GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De gebaande wrgen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De gebaande wrgen”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Welgelukzalig is de mensch, wiens sterkte in U is; in welker hart de geSaande - wegen zijn. Psalm 84 : 6,

Het „nabij God te gijn" hing oudtijds voor' den vromen Israëliet aan Sion.

In Slons tempel bezat onze wereld iets hoogheiligs, wat ze thans mist, £r was toen één heilige plek op aarde, waar het 's Heeren welbehagen was ïijn heilige tegenwoordigheid op bijiondere wijze te doen wonen. Achter het voorhangsel, tusEchen de Cherubijnen, boven de arke des Vetbonds, had de God der vaderen het Heilige der heiligen tot zijn woonstede gekozen. En wie onder Israël de gemeenschap met Jehovah zocht; wiens hart naar den levenden God dorstte; en niet meer builen Hem kon, die toog naar Sion op, om nader tot zijn God te komen.

Ons schijnt dit een bloote vorm, maar voor den Jood was dit volkomen reëel. Niet alsof hij niet wist, dat de Heere aan alle plaatsen is, maar God zelf bad Sion tot zijn woonstede verkoren, en door zijn wonen op Sion aan het hart van den vromen Israëliet een steunsel geboden, waatin zoo wondere kracht school. Zielkundig verklaart zich dit lichtelijk. Vergeet niet, heel de wereld knielde toen voor de afgoden en heel Israel's volksbestaan was slechts een kleine c^; e in deonmetelijke woestijn der schepselvergoding. Zoo trok heel het leven der wereld van den Onzienlijke af en kostte het een zooveel te sterker inspanning van het geloof, om louter geestelijk aan Hjen Onzienlijke zich vast te klemmen. Daarom vroeg toen de vroomheid om !een steunpunt, en bet is dit steanpunt, die tegemoetkoming, die Grod aan Israöl schonk,

door aehter het gordijn ia Sion's tempel tqn heilige ti^enwoordigheid opeen bijconderie, eenige w^te, zoo als nergeas anders, te vestigen.

Ge moogt niet zeggen, dat een Jood buiten Sion niei nab^ sijn God kon «ijn, maar toch . slaagde hq hierin buiten Sion slechts zeer ten deele, en in elk geval was de gemeenschap met J^orah die hij ook elders smaakte, \an verre niet te vergeleken met wat hij van zqn God genoot, zoo hq, in bedevaart naar Jemsalem opgegaan, in en bij den tempel kon neerknielen en aanbidden. Dan ging er iets door zijn hart, dat overal elders hem vreemd bleef. Dan dronk z^n naar God dorstend hart anders ongekende teugen van heiligen wellust in. Dan verteerde hem de hartstocht naarden Heilige. Dan vergat hij üchzelf, om alleen van zijn God te genieten. Dan was het hoogtij in zijn hart.

Daar vlaste hij dan soms een heel jaar, op en dan hunkerde hij naar het oogenblik, waarop hij met de scharen naar Jerusalem in pelgrimstocht zou kunnen optrekken. Dan zong hij thuis reeds vooruit de liederen Hamailldth. £n kwam eindelijk de dag waarop de pelgrimsstoet zich in bjsweging zette, dan was er bij allen gejuich, ja, maar dan was het toch, ver boven alle anderen uit, dat de vrome Israëliet schier bezweek van heilig verlangen naar zijn God op Sion.

Dan zong hij vooruit reeds: „Hoelieflijk zijn ttw woningen, oHeerederHeirscharenl Mijn ziel is begeerig en bezwijkt ook van verlangen naar de voorhoven des Heeren. Mijn hart en mijn vleesch roepen uit tot den levenden God!" Dan benijdde hij de musch en de zwaluw, die in den tempel haar nest hadden gebouwd, en weer was de uitroep: Heere der Heirscharen, mffn Koning en m^n GodI Bovenal benijdde hq de priesters, de Levieten, die gestadig in den tempel verkeeren mochten. Een dag in Gods voorhoven was hem meer waard dan duizend elders, en al kon hij slechts dorpel «achter ia Gods Huis worden, reeds dit zou hem een zaligheid wezen, waar heel zijn ziels verlangen naar uitging. Ten slotte werd het dorsten naar den levenden God éen hartstocht in zijn tid. Nooit was zijn God verre van hem geweest, maar zooals Gods nabijheid op Sion werd genoten, smaakte hij 't nooit te voren en nooit elders.

