne hooren, of we Prof. Lohman misschien verkeerd begrepen, en ook, of onze constateeiing en beoordeeling van feiten allicht correctie behoeft.

MEDISCHE FACULTEIT.

Met het oog op de steeds dringender behoefte aan een eigen medische faculteit, vestigt men onze aandacht op het lied door Da Costa aan zijn arts toegezongen, en waarin duidelijk uitkomt, hoe ook Da Costa niet een arts en een Ghristen mechanisch verbinden wilde, maar ook voor de medische wetenschap een Christelijk uitgangspunt vroeg.

Het luidt aldus:

Den Arts, den Vriend, wien, met de zorg zijns kranken, De Wetenschap vereenigd weegt op 't hart, Moog met dit. blad een Vriend gevoelig danken Voor trouwe hulp, bij ziektes strijd of smart. Hem, die, Natuur in haar geheim bespiedend, Haar beurtling volgt, en bijstaat, en geleidt. En weer betoont, ja (God Zijn kracht gebiedend!) Den reddingsweg óf voorschrijft, óf bereidt. Gaf ook mijn zang nog met der Dichtren Vader Lof als den man, die tegen velen geldt, *) Lag niet aan 't hart des Christens nog iets nader Dan menschenlof, hoe billijk ook vermeld. Arntzenius! neen, wij bedoelen meerder! Ook gij zaagt in, hoe elke wetenschap Verheevner wordt, en heihger, en teerder, Naarmate zij 't ontdekt, van stap tot stap. Dat heel Natuur den God der Heiige Schriften Getuignis geeft, en 't zelfde Godsmerk draagt, Dat van 't begin Zijn Geest wist in te griften Aan alle werk, waar Hij zich in behaagt! Zoo vlieg' zij uit op onbedwongen pennen. Die Wetenschap, mits ze, aan geen giertenroof Van ijdlen waan, bij 't hoogst gestegen kennsn, Zich neêrwerp' voor zich oploss' ia 't Geloof !

Wat lofzang zal het zijn, waar Arts en leek gewagen Ter eer van CHRISTUS, Heil-en Licht-en Levensbron, Die, aller artsen Arts, aan 't lijdenshout geslagen. Zelf onze krankheên droeg, en Zonde en 1843 Dood verwon!

Voltooid is deze voorstelling nog niet.

De zaak moet nog dieper opgevat.

Maar het hooiddenkbeeld is dan toch juist gegrepen. Het is niet alleen de arts die Christen moet zijn; ook de wetenschap van é^n. arts moet op Christelijken grondslag rusten.

HOMERUS.

HUISORGEL.

Onze bekende paedagoog, de heer P. J. Kloppers, heeft weer eenige liederen voor het Huisorqel verzameld, en ze, voor het orgel bewerkt door den heer J. van Trigt, bij Höveker en Zoon uitgegeven onder den titel: Breebaarts huisorgel.

In zooverre nu deze uitgave een reclamemiddel van de firma Breebaart is, doet deze uitgave ons niet aangenaam aan. Liederen als hier geboden worden zijn te heilig, om ze voor reclame te laten dienst doen. Ook kiezen wij tusschen het ééne en het andere orgelmagazijn geen partij. Een ieder, die orgels aan den man weet te brengen, doet een goed werk.

De uitgave zelve daarentegen trekt ons zeer aan. De liederen zijn met zorg gekozen. De diuk is duidelijk, zoodat men ook op zekeren afstand van het blad lezen kan. En ook het bijvoegen van de registers, die best gebruikt worden, met de parallel-tafel voor andere orgels, is aanwlnste.

Ook deed Ds. Gispen het zijne, om door een schoon inleidend woord de liefde voor het orgel opnieuv/ te prikkelen.

Hoor slechts:

Israels zangers hebben het hemelsche op aarde gebracht. God is hun lied en hun lied is voor God.

Daarom is hun gedachte zoo diep, hun taal zoo schoon, hun vlucht zoo hoog. Maar daar door roert en treft hun psalm dan ook het hart, zooals geen andere zang. Daarom kunnen zij roeren, ter nederslaan, maar ook verheffen, troosten, sterken, uit het stof oprichten en ons arm hart in de gemeenschap der hemelsche dingen brengen, zooals geen ander heJ, ook niet van de uitnemendste zangers, het kan. _

En bij dat Godgewijde lied heeft de Christelijke geest, onder de leiding van Hem, van wien alle gaven en kunsten zijn, het orgel gevoegd.

