GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Martelaren.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXLVII.

JEAN RABEC.

Uit de orde der Minderbroeders is de martelaar Jean Rabec voortgekomen. Hij was geboortig van Ceresymonpinson (tegenwoordig Ceresy-le-Foret) in Normandië, behoorende tot de diocese van Constance. Toen hij iets gesmaakt had van de waarheid van Gods Woord, werd hem het leven onder de Minorieten en in de Roomsche kerk moeielijk. Hij verliet zijn geboorteland en begaf zich naar Lausanne, aan welks school hij studeerde in het Hebreeuwsch. Deze studie werd bekostigd door de heeren van Bern. Toen hij daarmee genoeg gevorderd was, ging hij op weg met het plan om Frankrijk bekend te maken met den rijken schat, dien hij zelf gevonden had in den Bijbel.

Eerst bezocht Rabec zijn vaderland, en nadat hij daar niet Zonder vrucht geleerd had, keerde hij terug naar Angers. Hier kwam hij in zeker gezelschap, waar hem verscheidene vragen gedaan werden omtrent Gods Woord. Onder anderen vroeg men hem, of Petrus ook de mis gelezen had. Zijn antwoord hierop was zoo ter snede, dat zijn tegenpartij verlegen en tegelijk verbitterd tegen hem werd. Daarom rieden zijne vrienden hem aan de stad te verlaten en zich weer naar Normandië te begeven. Hij nam ïijn weg over Chateau-pontier, waar hij 2 a 3 dagen later gevangen genomen werd, op het oogenblik, dat hij Jean Crispin's Martelaarsboek zat te lezen in tegenwoordigheid van nog andere personen. Dit gebeurde den xen Augustus 1555.

tus 1555. Eerst werd hij ondervraagd door de ambtenaren van Chateau-pontier, maar hij gaf hun geen antwoord, omdat zij zijne rechters niet waren. Toen de magistraat van Angers, heer van 'bovengenoemde plaats, hiervan onderricht was, zond hij den halsrechter, den advokaat des konings en anderen naar Chateau-pontier, maar daar Rabec bteef weigeren hun te antwoorden, werd hij naar het kasteel v«n Anger» gebracht. Hier bleek uit zijne ant­ woorden, dat hij tot de Minderbroeders had behoord. Daarom werd hij overgebracht naar de bisschoppelijke gevangenis. Langen tijd bleef hij daar, terwijl hij door verschillende personen dikwijls werd ondervraagd over zijn geloof. Onder anderen vroeg men hem eens, of men de heiligen moest bidden, om voor ons middelaars te zijn. Rabec antwoordde hierop ontkennend, daar zij geene gemeenschap meer met ons hebben en onze gebeden niet kunnen hooren. »Doch aangaande de levende heiligen, belijdt u, " zeide hij, »dat zij de een voor den ander bidden wat zij ook verplicht zijn te doen, want de schrift gebiedt zulks o. a. in Jac. 5:16, 17, Gen. 40 enz."

Ook werd hem gevraagd, wat hij oordeelde over de maagd Maria, s Gelooft gij niet, dat men haar moet vragen onze middelaar te zijn!" Hierop antwoordde Rabec: Ik geloof, dat de maagd welgelukzalig is en gezegend onder de vrouwen en dat zij na de ontvangenis en geboorte van Christus maagd gebleven is. Maar, om haar aan te roepen onze middelaar te zijn, dat zou haar zeer tot oneere strekken; want nooit wilde zij zich de eer toeeigenen, die haren zoon toekwam. (Joh. 2 : 5)" Ook bewees Rabec, dat zijne tegenstanders het woord sheiligen" verkeerd gebruikten, aangezien zij het alleen toepasten op de gestorvenen; de Heilige Schrift daarentegen op alle kinderen Gods.

Ondervraagd over het vagevuur, antwoordde hij, dat hij geen andere reiniging kende dan die door het bloed van Christus. Men wierp hem i Cor. 3:15 voor. sHij zal behouden worden, doch alzoo als door vuur", maar Rabec antwoordde, dat het woord vuur hier niet gebruikt is in den zin van beproeving of aanvechting. Een Minderbroeder wilde het bestaan van het vagevuur bewijzen uit het tweede boek der Maccabeën, cap. 12 : 46. sZoo is dan de gedachtenis heilig en goed voor de dooden te bidden, opdat hun de zonden vergeven worden." Hierop antwoordde de martelaar, dat dit boek een apocrief boek wfis.. Voorts liepen de gesprekken over de beteekenis van kerk en oorbiecht. Uit Rabec's antwoorden bleek, dat hij onder het eerste verstond de heilige algemeene Christelijke kerk over de gansche aarde verstrooid, terwijl de oorbiecht hem voorkwam niets goeds te zijn, omdat het niet mogelijk is de zonden op te tellen zooals David in Ps. 19 : 13 zegt: Wie kan zijne verborgen afdwalingen verstaan" »Ik weet wel", zeide hij verder, »dat er eene belijdenis van zonden bestaat, nl. die waarvanjohannesinzijneni en brief spreekt, doch dit moet men voor God alleen doen, daar Hij de zonden vergeeft en niemand anders." Zijne vijanden wierpen hem de schriftuurplaats tegen: Wien gij de zonden vergeeft, dien zijn ze vergeven en wien gij ze houdt, dien zijn ze gehouden." Doch Rabec bewees, dat zulk binden en ontbinden van de zonden moet geschieden door de prediking des goddelijken Woords en niet door de oorbiecht bij den priester. Ook Jac. 5 : 16 werd den martelaar voorgehouden. Hij toonde hun evenwel aan, dat hier gesproken wordt van de verzoening, die wij elkaar schuldig zijn, wanneer wij tegen elkaar hebben gezondigd. »Hierin", zoo eindigde hij, »zijn de priesters en de vrouwen elkander gelijk."

