GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een belangrijk proces.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een belangrijk proces.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Amsterdam, 2 Dec. 1904.

De strijd, die tusschen de Vrije Kerk en de Vereenigde Vrije Kerk in Schotland gestreden is en die door het vonnis van het Hoogerhuis zulk een onverwachten afloop kreeg, ging wel in eerste instantie over het kerkegoed, maar daarachter school de zooveel dieper gaande vraag naar den dand aan de belijdenis, die de Kerk eenmaal had aangenomen.

Een kort overzicht van de historie van Schotland's kerken moge dit duidelijk maken.

De verschillende vrije kerken, die successievelijk in Schotland ontstaan zijn, zijn loten of uitloopers van de Schotsche Landskerk. De oorzaak van deze scheuringen lag oorspronkelijk niet in geschillen over de Confessie. Beide, de Landskerk en de Vrije Kerken, hebben officieel als standaard of symbool de Westminstersche confessie en Catechismus, die de Schotsche Kerk in 1647 op de Generale Synode te Edinburg had aangenomen. Maar wel liep het geschil over de verhouding van de landskerk tot den staat.

Na een langdurige lijdensperiode werd de oude kerk van John Knox in 1707 bij de politieke confoederatie van Schotland met Engeland, door de regeering officieel tot staatskerk verklaard. Zij heette nu voortaan the Established Church, de gevestigde kerk. Dat voorrecht kocht ze echter niet dan tot den prijs van belangrijke inkorting harer geestelijke rechten. Gelijk meestal, zoo bleek ook hier, hoe staatsbescherming tot knechting der kerk onder het staatsjuk leidt. Koningin Anna voerde in 1712 in de Schotsche kerk het patronaatrecht in, waarbij aan enkele heeren het recht gegeven werd de predikanten te kiezen en dezen zelfs tegen den zin der gemeente aan de kerken op te dringen. Uit de geschiedenis onzer eigen kerk weet men, hoe de Gereformeerden zich steeds met hand en tand tegen dit Roomsche overblijfsel hebben gekant, en hoe ook in ons land het de Overheid was, die steeds dit patronaatrecht in bescherming nam.

In Schotland werd de toestand weldra ondragelijk. Het baatte niet of de gemeenten al klachten indienden en zich verzetten, want" de beslissing over deze klachten was niet opgedragen aan de kerkelijke vergaderingen, maar aan de wereldlijke rechtbanken en deze stelden de klagende kerken steeds in het ongelijk.

De fiere vrijheidszin der Schotten kon op den duur dat juk niet dragen. Het kwam in de Staatskerk telkens tot een conflict, dat tot scheiding van een deel der kerken leidde.

De eerste uittreding — Secession genoemd — vond reeds in 1733 plaats, onder leiding van den ook bij ons welbekenden Ebenezer Erskine. In 1753 volgde een nieuwe afscheiding, de Relief geheeten. Beide kerkengroepen bleven bijna een eeuw lang naast elkander voortbestaan, totdat ze in 1847 saamsmolten onder den naam van de United Presbyterian Church, de vereenigde Presbyteriaansche kerk. De aldus vereenigde kerk omvatte een vijfde deel van Schotland's bevolking. De droeve gevolgen van de staatsinmenging in kerkelijke zaken, deden in deze kerken de overtuiging ontstaan, dat de geestelijke onafhankelijkheid der kerk niet anders kon gehandhaafd worden dan door haar financieele onafhankelijkheid van den staat. Zou de kerk souverein zijn in eigen kring, dan r moesten niet alleen het patronaatrecht en de jurisdictie der wereldsche rechtbanken over kerkelijke geschillen afgeschaft worden, maar dan moest ook de „zilveren koorde" worden verbroken, die de kerk aan den staat verbond. Zoo kwam in deze kerken het beginsel op van het voluntarisme, d. w. z. dat de predikantstractementen en andere uitgaven der kerk door vrijwillige bijdragen der gemeenteleden moesten worden bet aald Men eischte daarom geheele scheiding van Kerk en Staat. De Orerheid mocht geen bepaalde kerk als de ware erkennen, geen staatsgelden gebruiken om predikantstractementen te betalen, en evenmin uit de staatskas gelden nemen voor de scholen, waarvan het onderwijs een godsdienstig stempel droeg.

