GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Trooster, Dien ik u zenden zal”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Trooster, Dien ik u zenden zal”.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN I9II.]

Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die zal van mij getuigen. Joh. 15 : 26.

Oader onze drie groote Christelijke feesten heeft Pinksteren het minst vat op de groote menigte, die anders op onze hoogtijden met de Kerk van Christus me êjubelt. Het Kerstfeest begrqpt de wereld nog, want ze kent de heilige taferee len van Bethlehem, en ook het Paaschfeest kan ze nog meevieren, want ze heeft zelve afkeer van den Dood en lust in het leven; maar Ze verstaat de komst van den Trooster niet, en begrijpt niets van de uitstorting van den Heiligen Geest. Het is zooals Jezus zelf het aan zijn discipelen betuigde: De wereld kan Hem niet ontvangen want ze ziet Hem niet en kent Hem niet". Ze heeft van den Heiligen Geest geen begrip Ze kent geen verlangen naar den Heiligen Geest. Ze leeft geheel buiten den Heiligen Geest om. Alleen de geloovigen verstaan wat de uitstorting van den Heiligen Geest te zeggen heeft, gelijk Jezus het aan zijn discipelen verzekerde: Maar gij kent Hem want Hij zal bij u wonen en in u zijn, " De wereld viert daarom tocli ons Pinksteren wel meê, maar ze begroet Pmksteren als Lente feest, als een natuurfeest, als een volksfeest van algemeene ontspanning. Pinksteren kan in heiligen zin alleen hij medevieren, die zeggen kan dat de Heilige Geest hem zelven geschonken is en dat zijn hart een tempei Gods is geworden, een woonstede van den Heiligen Geest, die in hem is. Doch ook zelfs onder de belijdende Christenen gaat men maar al te vaak hierin feil, dat men in Pinksteren niet genoeg een der drie groote feesten ziet, die zich rangschikken om den Christus. Dat ons Kerstfeest een Christelijk feest is, voelt ieder, en hetzelfde geldt van ons Paaschfeest, maar op ons Pmksterfeest wordt maar al te vaak uitsluitend aan den Heiligen Geest gedacht, alsof ook dit feest niet rechtstreeks met den Christus samenhing. Men denkt dan aan het gebeurde in de Opperzaal van den tempel, aan het spreken in mysterieuse woorden, aan de rede van Petrus, en aan de toebrenging van de drie duizend, maar de samenhang van dit alles met Jezus wordt maar al te vaak uit het oog verloren. De Heilige Geest is dan iets aparts, dat op zich zelf staat. Een nieuwe rijke gave Gods die aan zijn Kerk wordt toebedeeld. Maar dat ook de uitstorting van den Heiligen Geest tot het leven, tot het verborgen werk, tot den cyclus der heilige daden van Jezus zelf beboort, wordt niet genoeg herdacht, en bijna niet gevoeld. Hierdoor nu wordt de herinnering aan het groote Pinksterfeest te zeer van zijn Christelijk karakter beroofd, en komt niet tot zijn recht wat de Heilige Schrift ons zoo klaar, zoo duidelijk en zoo herhaaldelijk omtrent de uitstorting van den Heiligen Geest geopenbaard heeft. Immers op den Pinksterdag zelf sprak Petrus het met zoo vele woorden uit: Hij dan, .d. i. de Christus, aan de rechterhand Gods verhoogd zgnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort wat gij nu ziet en hoort." Het is alzoo niet de Heilige Geest die van zelf komt, het is ook niet de Vader die den Heiligen Geest op de geloovigen doet nederdalen, maar het is zeer bepaaldelijk Jezus, die, na aan de rechterhand Gods verhoogd te zijn, den Heiligen Geest voor zijn gemeente van den Vader ontvangt, en ze nu zelf aan zijn gemeente doet toekomen. En niet alleen dat de apostel Petrus het ons zoo voorstelt, maar Jezus had zelf reeds bij zijn tweede irerblijf In Jerusalem hierop gewezen, toen hq zeide: Wie in mij gelooft, stroomen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien"; waarbij Johannes opmerkt: H^* zeide dit van den Geest, den welken ontvangen zouden die in hem gelooven, want de Heilige Geest was nog niet (op aarde), overmits Jezus nog niet verheerlijkt was." En ook in de laatste gesprekken voor zijn sterven, heeft h^ het tot tweemaal toe aan zijn discipelen op het hart gebonden, dat de Heilige Geest hun van Hem zou toekomen. Eerst toch lezen we in Joh. 15 : 36: Wanneer de Trooiter zal crekomen zijn, dien ik u zenden Mal van den Viider, namelijk de Geest der waartteid, die van den Vadtr uitgaat, die zal van mij getuigen", en daarna nogmaals in Joh. 16:7: Doch ik zeg u, het il u nut dat ik wc(^a. waat imUoa ik niet w*na> WO Bal de Trooititr aitt tot u komen, maar indien ik heenga, zal ik Hem tot u zenden." Niet ter loops, maar opzettelijk wordt alzoo de gemeente er op gewezen, dat de zending van den Heiligen Geest een daad van den Christus is; dat in de zending van den Heiligen Geest het laatste stuk van zqn roeping volbracht wordt; en dat er op het Pinksterfeest geen sprake is van een werking van den Heiligen Geest, gelijk die ook onder het Oude Testament plaats greep, maar van de voleinding van het werk der Verlossing. Het Woord moest vleesch worden; dat is ons Kerstfeest.

