GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Martelaren.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLVI.

Benoit Romyen, een kramer, geboortig van Villars d' Aronnes in Dauphiné en sinds zijne bekeering met zijne vrouw en kinderen woonachtig te Geneve, ten einde er naar de beginselen der Reformatie, welke hem dierbaar waren, vrij en ongehinderd te kunnen leven, kruiste dikwijls de landen door, evenals marskramers en colporteurs gewoon zijn te doen, om wat te verdienen voor zich en zijn gezin. In de maand April 1558 bevond hij zich in Provence met zijn koopwaar, bestaande o. a. in koraal — hij verstond de kunst van de koraal te bewerken.

Wij vinden hem met zijn pakken op den weg van Gruf (waarschijnlijk is Grufify bedoeld) naar Marseille. Op dezen tocht trok hij de stad Draguignan door, waar hij een man van het vak, met name Lanteaume Blanc ontmoette, wien hij zijne schatten Het zien. Deze bood op de koopwaar, maar kon met Romyen niet eens worden over den prijs. Lanteaume, boos, dat hem zoo schoone koopwaar ontsnapte en wetende, dat Romyen te Geneve woonde, bracht hem aan bij eenen raadsheer van het parlement van Aix, Lauris genaamd, die toen juist te Draguignan vertoefde. Van den raadsheer begaf Lanteaume aich naar Romyen en ried hem aan zijn koopwaar Lauris aan te bieden. Ongetwijfeld zou deze gaarne ze voor den gestelden prijs koopen.

Geen kwaad vermoedende, begaf zich de koopman naar den schoonzoon van den president d' Oppède, reeds uit eene vroegere martelaars-geschiedenis bekend, en het hem de koraal zien, waarvoor hij 300 kronen vroeg. Lauris hoorde Romyen kalm aan. Doch nadat deze vertrokken was, zond hij om den schout der stad en vertelde hem, dat Romyen een der kwaadste Lutheranen der wereld was en noodzakelijk gevangen genomen moest worden. De schout, vlammende op buit, begaf zich met zijne dienaren onmiddellijk naar het verblijf van Romyen en nam hem in naam des konings gevangen. Voorts maakte hij zich meester van alles wat hij had, alsmede van de beide voerlieden, die de koopwaar vervoerden. Terstond begreep de martelaar, dat Lanteaume hem verraden had, maar boog zich echter voor den wil des Heeren. Intusschen ontbood Gaspar, de schout van Draguignan, den advocaat des konings, Joachim Portanier, Antoine Cavilor, Jean Ferand en Pierre Ardisson, de burgemeesters en andere invloedrijke personen dier plaats, om hem in deze zaak ter zij te staan. Het onderzoek van Romyen begon. Hem werd gevraagd vanwaar hij kwam, waarom hij het land doorkruiste, of hij getrouwd was en sinds wanneer hij daar aangekomen was. De martelaar antwoordde, dat hij van Aix kwam en naar Marseille op weg was, om er te verkoopen en te koopen wat hem voor de hand zou komen. Hij had vrouw en kinderen en was daar den vorigen dag aangekomen, ongeveer 7 uur des morgens, op Paschen jHoe" — zoo vroegen de heeren verder — shoe hebt gij uw Paschen gehouden en wie heeft ze u toegereikt."" Hierop antwoordde Romyen, dat hij ze zoo goed had gehouden als hij kon. Hij had in de kamer der marskramers de knieën gebogen en God, zijnen Schepper, om Jezus Christus, zijns eeniggeboren Zoons wille, met gevouwen handen gesmeekt om vergeving. sAan wien hebt gij gebiecht voor Paschen", vroegen de ondervragers verder. Hij antwoordde, dat hij aan God en Jezus Christus, zijnen Zoon, had gebiecht. Zes jaren lang had hij dit niet bij den priester gedaan. Maar indien hij te Geneve ware geweest, zou hij met zijne vrouw de samenkomst der geloovigen, waarin het brood en de wijn uitgedeeld, gegeten en gedronken werden tot eene gedachtenis aan het lijden en sterven van den Heere Jezus, hebben bijgewoond. Men beval hem het sOnze Vader" en »de Geloofsartikelen" op te zeggen. Dat deed hij, maar het sAve Maria" niet. Of men dan niet tot Maria mocht bidden, zei men. Immers neen, hernam de martelaar, God alleen komt de aanbidding toe.