Intusschen was in de Staatskerk door het Réveil meer geestelijk leven gekomen; een breede schare, die zichzelf de Evangelicals noemde in tegenstelling met de Moderates, poogde onder leiding van Dr. Chalmers de Kerk uit haar doodslaap op te wekken. Zoodra deze groep in 1834 de meerderheid in de Synode verkreeg, besloot ze maatregelen te nemen om het gehate patronaatrecht af te schaffen. Conflict met de patronen kon niet uitblijven. De wereldlijke rechtbanken stelden de Synode in het ongelijk. De groep van kerken, die aan de zijde van Dr. Chalmers stond, brak toen met de Staatskerk en trad zelfstandig op onder den naam van' de Vrije kerk van Schotland. Dat deze groep zich niet aansloot bij de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk, maar naast haar staan ging, lag daaraan, dat Dr. Chalmers en de zijnen principieel een ander standpunt innamen. Vooreerst wilden ze geen gesepareerde of afgescheiden kerk zijn, maar hielden ze staande dat ze de wettige voortzetting waren van de oude nationale Kerk van Schotland. De Staatskerk had zich afgescheiden, zij niet. Als men zoo wil, nam deze Kerk dus hetzelfde standpunt in als de kerken in doleantie bij ons. En in de tweede plaats keerde deze groep zich beslist tegen de scheiding tusschen Staat en Kerk, die de Presbyterianen wilden. Al gaven ze de privilegiën der Staatskerk tijdelijk prijs, omdat de geestelijke zelfstandigheid der Kerk hun boven alles ging, ze hielden vast aan het beginsel, dat de Staat geroepen is de ware Kerk te erkennen, te handhaven en te beschermen en geldelijk te ondersteunen. Of gelijk Dr. Chalmers zelf het klaar en duidelijk uitsprak:

„De Voluntariërs vergissen zich, wanneer zij ons voor Voluntariërs houden. Wij houden vast aan den plicht der Overheid om uit haar middelen en hulpbronnen te zorgen voor de instandhouding van de evangelieprediking in het land, en wij bidden dat hun oogen geopend mogen worden, opdat zij leeren mogen, hoe zij zich te gedragen hebben als de beschermers van de Kerk en niet als haar bedervers of haar tyrannen. Wij bidden, dat de zonde van Uzzia, waarin zij gevallen zijn, hun moge vergeven worden en dat die dagen van licht en zegening spoedig mogen aanbreken, wanneer koningen de voedsterheeren en koninginnen de zoogvrouwen van ons Sion zullen zijn. Kortom, wij meenen dat elk stuk en elke functie van een Staat moet doortrokken worden met het Christendom en dat iedere ambtsdrager, van den hoogste tot den laagste, in zijn onderscheiden werkkring alles moet doen wat in zijn vermogen is om het Christendom te beschermen en hoog te houden. Dat wil zeggen, ofschoon wij de staatskerk verlaten, blijven we vasthouderi aan het beginsel van de Staatskerk. Wij verlaten een verbasterde staatskerk, maar zouden ons verheugen wanneer we terug konden keeren tot een zuivere. Of om het anders uit te drukken, wij strijden voor een nationale erkenning en een nationale ondersteuning van de religie en wij zijn geen voorstanders van de scheiding tusschen Staat en Kerk".

Terwijl in de derde plaats hierbij kwam, dat de Vrije Kerk de Confessie van Westminster onveranderd aannam en haar dienaren daaraan bond, terwijl de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk dit natuurlijk niet doen kon, omdat deze Confessie met haar leer, dat de Overheid de ware Kerk moet beschermen, in strijd was met het „voluntarisme". Wel nam de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk in 1847 de Westminstersche Confessie en Catachismus aan, maar ze voegde er aan toe, dat de kerken daarmede niet wilden goedkeuren „wat in deze belijdenisschriften gezegd of ondersteld werd gezegd te zijn, dat in zake de religie tot dwang, vervolging of onverdraagzaamheid kon leiden". In 1879 voegde de Synode hieraan een nieuwe verklaring of „Declaratory Act" toe, die nog een schrede verder ging; de Synode maakte door deze acte feitelijk den band aan de belijdenis voor een goed deel los. „Aangezien, zoo luidde het besluit, de formule, waarin de tweederangs belijdenisschriften i) van deze kerk worden opgenoemd, eischen, dat men met haar zal instemmen als weergevende den zin, waarin de Schrift moet worden verstaan; aangezien deze belijdenisschriften, als zijnde door menschen saamgesteld, noodzakelijk onvolmaakt zijn en de kerk aireede veroorloofd heeft, dat men (bij zijn instemming) een uitzondering maakte omtrent hetgeen de belijdenisschriften leerden of ondersteld werden te leeren op eenbelangrijk punt; en aangezien er nog andere punten zijn ten opzichte waarvan het wenschelijk is gevonden, dat vollediger en klaarder werd uiteengezet, hoe de Synode de leer der Heilige Schrift opvat, besluit de Synode als volgt", Verschillende punten werden nu opgenoemd, waarin de Synode feitelijk van de Confessie afwijkt.

De vrije Kerk overvleugelde reeds spoedig in zielenaantal en beteekenis de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk en kon zelfs met de Staatskerk concurreeren. Door de offervaardigheid der oorspronkelijke stichters werden reusachtige kapitalen bijeengebracht, het zoogenaamde Sustentationfonds, waaruit alle predikantstractementen worden betaald. Drie seminariën werden gesticht, te Edinburg, Glasgow en Aberdeen. Het werk der in-en uitwendige zending werd op grootschen voet opgevat en doorgezet. Ruim een vierde deel der Schotsche bevolking sloot zich bij deze Kerk aan, die meer dan een millioen leden telde.

Het is te begrijpen, dat de beide zusterkerken, zoowel de Staatskerk als de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk, herhaaldelijk pogingen in het werk hebben gesteld om met deze bloeiende en invloedrijke Vrije Kerk tot vereeniging te komen.