De schuld en zonde moest in den dood overwonnen worden, door uit den dood het leven te doen opkomen; dat is ons Paaschfeest; Maar nu ontbrak nog het derde, t. w. het herstel van de gemeenschap met den Drieeenigen Godi door de inwoning van den Heiligen Geest in de harten der geloovigen, en dat is ons Pinksterfeest. Doch dan moet ook vaststaan, dat alle deze drie stukken van onze Verlossing het werk van den eenigen Middelaar zijn, en dat ook de Heilige Geest ons is toegekomen, omdat Jezus, na aan de rechterhand Gods verhoogd te zijn, ons dien Heiligen Geest zelf heeft gezonden

Naar luid het Goddelijk program wordt het Verlossingswerk door Ctiristus in drit stukken volvoerd. Eerst is er de toenadering ^ran God Drie^enig tot ons gevallen geslacht, en deze wordt tot stand gebracht door de Vteeschwording des Woords. D< in komt de Verzoening van den zondaar met God Drieeenig in Kruis en Opstanding. E a hei derde stuk is, dat Christus den zondaar, na '.ijn rechtvaardigmaking, inzet in de gemeen ichap met God door het indalen en woningmaken van den Heiligen Geest in zijn hart. Niet alleen Kerstfeest en Pdschen zijn laarom Christusfeesten, maar Pinksteren i» het evenzeer. Ook op het Pinksterfeest toch klimt de psalm des lofs uit het midden der Gemeente op voor wat Christus heef< ijedaan. Htj heeft niet alleen, in de gestaltenisse Gods zijnde, zich zelven vernietigd de gestalte eens dienstknechts aangenomen Hebbende; en niet alleen na zijn menschwording zich zelven vernederd tot in dec iood, ja tot in den dood des Eruises; maat hij Iteeft evenzoo, om de kroon op hei werk te zetten, op den Pinksterdag dec Heiligen Geest in zijn Gemeente, d.i, in zijn mystiek lichaam, doen indalen, opdat de gemeenschap met God Dritë: : nig voor on.^ nersteld zou zijn. Natuurlijk toeft de voleinding tot aan zijn wederkomst. De worste ling van Christus'vijanden tegen hem moet nog onder allerlei vorm uitbreken, ten einde doo> Jezus ter neer geslagen en overwonnen te wor-Jen. Ea is dit geschied en voleind, en is strak» de laatste vijand geveld om aan zijn voetec onderworpen te worden, dan keert bij wedei tot deze aarde, om het rijk der heerlijkheio m het Koninkrijk der hemelen te openbaren. Maar in de lange periode die tusschec iijn hemelvaart en zijn wederkomen ligt, oioest zijn Gemeente op aarde reeds in de ''olle genieting van de gemeenschap mei God Drieëenig worden gesteld, en opdat dit mogelijk zou zijn, daartoe ontvangt hr; de belofte van den Vader, d.w.z. hetgeec de Vader hem beloofd had, en het is ir die machtsvolheid, dat hij het mysterie van de hereeniging van den geredden zondaai met God Drieëenig tot stand brengt, dooi zijn Gemeente toe te zenden, en in haar uit te storten en in haar te doen indalen den Heiligen Geest, niet voor een oogenblik, niei tijdelijk, maar duurzaam en tot den einde toe, en dit wel zóó volheerlijk, dat God de Heilige Geest nu in het hart van de ver losten woont, en de woonstede Gods weer geworden is onder de menschen.