Het orgel de koning der instrumenten! Het orgel, geheel er op aangelegd om de diepste gevoelens te vertolken van alle harten, die dorsten naar den levenden God. Het orgel, dat in zijn diepe tonen aan het laatste bazuingeschal, aan het: staat op, gij dooden, en komt ten oordeel! herinnert, met zijn trompet aan het heerlijk evangeliewoord denken doet, en, in de hooge en fijne registers, de stem van menschen en engelen nabootsend, aan onze zinnen een prikkel geeft, welke den geest bekwaam maakt om nu reeds, in den geloove, te beluisteren, dat eeuwig danklied der verlosten; het lied van Mozes en van het Lam.

Geldt dit in de hoogste mate van het groote en grootsche kerkorgel, ook het meer eenvoudige huisorgel is dienstbaar en leidt op tot dit Godverheerlijkend doel. Vooral nu het rijke en liefelijke Amerikaansche orgel tot zulk eene volkomenheid is gebracht. De grootste meesterstukken der classieke toonkunstenaars, zoowel als het eenvoudige lied komen op dit orgel tot hun recht. Het doet ons de gaven waardeeren en den Gever prijzen.

Dit is ons uit het hart geschreven.

Het orgel maakt jaar aan jaar verove ringen in onze kringen, en de toekomst is niet zoo verre meer, dat een Christelijk gezin zonder orgel almeer uitzondering zal worden.

De piano is er nog wel, en waarom ook niet? maar toch is de piano haar heerschappij in onze kringen reeds kwijt.

ZIJN WE BROEDERS VAN JEZUS ?

Ons wordt de vraag gedaan, of men ook spreken mag van de kinderen Gods als broeders van Christus.

Deze zegswijs, zoo meent de vrager, verheft (5ns te zeer, en verlaagt den Heiland.

Ook komt, zoo schrijft hij, de naam van broeder van Jezus, op de geloovigen toegepast, vAet 'va. de Schrift voor.

In dit laatste nu vergist de geachte vrager zich. Het komt wel voor. En zelfs herhaaldelijk.

Zoo lezen we in Hebr. 2:11: Om welke oorzaak hij zich niet schaamt hen broeders te noemen", met terugslag op Psalm 22: Ik zal uv/en naam mijnen broederen verkondigen."

In Hebr. 2:17 volgt dan: Waaromhij in alles den broederen moest gelijk worden." In. Rom. 8:29 heet het: Opdat hij de eerstgeborene zij onder vele broederend.”

Na zijn opstanding zegt de Heere zelf (in Joh. 20:17): Gaat henen tot mijne broederen en zegt hun: k vare op tot mijnen Vader." In Matth. 28 : 10: Boodschapt mijnen broederen, dat zij henengaan naar GaHlea." In Matth. 25:40 zegt de Heere: Zooveel gij dit aan een mijner minste broederen gedaan hebt, zoo hebt gij dit mij gedaan." En niet minder eindelijk is het zeggen van den Heiland bekend:

„Zoo iemand doet den wille van mijnen Vader die in de hemelen is, die is mijn broeder en mijne zuster en mijne moeder."

Over de geoorloofdheid van het gebruik kan alzoo geen geschil rijzen.

Alleen bedenke men steeds, dat Christus alleen de eigen, eeniggeboren, eeuwige, natuurlijke Zone Gods is, en dat wij slechts om zijnentwil als kinderen zijn aangenomen.

Doch ook al zijn we slechts aangenomen, ook het aangenomen kind geldt m de goddelijke huishouding als een broeder van den eigen Zoon.

AMBTSGEWAAD.

Het vindt bij sommigen Ranstoot, dat collectanten in rok en witte das hun ommegang onder de godsdienstoefeningen doen. Dit komt, zoo oordeelt men, aan ouderlingen en diakenen toe; niet aan collectanten, omdat deze buiten het ambt staan.

Volkomen waar. Doch is rok en witte das dan ambtsgewaad^

Stellig neen.

Alle kellners dragen dit kostuum bij de table d'hóte. Alle heeren verschijnen in dit coy. kostuum op deftiger partijen. Voor het ambt steekt in rok of witte das dus niet één enkel insigne. Rok en witte das is niets anders dan het leelijke kostuum, dat gewoonte nu eenmaal aannam als manlijk kostuum voor alle deftiger gelegenheid.

Nu zal het ons een verademing zijn, als dit onooglijke kostuum de wereld uitraakt; maar zoolang dit niet zoo is, kan men er niet buiten. En overmits nu ook elke dienst in de kerken van deftiger aard is, maakt het een goeden indruk, zoo alle dienstdoende diakenen, en zoo ook alle dienstdoende collectanten in dit gewone deftigheidskostuum hun ommegang bij den eeredienst doen.