De mis en de transsubstantiatieleer verwierp Rabec als seen grooten gruwel en eene openbare afgoderij." Op de vraag hoe dan het Avondmaal moest gehouden worden, deelde hij zijnen rechters mede, hoe het te Lausanne bediend werd. Allen hoorden dit aan en konden er niets tegen inbrengen dan alleen, dat de woorden luidden: sDit is mijn lichaam", van welke woorden nu Rabec een uitlegging gaf, die op de Schrift gegrond was.

Op de vraag van den heer Brerond, welk kwaad er uit volgen zou, wanner het lichaam van Christus in het brood aanwezig ware, gaf Rabec ten antwoord, dat daaruit zou volgen, dat het lichaam van Christus op een en denzelfden tijd op vele plaatsen tegelijk zou zijn, ja de geheele wereld vervullen, en dat men niet vindt, dat Hij, na zijne opstanding, op vele plaatsen tegelijk was. Ook wees onze martelaar op de onthouding van den drinkbeker des Avondmaals als tegen het bevel van Christus ingaande. Voorts liepen de gesprekken over den doop, de menschelijke overleveringen en de geloften. Dat laatste lokte de vraag uit, waarom hij zijnen gewijden staat verlaten had. Hierop verklaarde Rabec: »Omdat de Schrift zulk eenen staat veroordeelt, zooals ge in den tweeden briet van Petrus lezen kunt."

Toen nu bovengenoemde vragen en antwoorden in schrift gesteld waren, en de bisschop ze ingezien had, werd de Synode van de diocese samengeroepen. Zij kwam den 24en October bijeen. Nadat Rabec voor haar verschenen was, werd hij door den bisschop in den ban gedaan als een ketter, een scheurmaker en een afvallige. Rabec, niet tevreden met dit vonnis, beriep zich op het parlement van Parijs; daarom werd. hij nogmaals naar den kerker gebracht, waar hij 6 maanden vertoefde, zonder vooreene andere rechtbank te mogen verschijnen.

Ondertusschen wendden Rabec's vrienden pogingen aan om hem te verlossen. Hun hoop was gevestigd op de heeren van Berlijn. Doch als God zijne martelaren tot strijden en sterven roept, wie zal het dan keeren?

Veel heeft Rabec in dien tijd van uitstel te lijden gehad van den inquisiteur Matthiere Ory, die hem niet alleen zijne boeken, welke hem van overheidswege toegestaan waren, ontnam, maar ook ander leed berokkende.

Eindelijk verkreeg de bisschop van den geheimen Raad des konings, dat hij met de ontwijding van Rabec, trots zijn hooger beroep, mocht voortgaan. »0 Heere, hoe gelukkig gevoel ik mij, een getuigenis uwer waarheid te mogen zijn, " riep de martelaar uit, toen men hem ontwijdde. Hierna bracht men hem naar de koninklijke gevangenis en kwam hij voor den wereldlijken rechter, die hem veroordeelde om levend verbrand te worden. Rabec zeide, dat hij op zijn hooger beroep bleef aandringen. Doch toen hem dit geweigerd werd, loofde hij den Heere.

Zijne laatste uren op aarde werden hem bitter gemaakt, niet alleen dot)r allerlei redetwisten, vervloekingen en beschimpingen, maar ook door lichaamslijden. Onderweg naar de strafplaats spuwde Rabec veel bloed uit. Op het schavot werd hij ontkleed, van voren en van achteren met stroo bedekt, met buskruid bestrooid en toen in de lucht opgetrokken. Meer dan zeven minuten bleef hij in de lucht hangen voor de houtmijt ontstoken werd, waar kolen vuurs op werden gelegd. Toen het stroo ontvlamde, werd Rabec in het vuur nedergelaten en daarna weer opgetrokken. Dit duurde, totdat hem de ingewanden uit zijn lichaam hingen. Hoe vele smarten de martelaar onder dat alles ook moest lijden, bleef hij toch tot zijnen laatsten ademtocht den Heere loven. Zoo scheidde de martelaar Jéan Rabec den 24en April 1556 uit deze wereld. Dat lijden en sterven heeft God nog gebruikt tot heil van een Karmelieterraonnik, Jean d' Espene, die Rabec's kerkerbetrad om hem tot Rome's kerk terug te brengen, maar zelf overtuigd werd door de waarheid, die in Christus is, waarover Rabec hem sprak. Diep trof hem ook 't standvastig en blijmoedig sterven des martelaars. Een jaar lang predikte hij nog na Rabec's dood te Angers, Toen vluchtte hij naar Montarges onder de hoede van de hertogin van Terrara. Hij werd een bekend leeraar in Christus' kerk, die in hoogen ouderdom te Saurnur in 1599 overleed.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1894

De Heraut | 6 Pagina's

De Martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 maart 1894

De Heraut | 6 Pagina's