Het is daarom, dat Jezus den Heiligen Geest hier den Trooster noemt. Dit tocb 'iet rechtstreeks op zijn heengaan. Van het Paradijs af treedt na den val de toestand in, dat de gevallen mensch van zijn God gescheiden is, en, wat hij ook beproeve, iich geen weg kan ontsluiten, om hereeniging met zgn God tot stand te brengen. A wat daartoe strekken zal, gaat niet vanden mensch, maar van God in zijn genade uit. Heel zijn Openbaring in het Oude Verbond is dan ook een gestadige toenadering van God tot zijn gevallen creatuur, tot eindelijk in den tempel op Sion de plaats is gegund, waar God met en bij zijn volk wonen zal. Maar dat wonen van God onder Israel is symbolisch en uitwendig. Het gaat buiten het hart om. Een voorhangsel scheidt hei Heilige der Heiligen af, en alleen de Hooge priester heeft toegang. Zelfs niet de priesters en veel minder nog de Levieten en ganschelijk niet het volk. Het volk staat van verre Het ziet het voorhangsel, en het ziet den Hoogeprietter door dat voorhangsel binnen gaan, maar zeli mag en kan het tot zijn God nog niet naderen. Dit duurt tot Bethlehem, ea bg Bethlehem gaat de Zone God», de tweede persoon in de Heilige Drieëenheid, niet meer in den tempel van steen, maar in onze menschelqke natuur in. Vandaar dan ook, dat onder de donkerheid van Golgotha het voorhang 4e! vp.n den tempel scheurde van boven tot beneden. De woonstede Gods in Sion werd prijsgegeven. In Jezus is het Woord zelf vleesch geworden, en Je? : us kon tot zijn jongeren zeggen: „Die mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien, " want „Ik en de Vader zijn één." De verkoren jongeren die door Jezus in zijn heilige intimiteit waren toegelaten, bezaten alzoo In hun omgang met Jezus de klare gemeenschap met God. Alleen maar, dit was uitwendig; nog geenszins was de toenadering Gods tot hun innerlijk leven, tot hun ziel, tot hun eigen hart doorgedrongen. Ze genoten wat na hen geen kind van God ooit genoten heeft, in dat steeds met Jezus zijn. Maar toch was hiermee^ voor hen het hoogste nog niet bereikt. Vandaar dat Jezus '.elf tot ben sprak: „Het is u nut dat ik weg ga." Zijn weggaan zou hun geen verlies, maar veeleer winste brengen. Niet buiten Jezus om, maar juist door Jezus. Al kon hij toch op aarde op hen blazen, en bun de inspiratie van den Geest schenken, aij kon, zoolang hij zelf met en bij hen < vas, hen niet de inwerking van God den Heiligen Geest in hun hart doen genieten. Daartoe moest hij eerst zelf aan de rechterland Gods verhoogd zijn. En toen deze nieuwe toestand intrad, toen was de eerste daad van den Christus, om aan zijn Gemeente jp aarde het hoogste te zenden, wat een «ring van geredde zondaars op aarde ontvangen kon, namelijk de inwoning en inwerking van God den Heiligen Geest in hun 'iel, en het omzetten van hun hart in een tempel waarin God woont.