En nu weer naar Jernsalemt weer naar de Voorhoven des Heerenl en zoo ging het door de dalen en over de bergen naar den heiligen heuvel tce, en hij miste geen stap en had naar geen weg meer te vragen, want de beirwegen naar Sion lagen ais gebaand in zijn hart. AUoos weer bad hij aan dien heiligen pelgrimstocht teruggedacht, en elke herkenbare plek in eijn ziel geprent. Hij faalde niet en feilde ni& t. Gebaand lagen de wegen tot in Sions pootten voor zijn zielsoog.

Ons weiikt Sion niet meer. Het heiligdom i« verwoes», en op de plek waar eens de tegen woordigheid des Heeren zich tusschen de Cherubim openbaarde, heeft thans de Islam haar Moskee doen verrijzen. Staan wij dan bij den vromen Israëliet achter? Integendeel, ons is veel rijksr genieting gegund en veel hechter Stennsel geboden voor ons geloof.

Toch z? sge men niet, dat voor ons de gemeenschap met onzen God louter geestelijk is geworden. We zijn geen engelen. Als mensch tijn we tweezijdige wezens, zienlijk en onzienlijk tegelijk, vleesch en geest, ziel en Uchaam. Zoo schiep God ons, zoo zijn en be •taan we. Ën ook na ons afsterven zal de volle heerlijkheid voor ons niet ingaan, dan na de herecning van onze afgestorvene ziel met het Uchaam io vethcerlijkten staat.

Onze gemeenschap met den levenden God hangt daarom aan beide. Zooals het in Psalm 84 heet: „miju hart en mijn vleesch roepen uit tot den leve& den God." Als de ziel nog maar alleen roep*, zijt ge er nog niet. Heel uw wezen moet dorsten naar uw God. Daarom hebt ook g^ een aansluiting aan het zienlijke vannoode, en dit is n van uw God geboden in de VleeschwoTding. Voor ons is in Christus de tempel, dien de Jood in Sion slechts prophetisch bezat. Oók in Jezus ziel, maar toch nooit in die ziel zonder tegelijk in het lichaam. Aan het vleesch van Christus hangt onze zalig heid. En het is niet de Zone Gods, maar de mensch Jeeus Christus die op den troon zit, die van dien troon aan Faulus op den weg naar Damascus en aan Johannes op Patmos verscheen, ea die sinds de ure van zijn hemelvaart eeuw in eeuw uit op dien troon zit, om ook voor ons te bidden.

En zegt ge, dat dan toch voor ons, tijdens ons leven op aarde, de zinlijke, de zienlijke aansluiting ontbreekt, die de vrome Jood op Sion genoot, dan hebt ge ook hierin bet bestel van uw Gt)i nog niet verstaan. Immers eer hij verhoogd werd, heeft de Middelaar ons zijn heilig Sacrament geschonken, en in brood en wijn ons niet alleen de zinlijke, maar zelfs de itcffelqke gemeenschap geschonken. „Dit is mijn lichaam." „Dit is mijn bloed!”

Steeds hebben daarom de heiligen er in geroemd, dat ook z^ de wegen kennen die hun den toegang ontsluiten tot de vrije zielsgemeensdiap met hun God. Wie eerst van verre staat en zijn God nog niet gevonden heeft, moet een weg, moet wegen sfioopen om tot die gemeenschap te komen. Eerst zijn dan die wegen hem nog vreemd, nog niet gebaand, hij moet ce nog zoeken. Maar is hij in heiligen pelgrims tocht van zijn verlatenheid tot nabij zijn God gekomen, en is bet hem geschonken, dat hij ja waarlqk de heilige nabijheid van zijn God genieten mocht, dan kent hij die wegen, en maakt zich na elke verachtering opnieuw op, om langs die bekende en gebaande wegen weer de gemeenschap met zijn God te zoeken. En die gebaande wegen behoeft dan geen. ander hem meer te leeren, die gebaande wegen kent hij vanzelf, uit zalige zielservaring aan zqn hart.