Na dit eerste verhoor werd de gevangene in ijzeren boeien geklonken en in een zeer nauwen kerker opgesloten. Niemand mocht zelfs met hem spreken. Toen Lauris vernomen had, wat er geschied was, kon hij zijn haat en verraad, die hij vroeger had opgevat, niet verbergen. Hij ontbood dus den plaatsvervanger van den drossaard, Antoine Du-revert, en verhaalde hem, hoe hij dien grootsten Lutheraan van de wereld had doen gevangen nemen, terwijl hij tevens zijn verlangen te kennen gaf hem in den kerker te bezoeken en daar zich den tijd te korten. Doch de beambte, die reeds wist, wat er gebeurd was, maakte zich van hem af door te zeggen, dat de gevangenis zeer ongeschikt was. Daar echter zijn ambt hem riep om zich op de hoogte van de zaak te stellen, begaf hij zich met Philbert Baronis, zijnen medebeambte, naar den kerker en liet Romyen bij zich komen. Een tweede onderzoek had toen plaats over zijn naam, leeftijd, betrekking en woonplaats. O. a. beweerde Du-revert, dat het volstrekt niet noodig voor Romyen was geweest, naar Geneve te gaan, om het zuivere Woord Gods te hooren, aangezien in Dauphiné en andere deelen van Frankrijk zuiver genoeg werd geleerd. Maar Romyen bleef er bij, dat men er de volle waarheid ten onder hield en hij daarom weer naar Geneve zou terugkeeren, indien hij losgelaten werd. Toen hem gevraagd werd, wie hem het eerst geraden had, derwaarts te gaan antwoordde hij, dat een Franciscaner-monnik, d'Yeres, geboortig uit Troye in Champagne, die er sinds dien tijd ook zelf woonde, dit had gedaan, 't Gesprek kwam toen op 't bidden en daarbij op het Ave-Maria, waarvan echter de gevangene beweerde, dat het geen gebed was volgens het Woord Gods. Daarop volgde opnieuw een woordenwisseling over het Avondmaal, de biecht en het vasten.

Des anderen daags kwam de beambte terug en liet hem zijne antwoorden opnieuw voorlezen, daarbij de vraag stellende, of hij hierbij bleef volharden, waarop de martelaar toestemmend antwoordde. Op de vragen, die daarop volgden, gaf de gevangene te kennen, dat hij geen verboden boeken bij zich had, toen hij gevangen genomen werd. Ook dat er vier maal in 't jaar Avondmaal te Geneve was (met Paschen, Pinksteren, den eersten Zondag van September en Kerstmis), en eindelijk, dat hij niet gewoon was in den vastentijd op Vrijdag en Zaterdag te vasten.

Terwijl dit met Romyen voorviel, wisten sommige geloovigen tot hem door te dringen en met hem te spreken. Zij rieden hem aan, den beambte van den drossaart te zeggen, dat hij niets strafbaars in 't koninkrijk had gedaan, dat hij er niet had gepredikt, alleen zijn koopwaren aan den man had trachten te brengen, wat toen niet alleen onderdanen des konings vrijstond, maar ook Duitschers en Zwitsers, bondgenooten des konings en eindelijk, dat hij een onderdaan der Geneefsche overheid was en dus voor deze moest terechtstaan, indien het noodig was. Verwierp men echter dezen eisch, dan moest hij appelleeren op den grooten raad. Eerst weigerde Romyen aan deze raadgevingen gehoor te geven. Hij was bereid om te sterven, zeide hij, maar later deed hij het, doch zóó onhandig — omdat hij een eenvoudig man was — dat de rechters spoedig bemerkten, dat hij deze exceptie en dit appèl niet uit zich zelven had.