Slechts hebt ge er u voor te wachten, iat ge dit niet verstaat van eeii cf meerlere op zich-zelf staande personen. Aan Gods rechterhand zit de Christus als het Hoofd van het Lichaam, en dit Lichaam ttotéX, gevormd door de Gemeente, omdat '.ij „de vervulling is van Hem die alles a allen vervult." Dat lichaam der gezamenlijke geloovigen vormt een organisch geheel, ésn heilig organisme, dat zich geen jogenblik als levend Lichaam zonder Christus als Hoofd denken laat. Van dat Hoofd ^aat door het Lichaam de bezieling en aet leven uit. Uit Hem als 't Hoofd vloeit lUe heerlijkheid en alle leven aan het Lichaam toe. Zonder het hoofd is elk lichaam iood, en datzelfde geldt in nog verhoogde cnate van het mystieke Lichaam van Christus. Alleen door de actie die van Christus > p 't Lichaam uitgaat, is er actie in dat Lichaam zelf, en elk lid van het Lichaam dat .ich door afbinding, of hoe ook, tijdelijk van de actie van het L'chaam losmaakt, wordt gevoelloos. Juist zooals het in ons eigen itoffelijk lichaam toegaat, zoo ook grijpt liet in het mystieke Lichaam van Christus plaats. Er is éen aderweefsel dat het levensbloed naar alle deelen van het lichaam loet stroomen, en er is éen zenuwstelsel, lat de gewaarwording in alle leden en deelen < ra.vL het lichaam doet tot stand kom Reeds daarom is het zoo ongerijmd, het ', ich in te beelden, alsof de uitstorting van ien Heiligen Geest in de geloovigen zonder Christus zou zijn tot stand gekomen. Wie '.ich dit zoo denkt, maakt het Lichaam los van den Christus, en verbreekt het verband, dat tusschen het verborgen wezen van den Heiland en de uitstorting van den Geest Jeen oogenblik mag worden weggedacht.

Wat toch maakte op den Pinksterdag die inwerking van den Heiligen Geest in het hart der verlosten voor het eerst mogelgk? Het antwoord op die vraag ligt in het feit, dat de apostel, hetzq in Corinthe, in Efeze, of in Pniippi, de geloovigen altoos heiligen noemt, ze aanspreekt als „heilige" en baminde broeders, en dat woord „heiiig" stempelt tot den vasten naam, waarmede de gemeente zal worden aangeduid. Die naam van „heiligen" au moet genomen worden in volstrekt ern-!itigen zin, en door dien naam werd aangeduid, dat de onheiligheid, die den nog niet verlosten zondaar aankleeft, en zoo scheiding tusschen hem en den heiligen God maakt, bg de geloovigen is opgeheven. Wie niet gelooft in Hem dien de Vader gezonden heeft, > 3 nog in zijn zonde, en zal, zoo hij zich niet bekeert, nog in zijn zonde sterven. At degenen die nog tot de wereld behooren, zijn daarom „onheiligen, " en in hun hart is voor de inwoning van God den Heiligen Geest ^een plaats. God kan niet in het onheilige wonen. Het menschelijk hart dat Hem tot voonstede en tempel zal wezen, moet vooraf geheiligd en gewijd zgn. Daarom zegt Jezus tot zijn discipelen, eer hg van hen ging: „Gijlisden zijt nu rein door het woord dat ik tot u gesproken heb", en (dit moet er bg verstaan) door hen in gdoof was aan­ vaard. Wat Paulus aan de geloovigen van Corinthe schreef, dat ze eertijds met de wereld in het onheilige stonden, maar dat ze nu „geheiligd en gerechtvaardigd waren", bracht in hen het'principieel verschil met vroeger teweeg. Het was niet de vraag, of zg zich als „heiligen" gevoelden, en of de zonde niet nog in hen nawerkte, maar of ze nog als vroeger in hun onheiligheid voor Gods heilig oog stonden, dan wel of ze voor Gods heilig oog, van alle schuld en zonde vrggemaakt, verschenen als hadden ze nooit zonde gehad of gedaan. In het prachtige antwoord van onzen Catechismus op de vraag: Hoe zijt ge gerechtvaardigd voor Godi ligt dit heilig zijn van de geloovigen zoo klaarlijk uitgedrukt. Maar van wat kant ook bezien, altoos komt de groote overgang uit het onheilige naar het heilige hierop neer, dat het Lam Gods de zonde der wereld gedragen heeft, dat we in het bloed van Christus verzoend, en in zijn Opstanding gerechtvaardigd zijn, zoodat we heilig zijn, niet in ons zelf en veel min uit ons zelf, maar eeniglijk in Christus Jezus, d. w. z. voorzoover we door een oprecbt geloof ingelijfd zijn in het heilig Lichaam, waarvan hij het gezegende Hoofd is. Omdat ge in Christus zijt ingelijfd, daarom zijt ge heilig, en omdat ge heilig zijt, daarom kan God de Heilige Geest uw hart tot zijn woonstede kiezen.

