GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Zending.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zending.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XIII.

Drie werelddeelen zijn nu door ons doorwandeld met de vraag, waar het den Heere behaagd heeft de Zonne der gerechtigheid te doen opgaan over heidenen en Mohamedanen. En de uitkomst van ons onderzoek is, dat hier bijna geen land meer is, waar niet de blijde boodpchap is gehoord. Tot dezelfde conclusie zullen we komen, wanneer wij aan Amerika een bezoek brengen.

Dit 4de werelddeel bestaat uit twee driehoeken, het breede noordelijke en het spits toeloopende zuidelijke, die door een smallen band van kleine landen met elkaar verbonden zijn. Uit Azië zijn, zonder twijfel, de volkeren gekomen, die Amerika het eerst bewoond hebben. Uit Europa kwam de eerste kolonie hier omstreeks 982. Erik de Roode toch een gebannen Noorman, toog naar Groenland en vestigde zich aldaar met de zijnen. Zij waren toen nog heidenen, maar namen omstreeks het jaar 1000 het Christendom, dat hun uit Noorwegen gebracht werd, aan.

Erik's zoon Leif trok verder het westen in en vond New-Foundland, Rhode-Island en andere streken. In 1492 ontdekte Columbus meer zuidelijk gelegen deelen van Amerika, namelijk West-Indië. En sedert dien tijd vestigden zich Spanjaarden, Franschen, Engelschen, Scandinaviërs en Nederlanders in de door hen ontdekte landen en eilanden van dit groote werelddeel en kwamen in aanraking met de oorspronkelijke bewoners, tegenover welke zij langen tijd dikwijls vijandig stonden, zoodat er van de missie in die dagen niet veel kwam. Toch heeft deze zich de inboorlingen in verloop van tijd gaan aantrekken het eene volk wat vroeger, het andere wat later.

Laat ons nu de landen van Amerika doorreizen, beginnende met Groenland, het grootste eiland der wereld, welks westkust bewoonbaar is. De Denen beschouwen 88.100 D kilometer van dit laatste als hun eigendom, dat bewoond is door 280 Europeanen en 10.566 Eskimoos.

Laatstgenoemden, die zich Innuit of menschen noemen, zijn klein van gestalte en tengevolge van hunne onzindelijkheid en den rook, waarin zij het grootste gedeelte van hun leven doorbrengen, bruin van kleur. Eer het Evangelie onder hen eenigen invloed kreeg, waren de Eskimoos heidenen van de laagste soort. Tempels of afgodsbeelden hadden zij niet; zij geloofden aan eeiien groeten geest Tongarsuk en aan priesters en toovenaars, angekoks genaamd. Toen in het begin der vorige eeuw Hans Egede, predikant te Vogin (Noorwegen), van dit volk hoorde en van den ellendigen toestand, waarin het vooral geestelijk, verkeerde, ontwaakte in hem de lust om aan de Groenlanders het Evangelie te brengen. Daarom rustte hij niet, voordat de koning van Denemarken hem tot missioneerenden predikant onder deze menschen had benoemd. Vijftien jaren lang werkte hij onder hen zonder de minste vrucht. Eindelijk moest hij met geknakte gezondheid naar

Denemarken terugkeeren. Hij liet toen echter het zendingsveld niet alleen, want drie jaren te voren had de graaf van Zinzendorf er drie Moravische broeders met name M. Stach, E. Stach en Chr. David heen gezonden, die naast de kolonie Godthaap, door Egede gesticht, een tweede zetteden, Nieuw-Hernhut genoemd. Egede reikte hun de broederband en was hun behulpzaam waar hij kon. Als hij hadden zij met gi-oote bezwaren te kampen.

Een hunner schreef aan de zijnen van de Eskimoos: „Wij hebben hier gevonden wat we zochten, heidenen, die God niet kennen, die zich om niets bekommeren dan om zeehonden, visch en rendieren te vangen en ter verkrijging van dien buit onophoudelijk omzwerven." 't Scheen alsof de Eskimo te stomp en te onkundig was, om het Christendom aan te nemen. Toch hielden de genoemde zendelingen, bij wie zich later Frederik Boehnisch en John Beek voegden, vol met een heldhaftigheid, die boven onzen lof verheven is. De Eskimoos vermeden echter eerst de zendelingen, van wie zij een afkeer toonden te hebben. Later werkten zij hen stelselmatig tegen. „Al de woorden der zendelingen werden bespot en verkeerd voorgesteld. Al hun daden en gebaren werden belachelijk gemaakt of op de dolste wijze nagebootst." Kwamen zij m de kerk, dan deden zij of zij sliepen en snorkten of

vroegen om een lied. Werd er een lied gezongen dan begonnen zij te schreeuwen of op hunne tamboerijns te slaan. Toen deze tegenwerking afstuitte op de volharding der broeders trachtten de Eskimoos door vervolgingen hun geduld uit te putten. Zij overvielen hunne woningen en sloegen alles kort en klein. Ja zelfs de zendelingen wierpen zij met steenen. De nood rees eindelijk op zijn hoogst, toen de inboorlingen weigerden hun eenig voedsel te verkoopen, zoodat de hongerdood hun voor de oogen stond.

