GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

CXLIX.

JEAN BERTRANO.

»Ik bid al mijne broeders, mij toch niet te vergeten in hunne gebeden, opdat alles moge zijn tot verheerlijking .Zijns naams en tot stichting van onzen naaste."

Zoo schreef Jean Bertrand uit zijnen kerker te Blois aan zijne broeders en zusters in Christus. En hij mocht zoo schrijven, omdat hij zijne zwakheid en menschenvrees kende, en de overwinning van deze zonden alleen kon verwachten van den Heere, tot wien hij riep uit de verdrukking, welke hij om Zijns naams wil moest lijden. Dat God de beden van zijn volk voor Jean Bertrand verhoord heeft, bewijst de geschiedenis van zijn martelaarschap. Voordat wij echter hiervan spreken, is het noodig onzen martelaar met een enkel woord voor te stellen.

Jean Bertrand was geboortig uit het dorpje Montoire in het land van Vendomois. Hij was boschwachter in het woud van Machenoir, dat aan den graaf van Dunois behoorde. Woensdag, den sen Februari 1556, werd hij door de heeren van Estenay en van Cigognes, die dicht bij Machenoir woonden, gevangen genotnen, en gebonden weggevoerd naar de koninklijke gevangenis te Blois. Daar zijnde, vernam hij zeer spoedig, waarom hij gevangen genomen was. Hij kreeg dadelijk bezoek van een raadsheer van Blois, eenen grooten ijveraar voor de Roomsche kerk, met name Denis Barbes, die hem vroeg, of hij niet eens tegen God, de kerk en de heiUgen, ook die in het paradijs, had gesproken. Hierop kon Bertrand met neen antwoorden, daar hij van die dingen niet anders dan met den door God geëischten eerbied wilde spreken. sHebt gij dan niet gezegd, " vroeg de raadsheer weer, »dat de mis een zeer gruwelijke zaak is, waarmee de priesters het arme volk bedriegen? " Hierop ant^voordde de martelaar, dat dit werkelijk het geval was geweest, terwijl hij op de vraag, waarom hij dit gedaan had, daarbij voegde: «Omdat ik, door de genade Gods, zoowel het Oude als het Nieuwe Testament gelezen en daarin geen woord van de mis ge­ vonden heb. Daarom gruw ik voor de mis, aangezien Paulus aan de Galatiërs schrijft: «Doch al ware het ook, dat wij, of een engel uit den hemel, u een evangelie verkondigden, buiten hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt. Dit bevestigt Johannes in het boek der Openbaringen met deze woorden: «Want ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort, " indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn, en indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad en uit hetgeen in dit boek geschreven is." Bovendien was de mis zijns inziens niet anders dan een uitvinding der menschen, wat hij bewees uit de leer der Roomsche kerk, dat zij een offer was, waardoor zij logenstrafte het Woord des Heeren zelven, door hem stervende aan het kruis gesproken, met het oog op het offer, waarmee hij aan Gods recht had voldaan:

^Het is volbracht."

Nadat Barbes nog andere punten met onzen martelaar besproken had, verliet hij hem. Des Zaterdags daaraanvolgende, werd Bertrand' door den genoemden raadsheer voor hem en eenen anderen raadsheer geroepen. Zijne eerste antwoorden werden hem voorgelezen, waarop de vraag volgde, of hij daarbij wilde volharden. «Ja", klonk het antwoord van den jeugdigen kampioen voor Gods waarheid, „en zoo het Gods wil is, ben ik'bereid in deze belijdenis te sterven.". Hierop begon een nieuw dispuut, waarvan dit het voornaamste is. Gevraagd zijnde: waar hij dat jaar zijn paschen had gehouden, antwoordde hij, dat hij dit in zich zelven in den geest gedaan had. «Waarom", zoo zeiden de raadsheeren weer, «waarom hebt gij het niet met de andere Christenen gevierd ? " En 't antwoord luidde: «Het wordt door u niet gevierd zooals Christus en zijne Apostelen het bevolen hebben, maar is geheel veranderd." Toen hij voort wilde gaan met zijne verantwoording, werd hem dit geweigerd, maar hij aan twee geleerden, eenen Dominicaner-en eenen Franciscaner-monnik toevertrouwd ter bewerking. Dezen redetwistten met hem den X4en Februari in tegenwoordigheid van Denis Barbes, den advokaat des konings en twee andere raadsheeren. Eerst wezen zij hem op zijne jeugd. Doch hij antwoordde hun, dat die tot de zaak niets deed, omdat de eer er van aan den Heere moest gegeven worden. Daarop begon het gesprek, waarbij de monniken zich beriepen op de kerkvergaderingen en vroegere kerkleeraars. Bertrand echter op Gods heilig Woord, Toen den gevangene gevraagd werd, waar hij ge» leerd had wat hij zeide, hernam hij, dat God het hem geleerd had door zijnen Heiligen Geest. Toch was waar, dat hij met iemand, die nu .te Geneve was, had omgegaan, en dezen had meegedeeld, wat hij geloofde. Op een eed gevorderd te bekennen, met welke personen hij omgegaan, en wien hij zijne leer meegedeeld had na het vertrek van zekeren D. L. (wij weten niet wie met deze letters bedoeld wordt), beleed hij, dat, aangezien hij niet getrouwd was, hij verscheidene personen bezocht, zonder hun echter iets van het Woord des Heeren te spreken. Om dit te lezen, ging hij naar het bosch van Machenoir. Nu smartte iiem zijn zwijgen diep, aangezien hij daardoor zijn talent had begraven. Ondervraagd^ zijnde, wat hij met zijne boeken gedaan had, zeide hij, dat hij niet anders dan een Nieuw Testament, de psalmen Davids, den Catechismus en de gebeden, welke in de kerk van Geneve gebruikt werden, in een band had, en dat hij die uit menschenvrees (waarover hij nu berouw had) had verstopt.