Dat onze boeien ten plattelande anders handelen, is natuurlijk, omdat een boer zijn eigen kostuum heeft, en gelukkig is te prijzen, dat hij door dit eigen kostuum van de tyrannie der mode ontslagen is.

Maar in onze steden is dit anders.

Daar is nu eenmaal alle eigen burgerkostuum de wereld uit, en moest dus wel het gewone deftigheidskostuum in plaats treden.

Naar aanleiding van het geschil dat in Hongarije over den Doop rees, schrijft de Hervorming:

De Eoomsche clerus in Hongarije is in beweging, omdat naar aanleiding van de feestviering van Koloman Tisza het geschil omtrent de kinderen uit gemengde huwelijken weer op den voorgrond trad.

Hongarije met zijn 17I/2 millioen inwoners telt daaronder bijna 3I/2 millioen Protestanten; deels (ruim 2 millioen) Hervormden, deels Lutheranen. Gemengde huwelijken komen in sommige streken tamelijk veel voor en de quaestie van het Wegfat/fen, het zich door den doop wederrechtelijk toeëigenen van kinderen, beweegt in de laatste jaren de gemoederen. Er is namelijk eene wet van 1868 op de Mischehen (gemengde huwelijken), v/aarbij bepaald wordt dat jongens de kerk van den vader, meisjes die van de moeder volgen. Tot voor eenige jaren ging dit goed, leed de verdraagzaamheid weinig schade en werd de wet geëerbiedigd. Doch de ultramontaansche strooming bracht verandering; de jongere geestelijkheid ijverde om zieltjes te winnen en verstoorde den vrede. Eerst hielden de bisschoppen zich buiten spel, maar de nieuwe prins-primaat van Hongarije, de verleden jaar tot die waardigheid verheven aartsbisschop van Gran, mgr. Claudius Vaszary, is van anderen geest en plaatst zich aan de zijde der ijveraars.

Men zoekt naar een vergelijk doch vindt dit niet. Tisza, die in Maart 1890 als ministerpresident afirad, heeft gedurende zijn ministerschap meermalen getracht door eene nieuwe wet verdere geschillen bij gemengde huwelijken te voorkomen, doch leed steeds schipbreuk in het Huis der Magnaten, waarin de hoofden der oud-adellijken familiën en de hooge prelaten krachtens geboorte of ambt zitting hebben. Kort vóór zijn aftreden vaardigde zijn Min. van Eered. en Onderw. graaf Csaky, eene verordening uit, waarbij de geestelijken, die een kind van andersgezinde ouders mochten doopen (d. w. z. een jongen naar moeders of een meisje naar vaders geloof) verplicht ­ worden daarvan aangifte te doen aan den geestelijke van de betrokken confessie, opdat deze het kind in zijne registers zou kunnen inschrijven. Daartegen kwam hevig verzet, naar zich denken laat. Het strijdt, zoo antwoordde men begrijpelijkerwijs, tegen pUcht en geweten van den katholieken priester om een katholiek gedoopt kind aan de andere belijdenis, derhalve aan de ketterij, over te leveren. Dit middel om de wet van '68 tot een levende letter te maken moest natuurlijk falen, en, het zal nog wel eenigen tijd duren eer men een vergelijk vindt.

En dan verder:

Intusschen, hoe schoon dit woord »vrede" klinken moge, meent toch de aai tsbisschop, volgens eene mededceling aan een medewerker van den Budapesti Birlap, dat hetgeen de Protestanten verlangen uit dogmatisch oogpunt voor de Katholieken onmogelijk is, _ terwijl bij zich overtuigd houdt, dat de erkenning van het natuurlijk recht der ouders, om hunne kinderen in de gezinte te doen tÏQopen, die hun goeddunkt, immers niet in strijd is met eenig Protestantsch leerstuk....

Wie had een andere verdediging verwacht? 't Is de oude en beproefde methode om het mes aan twee kantente laten snijden: ^Ik mag niet verdraagzaam zijn volgens mijn geloof, maar gij moet het zijn volgens uw geloof. Is er gelukkiger samentrefFen denkbaar? Wat zouden we dan nog samen kibbelen? "

We zijn dit met de Hervorming niet eens.

Het is een schande voor het Protestantisme, dat het door de landswet laat bepalen, in welke kerk een kind uit gemengde huwelijken zal gedoopt worden.

En niet alleen de Roomsche, maar evenzoo een goed Gereformeerd belijder eischt, dat de beslissing over den Doop onverlet en onverkort aan de ouders blijve.

KUYPER.

*) [a.rpoq ya.p kvV^p TTO'AKCI'J avra^tóg «AAc

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's

NAMEN DER KERKEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 oktober 1892

De Heraut | 4 Pagina's