Zoo verliepen vijf jaren, toen er iets gebeurde, dat in het gedrag der Eskimoos wijziging bracht. In de woning van den zendeling John Beek werd een kind geboren,

't Groeide op, begon te babbelen, straks ook de liederen der ouders te zingen. Zoowel het een als het ander trof de ruwe, koude harten der Eskimoos. De Eskimosche moeder verlangde ook, dat haar kind zou zingen en leerde het de liederen, door de zendelingen in de taal der inlanders vertaald.

Eenigen tijd daarna traden eenige Eskimoos de hut van Beek binnen terwijl deze bezig was den Bijbel te vertalen.

„Hoe kan men maken, dat een stukje papier de woorden Gods hoort, bewaart en herhaalt, " vroegen zij. En Beek antwoordde met het voorlezen van 'sHeeren lijden en sterven.

Een der mannen, met name Kajarnak, trad naar voren en zeide op ernstigen toon: „Wat zeidet gij daar? herhaal het mij nog eens, want ik wil ook behouden worden."

Beek las en de Groenlanders luisterden voor de eerste maal met aandacht naar Gods Woord. En van dien tijd af kwam Kajarnak eiken dag in de hut om zijn dorst te lesschen aan het Woord des levens. Op Paschenvan 1739 deden hij, zijne vrouw en twee kinderen belijdenis van hun geloof en ontvingen den doop. Dit waren de eerstelingen, die een rijken oogst schenen te beloven. En die oogst kwam. „Weldra had er in het geheele leven der bevolking een ommekeer plaats." Vriendelijkheid en voorkomenheid kwamen in de plaats van wreede en brutale zeden. Hulpvaardigheid verving het oude egoïsme. De lust om Gods Woord te hooren en in zijne wegen te wandelen was groot.

Thans zijn zoo goed als alle Eskimoos Christenen, doch niet allen bekeerden, want in een der laatste jaarverslagen van de Broedergemeente leest men aangaande het leven van velen der tegenwoordige Groenlandsche Christenen, dat zij eten en drinken hooger stellen dan de versterking van het hart door het geloof en den vrede met God. Thans arbeiden 11 mannelijke en 10 vrouwelijke zendelingen met moed en volharding aan den opbouw van het lichaam van Christus in dit onherbergzaam oord.

Dat getuigenis moet uitgaan in de gemeente zelve, opdat alle insluiping van de leugen gestuit worde, en de gemeente steeds vaster gebouwd worde, op haar allerheiligst gelooof, dat haar van de vade ren is overgeleverd.

Dat getuigenis moet verdiept worden in ons eigen hart, opdat geen onzer langer over de woorden heenleze, maar het klaarlijk voor zijn eigen bewustzijn vertolke, wat het zegt den Immanuël te kennen, als geboren uit de maagd Maria, en als den Zoon des levenden Gods, ontvangen van den Heiligen Geest.

Bovenal dat getuigenis onzer ziel moet uitgaan in haar ontmoeting met Jezus zelf in het mysterie des lofs, der dankzegging en der gebeden. Onze ziel moet het hem, in jubelenden dank belijden, dat wij hem nog wel waarlijk belijden, loven en lieven als het Woord dat vleesch vvierd, als God geopenbaard in het vleesch, als den Goël en Redder ten eeuwigen leven.

En waar dit protest van onze Kerstfeestviering, ons, bij het zien op anderer afval, tot zelfverheffing en hoogmoed mocht verlokken, daar plaatst elk kind van God onder zijn beslist en moedig getuigenis de erkentenis, van wat Jezus zelf omtrent Petrus uitsprak: Niet uit mij, ook ik zou met vleesch en bloed zijn afgedoold, en dat ik mijn Heiland nog in de volheid van zijn glorie mag belijden, dank ik eeniglijk aan mijn Vader in de hemelen, die het mij in de bezwijking mijner ziele heeft geopenbaard.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1898

De Heraut | 4 Pagina's

De Zending.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1898

De Heraut | 4 Pagina's