Geen oogenblik mag daarom de geloovige buiten het Lichaam van Christus gedacht worden. Nooit kan een heilige werking in u, u anders dan door Christus als uw Hoofd toekomen. En nooit is het heilige, dat ie n gewrocht wordt, iets voor u zelf alleen en op zichzelf, maar altoos geldt ook hier wat de apostel zegt: „dat ge met alle heiligen begrijpen moogt, welke de lengte en breedte, de diepte en hoogte zij." Dat geïsoleerde leven van uw ik, dat alleen op zichzelf wilde staan, was juist het zondige ik in u, en in het Koninkrijk der Hemele.! is voor zulk een nieuw soort egoïsme eenvoudig geen plaats. Een zaligheid op uw eigen handje, buiten de zaligheid der broederen, is er niet, en nooit anders kunt ge u éen oogenblik zalig voelen, dan in de diepste afhankelijkheid van Jezus als uw Hoofd en onder de doorstraling van zijn hooger leven door heel 't lichaam en door uw eigen hart, en in uw eigen hart tegelijk met het lichaam. A!s Jezus ons dan ook zegt, dat hij den Heiligen Geest zenden zal, dan hebt ge dit niet zoo te verstaan, alsof Jezus boven den Heiligen Geest stond en over den Heiligen Geest te beschikken had, maar heel anders in dezen zin, dat de indaling van den Heiligen Geest in zijn mystiek Lichaam, door hem als het Hoofd van dat Lichaam gaat, en zich door dit Lichaam naar de enkele leden van dit Lichaam beweegt. Er is een weg van God Drieëenig naar uw hart, en die weg loopt over den Christus. Er kan daarom geen sprake van zijn, of de toenadering van den Heiligen Geest tot de Gemeente op aarde, en zijn ingang in die Gemeente en in het hart der enkele geloovigen, moet door Christus tot stand worden gebracht. Ook op den Pink. sterdag gaat de actie van den Christus uit, en. het blijft bij het woord van Petrus toen hij tot de schare zei: „Deze Jezus dien gij gekruisigd hebt, en dien God heeft opgewekt, hij is het die dit alles heeft uitgestort, wat gij ziet en hoort."