Toen 't gerucht van de standvastigheid van Romyen buiten den kerker doordrong, ontstond bij Barbosi, een der rechters, een onhandelbaar man, de lust om hem te zien en te spreken. In den kerker gekomen, vroeg hij den gevangene: »In wien gelooft giJ ? Gelooven die van Geneve ook in God? Bidden zij ook? " Diep verontwaardigd over deze vragen, zeide Romyen daarop: sWie zijt gij, dat gij zoo onheilig durft lasteren? " Barbosi antwoordde, dat hij de gewone rechter der stad was. Toen hernam de martelaar: »Wie heeft u, die zoo ongemanierd zijt, in dit ambt gesteld ? Denkt gij, dat wij geene Christenen zijn? De duivelen gelooven ook, dat er een God is, hoe zou ik Hem dan verloochenen ? Denkt gij, dat de Christenen te Geneve geen God belijden? Neen, neen, wij gelooven in God; wij bidden en roepen Hem aan en stellen ons vertrouwen en onze hoop op Hem." Dit antwoord verbitterde Barbosi zeer, zoodat hij niet op hield met Romyen te vervolgen. Intusschen bracht de beambte het proces in staat van wijzen. Voor de rechters geleid verzocht de gevangene eerst te mogen bidden. Dit werd toegestaan. En hij bad met bijzonderen ijver en ernst en te langer, opdat Barbosi zou zien, dat hij een God had, dien hij aanriep. Ondertusschen vreesden Barbosi en de monniken, dat de plaatsvervanger van den drossaard niet ijverig genoeg tegen den ketter procedeerde. Dit was zelfs meer dan schijn en de man stond niet alleen. Daarom wisten de monniken het volk op te stoken, dat zij Romyen's dood zouden eischen.

Dit gelukte. De beambte des drossaards gaf toe. Romyen werd naar Aix gebracht en daar ter dood veroordeeld. Hij zou levend verbrand worden; alleen ingeval hij zijn belijdenis herriep, zou hij eerst geworgd worden. Ook het appèl werd afgewezen, zoodat de martelaar sterven moest. Te voren werd hij op de pijnbank gelegd, ten einde achter de namen zijner geestverwanten te komen. Dit gelukte echter niet. Nogmaals werd hij gepijnigd en wel zoo, dat men dacht, dat hij sterven zou. Zij lieten hem door eenige chirurgijns behandelen. Doch toen zij zagen, dat hij niet lang meer te leven had, lieten zij hem naar den brandstapel brengen. Nadat de martelaar door monniken en priesters nog eens vreeselijk gekweld was, bracht hem de beul, door de geestelijken geholpen, op het hout, daar hij niet loopen kon en ketenden hem aan den paal. Intusschen bad Romyen tot zijnen God. De priesters, hierover verstoord, beklommen nog eens den brandstapel en geboden hem het: jAve Maria" op te zeggen. Toen hij dit weigerde, klom hun woede. Zij sloegen hem en trokken hem bij den baard. Doch hij nam zijn toevlucht tot God en bad om volharding te midden der verzoekingen. Eindelijk eischte het volk, dat de martelaar zou verbrand worden. De beul stak het hout aan. De vlam ging op. Romyen, die in de lucht bleef hangen, verbrandde eerst van onder geheel. Terwijl dat geschiedde, zag men hem zijne lippen bewegen. Eindelijk nam de Heere zijn lijdend kind in zijn rijk op. Na zijn sterven waren er eenigen, die bekenden, dat dezen martelaar onrecht was aangedaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's

De Martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 mei 1894

De Heraut | 4 Pagina's