Eenerzijds gingen die pogingen uit van de Staatskerk. Sinds het parlement in 1874 het patronaatrecht voor heel Schotland had afgeschaft, scheen het hoofdbezwaar tegen deze Kerk vervallen te zijn. Toch hebben deze pogingen dusver schipbreuk geleden. De oorzaak ligt hierin, dat de Staatskerk ook nu nog principieel het standpunt blijft handhaven, dat de wereldlijke rechtbank te beslissen heeft over sommige innerlijke aangelegenheden der Kerk. Dit standpunt acht de Vrije Kerk onbestaanbaar met de geestelijke onafhankelijkheid en zelfregeering der Kerk en daarom weigerde zij op dit verzoek in te gaan.

Anders daarentegen stond ze tegenover de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk. Het oudere geslacht, dat met Dr. Chalmers vasthield aan het ideaal van de Staatskerk, is allengs in de Vrije Kerk uitgestorven. Een tweede generatie stond op, die veel meer sympathie voelde voor de scheiding tusschen Staat en Kerk. Nu men eenmaal vrij was van alle Staatsinmenging en geleerd had op eigen kracht te steunen, scheen het dogma, dat de Staat de Kerk financieel helpen moet, niet alleen practisch zonder waarde, maar ook min of meer gevaarlijk voor de toekomst. Daarbij kwam, dat ook in Vrije Kerk onder invloed van Robertson Smith e. a. de band aan de Confessie allengs losser begon te worden. De streng Calvinistische dogma's werden losgelaten of verzwakt; de belijdenis was niet meer de uitdrukking van wat de meerderheid geloofde.

De toenadering tot de Vereenigde Presbyteriaansche Kerken kon onder die omstandigheden niet uitblijven. De eerste stap was, dat de Synode in 1873 besloot, dat de predikanten der Vereenigde Presbyteriaansche Kerk voortaan beroepbaar zouden zijn in de Vrije Kerk. In verband hiermede werd bepaald, dat de predikainten niet meer zouden behoeven te verklaren, dat zij het geheel eens waren met de beginselen, die bij de afscheiding van de Staatskerk in 1832 waren ten grondslag gelegd. De Synode stelde in

i) De Vereenigde Presbyteriaansche Kerk noemt de Schrift de hoogste «standard" van de Kerk en dientengevolge heeten de belijdenisschriften »tweederangs-standaards''. plaats daarvan een andere verklaring, waarin nu opzettelijk gezwegen werd over den plicht van den Staat om een bepaalde Kerk te erkennen en te onderhouden. Nog verder ging de Vrije Kerk in 1892; ze gaf toen, evenals de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk een nadere verklaring omtrent de Geloofsbelijdenis, waardoor feitelijk het gezag, der Confessie werd ondermijnd. De Synode stelde daarin op den voorgrond, dat er onderscheid moest gemaakt worden tusschen de substantie of hoofdinhoud van de confessie en hetgeen bijzaak was; en erkende het recht om in bijzaken af te wijken, ook al stond aan de kerk het eindoordeel, in hoeverre die afwijking geoorloofd was; en eindelijk voegde zij aan de Confessie enkele nadere verklaringen toe, waardoor met name het dogma van de praedestinatie min of meer verzwakt werd. Zoo stond niets meer aan de vereeniging der beide kerkengroepen in den weg. In 1900 vond de samensmelting plaats.

In de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk is tegen deze geheele actie geen het minste verzet te bespeuren geweest. Het besluit tot vereeniging met de Vrije Kerk werd met algemeene stemmen genomen. Iets wat te begrijpen is, omdat feitelijk de Vereenigde Presbyteriaansche Kerk haar beginsel zegevieren zag. Ze behoefde niets prijs te geven en won alles.

Daarentegen, was in de Vrije Kerk een betrekkelijk kleine groep aan de oude beginselen trouw gebleven, die met steeds klimmende ontevredenheid deze verwording der Kerk gadesloeg. Reeds tegen de besluiten der Synode van 1873 had deze groep protest aangeteekend; in 1892 werd dit protest nog luider en braken reeds enkelen met de Kerk; en in 1900, toen de Synode tot saamsmelting besloot, verklaarden 27 van de 670 aanwezige leden niet met de vereeniging mee te gaan en constitueerden zij zich als de wettige voortzetting van de Synode der Vrije Kerk.

De houding, die de Vereenigde Vrije Kerk tegenover deze broeders aannam, was verre van verheffend. Niet alleen werd hun geen deel geschonken van de rijke algemeene fondsen, maar zelfs hun pastorieën en kerken werden hun op de meest onbarmhartige wijze ontnomen i). Ze werden eenvoudig naakt aan den dijk gezet. Er ligt een Nemesis der geschiedenis in, dat thans door het hoogste gerechtshof al de fondsen en eigendomen der vroegere Vrije Kerk aan deze broederen zijn toegewezen en de Vereenigde Vrije Kerk ze als vrijwillige gave uit hun hand zal moeten terug ontvangen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Een belangrijk proces.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's