Door velerlei kan h^ weer uit die gemeenschap met zqn God zijn teruggeslagen. De wereld kaa hem hebbeo verstrooid. Diep Iqden kan lijn ziel in banden des doods als gekneld hebben. Meer nog, zonde kan hem van zijn God hebben vervreemd. Dan is hij zijn God weer kwqt. Dan is hij op zichzelf teruggeworpen, en of dan al de vrienden van Job komen om hem te vertroosten, dit alles geeft hem niet, baat hem niet. Hij dorst niet naar hun redeneeriogen, hq dorst niet naar menschelijke vertroosting, hq dorst naar den levenden God. En dan zoekt hij de gebaande wegen weer op, en met een lied Hama& 'dih op de lippen, bewandelt hij die gebaande wegen opnieuw. Van kracht tot kracht gaat hij daarop voort. Dreigt, hem de saUn in het moerbtdöndal te overwinnen, dan is God zijn fontein, die hem •taande houdt. En het einde is, dat hq weer in Christus bq cqn God uitkomt, en na met nog vuriger hartstocht dan ttütvt de io^heid vw ^kid« nabijheid indrinkt.

De letting die hieruit volgt, ligt voor de hand.

Wie zelf die gebaande wegen nog nooit bewandeld heeft, raadpleegt de vromen uit de Schrift en de vromen in zijn omgeving die blijken die gebaande wegen gevond? n te hebben, gaat achter hen aan, trekt met hen op, en de uitkomst kroont zijn pogen. Ook hij komt dan voor 't eerst op Sion.

En zijt ge reeds op Sion geweest, en kendet ook gq in uw verleden, al was het slechts éénmaal, de zalige, de heel uw ziel overmeesterende gewaarwording, van uw God gevonden en zijn heilige nabijheid gesmaakt te hebben, dan denkt ge in u dit verleden terug, dan doorloopt ge in uw hart nogmaals den weg, waarlangs ge tot die heilige zielsgenieting gekomen waart, en ge slaat weer dien weg, dien voor u glad gebaanden weg in, om opnieuw, om met nog vuriger hartstocht uw dorst naar den levenden God te bevredigen.

Ge weet wat ge toen deedt om er te komen, e ge kent dien weg die er u heen heeft geleid, en n eindelijk in Christus bij uw God deed tiitkomen. Die weg is u niet vreemd meer. Hij ligt voor u gebaand in uw eigen hart. Ge waart van dien weg afgeraakt. En daarom zoekt ge nu dien weg weer op. Weer in gelijke zelfvernedering, weer door dezelfde toevlucht tot Christus, weer door dezelfde hoogten en diepten. Maar dit alles komt ge te boven. Over dit alles triomfeert ge. Eeniglijk omdat uw hart dorst naar den levenden. God, en ge niet kunt rusten eer ge de nabijheid van uw God hebt teruggevonden. Dat gaat niet op stel en sprong. Het kost u inspanning des geestes. Het kost u een aflaten van wat u innerlijk verstrooide. De weg naar uw Sion kan lang en moeilijk zijn. Maar dit alles deert u niet. Ge kent dien weg. Ge kent zijn kronkelingen ea zijn duur. Maar ge volhardt, ge houdt vol. Terug gaat ge nimmer, zoo eenmaal de eerste stap op dien weg gezet is. En daarom geniet ge zoo in die Psalmen Hamaaloth. Want zooals de vrome Israëliet naar Jerusalem optoog, zoo kunt gij ook niet rusten eer ge uw Sion in Christus weer bereikt hebt.

Althans, zoo ge waarlijk i/< wj/naar den levenden God.

£n anders, ja, dan bekoren u de gebaande wegen niet meer, maar dan blijft ge ook van u God verre.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„De gebaande wrgen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's