Altoos is het de Christus van wien het alles in de Gemeente uitgaat, en dit greep evenzoo plaats bij de indaling van den Heiligen Geest in de nog zoo kleine Kerk van Christus die in de Opperzaal te Jeruzalem bijeen was; maar dit was dan ook in die Opperzaal iets geheel nieuws, iets dat onder het oude Verbond er nog niet geweest was. Zeker, krachten en werkingen van den Heiligen Geest waren van den Heiligen Geest altoos uitgegaan. Zelfs in de Schepping was alles wel uit den Vader en door den Zoon, maar tegelijk van leven tintelend door de inspiratie van den Heiligen Geest. In al wat de mensch aan gave en talent van God ontving, en onder de Gemeene Gratie weer kon doen opleven, was de werking van den Heiligen Geest. Bezaleël en Aholeab waren mannen, bezield en bekwaamd door den Heiligen Geest. En veel heet Itjker nog had de Heilige Geest onder Israël gewerkt. Het was Jehovah „die den Heiligen Geest in het midden van hen stelde" (Jesaj a 63 : II). Het was de Heilige Geest di? Mozes bezielde, de Rtchteren aangreep en den profeten hun heilige orakelen inspireerde. Zelfs dtosg Israel in symbolischen zin, met het oog op den tempeldienst, den naam van een heüig volk, maar altoos in uitwendig zinbeetdige beduidenis. Op den Pinksterdag daarentegen is wat uitgaat niet een kracht, niet een werking van den Heiligen Geest op een enkelen peraoon, maar heel iet anders, iets dat er vroeger nooit geweest was; en dat er nog niet had kunnen zijn, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was; en dat nieuwe, dat heel andere bestond hierin, dat nu de Heilige Geest niet maar in haar midden werd gesteld, maar in de Gemeente indaalde, in het hart der geloovigen werd uitgestort, en alsnu de inwoning van God den Heiligen Geest in het hart tot een feit maakte. En eerst hiermede en hierdoor is het werk der genade volbracht. Nu is de scheiding opgeheven, nu keert de toestand terug, die vóór den val bestaan had, nu valt alle scheiding tusschen God en mensch weer weg, nu is de eenheid van de gemeenschap hersteld, nu is de bede verhoord: „Opdat ze allen een zijn, zij in mij en ik in U." De zondaar, in Jezus verzoend, is kind van zijn God geworden. Het abba, lieve Vader 1 vloeit hem vanzelf over de lippen, en bij leeft nu met zijn God en in zijn God, alsof er nooit zonde geweest was.

Nu laat zich dit op natuurlijke wijze denken in het Vaderhuis. Alsdan toch zullen wij aan alle zonde zijn afgestorven en in verwezenlijkte, volkomen heiligheid met onzen God verkeeren, maar het mysterie waarin we thans staan, is dat we nog van zonde ons bewust zijn, nog telkens het „vergeef ons onze schulden" te bidden nebben, en dat we alzoo, nog onheilig in ons zelf, desalniettemin en desniettegenstaande, dat hooge heerlijke voorrecht van Gods gemeenschap thans reeds van harte genieten. En dit nu is alleen daarvan het gevolg, dat we niet meer in ons zelve zijn, maar in Christus zijn ingelijfd. Hoewel we zelve nog midden in den dood liggen, leven we in Christus, en juist daarom is het zoo onzinnig, zicb de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag buiien den Christus te denken. Alleen in hem en door hem was die uitstorting mogelijk, en alleen in hem en door hem smaken we het geestelijk zoet van de herstelde gemeenschap met God Dritëenig door het inwonen van den Heiligen Geest in ons verborgen inneilijk wezen.