Toen de monniken zagen, dat zij met Bertrand niets vorderden, vertrokken zij toornig nadat zij ; voor de rechtbank de verklaring afgelegd hadden, dat men hem als een gevaarlijken Lutheraan moest verbranden. Dit hoorende, riep Bertrand uit: «Ik bid God door onzen Heere Jezus Christus, dat Hij mij de genade bewijze, om te volharden."

Den i7en April liet de rechtbank voor zich eenige geleerden verschijnen, wien werd opgedragen Bertrand, die ook de rechtzaal was binnengeleid, en van ketterij beschuldigd werd, te bekeeren. Alle pogingen der doktoren stuitten echter af op het Woord Gods, waarmee de martelaar altijd voor den dag kwam. Daar het nu den rechters bleek, dat Bertrand bleef volharden, gingen zij over tot het opmaken van het vonnis. Bij het opnemen der stemmen bleek, dat Barbes oordeelde, dat Bertrand levend verbrand moest worden, staande aan een paal op de Varkensmarkt te Blois. Vele raadsheeren waren het met dat gevoelen eens. Anderen echter waren van oordeel, dat de martelaar naar Machenoir, waar de misdaad geschied was, moest gebracht, daar geworgd en verbrand worden. Anderen waren van gevoelen, dat hij moest opgehangen en verbrand worden te Machenoir. Eindelijk stelde zekere Ie Huchrer voor om te handelen in den geest van het oordeel van Barbes, met deze restrictie echter, dat, indien de beul zag, dat de gevangene wilde herroepen, hij hem niet behoefde te verbranden, maaralleen mocht verworgen. TJit een en ander blijkt, dat, mochten de rechters in bijzaken van elkaar verschillen, ze in de hoofdzaak eens waren, dat de martelaar moest verbrand worden. Van dit von­ nis kwam Bertrand in hooger beroep bij het hof van het parlement van Parijs. Hij werd dus naar de hoofdstad des lands gebracht, waar hij echter, aangezien hij bij zijne belijdenis bleef volharden, veroordeeld werd om levend verbrand te worden te Blois. Onder zijne laatste rechters waren er, die het Woord Gods gaarne hoorden, doch in 't verborgen. Dezen beproefden onzen martelaar tot afval te bewegen. En toen dit niet gelukte, beschuldigden zij hèm van Doopersche gevoelens, ten einde voor de menschen de ongerechtigheid van hun vonnis te bedekken. Nadat Bertrand weer naar Blois teruggebracht was, volgde de rechterlijke uitspraak spoedig. Toen men hem kwam roepen om voor de rechters te verschijnen, vond men hem in den gebede. Zoodra het vonnis uitgesproken was, werd onze martelaar van alle kanten aangevallen. Een der aanwezige edellieden vroeg hem, of hij niet zijn opgevat gevoelen moest laten varen, en anderen menschen gelooven. Hierop antwoordde Bertrand: »Ik ben niet gekomen om eenige dwaling te verdedigen, en ik roep ook God aan tot een getuige, dat ik niets anders gesproken heb, dan wat waar is." Én toen de edelman andetmaal zeide, dat, indien hij niet anders wilde spreken, hij moest sterven, zeide de martelaar: «Meent gij, of iemand anders, dat ik om het aanstaand lijden eenigermate gezind ben te doen wat tegen God strijdt, ten einde mij van Zijn bescherming en gunst te berooven, dan dwaalt gij geheel." Kort voor zijn sterven kreeg Bertrand nog een vertroostend schrijven van eenen broeder in Christus, die hem toeriep: «Zie toe, dat Satan u niet bedriege, maar volhard, want die volharden zal tot den einde, zal zalig worden. Wees verzekerd, dat uw naam geschreven is in 't boek des levens. Wacht u voor de priesters. Wees voorzichtig als de slang. Laat veel liever toe, dat al uw bloed, droppel voor droppel uitga, dan dat uw hoofd Christus worde onteerd." Voordat hij zijnen beul werd overgeleverd, werd Bertrand een crucifix voorgehouden om het te kussen. Doch hij weigerde dit. Op weg naar de stratplaats zong hij psalm 25 eri psalm 26. Eindelijk aan de strafpaal staande, riep hij uit: «Wat een schoone plaats is raij bereid! o gelukkige dag!" En toen het hout van den brandstapel werd aangestoken, riep hij uit: «Mijn God, reik uwen knecht uwe hand, ik beveel u mijn ziel aan." Aldus stierf Jean Bertrand zachtmoedig en geduldig den len Juni 1556.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 maart 1894

De Heraut | 4 Pagina's