Zie daarom toe, dat ge nimmer afdoolt naar de helling der valsche mystiek. De drijfkracht der valsche mystiek tcch bestaat hierin, dat de geloovige zich zoo licht gaat inbeelden, dat hij den Heiligen Geest in zich zelf, buiten den Christus om, ontving. Al zulke valsche mystiek leidt dan ook van den Christus af. Alle secten, die zich op deze valsche mystiek hebben gegrondvest, zijn geëindigd met in theosophie, sentimentaliteit, en modernisme te verloopen. Men stelt zich dan voor een inspiratie te hebben ontvangen op de manier van de oude profeten. Iets op zich zelf staands, iets voor onze eigen persoon, een ons speciaal gegeven verlichting. De ontsluiting van ons persoonlijk zieleieven in een particulieren weg der genade. En zoo leeft men van zelf in in een gedachtenkring, die geheel het Verlossingswerk van den Christus overbodig maakt. Ea daarom is juist tegenover die valsche mystiek niets zoo gezond, alsjuist dat altoos weer wij> en op het feit, dat het Christus is, die ons den Heiligen Geest van den Vader gezonden heeft, en die den Heiligen Geest in ons doet wonen, niet op zichzelf, maar altoos in verband met onze inlijving in het mystieke Lichaam van Christus. Eerst hierdoor ontving op het Pinksterfeest dan ook de prediking en het loflied de ware bezieling. Ging de indaling van den Heiligen Geest in ons hart voor ons persoonlijk op particuliere wijze toe, wat zou ons dan het Pinksterfeest te Jerusalem baten. Dan toch ware toen niet anders geschied dan de indaling en uitstorting van den Heiligen Geest in zeker aantal personen, die destijds te Jerusalem leefden; maar wat zou ons dan aangaan, wat in hun hart is geschied? Dat kon ons niet nutten, en ware dan ook persoonlijk voor ons zonder beteekenis geweest. We hadden dan immers een iegelijk voor ons zelf op ons eigen Pinksterfeest te wachten, en er zou geen enkele reden voor ons bestaan, om het Pinksterfeest met heel de Christenheid meé te vieren.

Ligt het daarentegen zoo, dat op het groote Pinksterfeest te Jerusalem God de Heilige Geest tot de Gemeente van de geloovigen is gekomen, en in het mystieke Lichaam van Christus is uitgestort, en dat we slechts als leden van dat Lichaam, aan de inwoning van den Heiligen Geest in ons eigen hart deel erlangen, dan gaat dat Pinksterfeest te Jerusalem wel waarlijk ook ons aan. Dan ligt in dit Pinksterfeest te Jerusalem ook de bron van ons heil. Dan zou zonder dat Pinksterfeest ook ons de zaligheid en de inwoning van onzen God in ons hart nooit zijn toegekomen. Dan gaat ook onze geestelijke stamtafel tot op het gebeurde in de Oppernai te Jeruzalem terug, en dan blijven

Hier wordt met de ster de Messias bedoeld. Volkomen stemt daarmee overeen wat Deze zelf zegt in Openb. 22 : 16: k, Jezus, heb Mijnen engel gezonden, om ulieden deze dingen te getuigen in de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht Davids, de blinkende morgenster.

In 2 Sam. : 9 wordt gesproken van een man Ziba geheeten. Wie wordt met dezen bedoeld of wat was zijn ambt?

Toen David, na den dood van Sauls zoon Isboseth, koning van geheellsrael was geworden, deed hij weldadigheid aan Sauls kleinzoon, den kreupelen Mephiboseth, zoon van Davids vriend Jonathan. Ziba, een man van aanzien, was bestuurder van Sauls goederen, en zou die nu voortaan ten bate van Mephiboseth beheeren.

Na jaren brak het oproer uit onder Absalom. Ziba steunde toen David naar zijn vermogen, maar gaf over de gezindheid van Mephiboseth tijdens den opstand een getuigenis voor dezen niet gunstig. In hoever dit waar was, is moeilijk uit te maken. Althans Mephiboseth weersprak het weer later. Toen David als overwinnaar terugkeerde uit het over-Jordaansche, waarheen hij gevlucht was, kwam Ziba hem met vijftien zonen en twintig knechts al vóór, en zorgde voor den overtocht over den Jordaan. Trouwens David had hem reeds vroeger tot loon voor zijn hulp in het bezit gesteld van al wat hij beheerde.

Zoowel Mephiboseth als Ziba zochten Davids gunst, en het slot van de zaak was dat de goederen tusschen de twee mannen verdeeld werden. Meer is van Ziba niet bekend.

BRIEFWISSELING.

E. V. te L. Uw vraag kwam voor dit nummer, jammer genoeg, juist te laat. Maar uitstel is geen afstel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1911

De Heraut | 6 Pagina's

„De Trooster, Dien ik u zenden zal”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1911

De Heraut | 6 Pagina's