GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Als onzer één.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als onzer één.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toeu zeide de HEERE God: ie, de mensch is geworden als onzer één, kennende het goed en het kwaad. Nu dan, dat hij zijne hand niet uitsteke, en neme ook van den Boom des Levens, en ete, en leve in eeuwigheid. Gen. 3 : 22.

De zonde van het paradijs is nog altoos de zonde ook van onze eeuw. De mensch wil niet onder God staan, maar in zijn geest zelfstandig oordeelen, evenals God zelfstandig oordeelt. Zelfs bq wat goed of kwaad zal zijn, wil de mensch dit doorzetten. Niet uit zichzelf, maar omdat satan 't hem influistert. Zoo begon het in 't Paradijs. Door van den boom te eten zou de mensch niet sterven, maar eer omgekeerd aan God gelijk worden, en alsdan zelf bekennen, zelf uitwijzen, zelf beoordeelen wat goed en wat kwaad was. Niet God zou dit uitmaken en beslissen, maar de mensch zelf, Aan hem stond het oordeel hierover en niet aan God. En toen de mensch hieraan toegaf en hierin bezweek, sprak de Heere het in zijn mpj^steit uit: De mensch Is als Onzer één geworden, want hij wil zelf beslissen wat goed en wat kwaad is.

Dit was de zonde. Niet het vallen in zinlijkheid, niet het bekoord zijn door het schoon der wereld, niet het grijpen naar het goud en keurgesteente, msar het zichzelf de wet willen stellen en het niet onderworpen willen zijn aan een wet van God, Gode desnoods eere willen geven, mits op voet van gelijkheid. Wat de zonde niet wil is een gezag dat boven ons staat, een ordinantie waaraan we onderworpen zijn, ces rschter dis cns èil oordesiea. Affaan keiijk in het natuurlijk leven zijn we, maar in onzen geest zullen we vrij zgn. Onze geest zal zelf oordeelen. Het oordeel van een anderen geest, die boven ons zou staan, kan niet geduld worden. Vrij, fier en onafhankelijk moeten we in ons denken zijn, en even onafhankelijk en vrij in ons oordeel. Zelfs moet dit in 't zedelijke doorgaan. Zeker, er is wat goed, er is wat kwaad is, maar ook hierover heeft niemand anders dan de mensch zelf te zeggen. Hij zal 't keuren, hij zal 't weten, wat te loven en wat te laken z^'. Hij zal dit niet van God hooren en aannemen. Hij zal dit niet van God leeren en zich laten gezeggen. Het oordeel ook over goed en kwaad zal aan hem zelf staan. Het kwade zal hij vlieden en het goede zoeken, maar ais hrj nu vliedt wat God wil dat hij zoeken zal, en zoekt wat God wil dat hij ontvlieden zal, dan is zijn oordeel zoo goed als Gods oordeel, en heeft God niets over hem te zeggen, zoo hij juist omgekeerd keurt en kiest, dan God. Hij staat, niet in macht, maar wel in zedel^ke zelfkennis, volmaakt »tet God gelijk. Juist in zedelijk opzicht heeft God niets boven den mensch voor. God mag weten wat God wil, maar de mensch moet weten wat h^ zelf wil. Alleen zijn eigen overtuiging, zijn eigen oordeel stelt hem wet.

Zoo was het in 't Paradijs, en juist zoo is het nu nog, of liever, juist zoo is het ook nu weer geworden.

Er liggen eeuwen achter ons, dat in 't Christenland, op een enkelen godloochenaar of spotter na, heel het volk het niet anders verstond, of God had over ons te zeggen en de door Hem ingestelde zedenwet beheerschte ons zedelijk leven. Men mocht overtreden, en de wet Gods schenden, maar een ieder erkende dat die wet van God gold, en dat God over een ieder onzer te oordeelen had. En toen is wel reeds anderhalve eeuw geleden de afval begonnen, maar het zedelijk leven bleef nog lange jaren ongemoeid. Men week af in geloofszaken, men brak met het Goddelijk gezag der H. Schrift, men gleed ongemerkt naar de wereld over, maar aan de Zedewet tornde men niet. In bijzaken mocht men verschillen of dit mocht en dat mocht, maar wat in de Wet Gods duidelijk en klaar was uitgesproken, behield klem op aller conscientie. Zelfs roemde men er in, dat het zich houden aan Gods Wet het echte Christendom was, en dat, wat ons leerstellig ook scheidde, het hooge karakter van het zedelijk leven alle ernstiggezinden in heiligen band vereenigen bleef. Veel v|el uiteen, maar de eenheid in het zede­ g lijke hield stand. En dit niet uit overleg, maar o omdat men zich in de conscientie gebonden gevoelde. Een roemen in de vrije liefde tegenover den eisch van kuischheid in het huwelijk dorst toen nog niemand aan, en zoo er één het aandorit, stiet men hem uit j als «en onverlaat. Wat waar «n schoon eai in aanmerking komen. goed was, moest aller ideaal blijven, maar, ook al liep men uiteen in het ware en schoone, in het zedelijk alleen goedkeuren van hetgeen met Gods wil en wet conform was, stond men nog onwrikbaar vast.

Maar sinds de laatste halve eeuw heeft men ook hiermede gebroken, en nu reeds zijn we zoover, dat openlijk, dat schaamteloos, dat met ongeëvenaarde brutaliteit mannen van naam en talent het der schare weer toeroepen, dat niets zoo onvast is als juist het zedelijk leven; dat wat goed en wat kwaad is, niet op zich zelf vaststaat, maar afhangt van omstandigheden; dat deugd en zonde stuivertje kunnen verwisselen; dat voor den één geoorloofd is, wat voor den ander verboden blijft; en dat in het verloop der eeuwen, wat eerst goed scheen kwaad, en wat zonde heette deugd kan worden, al naar gelang de mensch zelf dit keurt en uitmaakt.

Juist hierin spreekt de afval. De zonde, steeds schaamteloozer optredend, is weer aangeland bij wat ze in 't Paradijs was. De demonische inwerking op 's menschen geest is weer dezelfde geworden, als toen 't tot Eva heette: „G^ zult als God zijn, zelf kennende wat goed en wat kwaad is". Vandaag als God, morgen over God, eadsa derden dag blijft de mensch alleen over, zoodat er geen God meer is.

Nu scheelt het.

De zinnelijke zondaar misbruikt die eigen keur van goed en kwaad, om brutaalweg zijn lusten bot te vieren. De op geld beluste speelt er meê, om 't goed der aarde aan zich te trekken. De heerschzuchtige zet de schijven van da zedewet om, al naar zgn eigen hoogheidsgevoel 't vaa-noode heeft. Dan wil men als God zijn, omdat Gods wil aan zijn hartstocht 'm dea weg

staat. Maar heel anders is het met den onvromen denker. Die is, niet altoos, maar toch in den regel, te braaf van aanleg, om uit hartstocht te zondigen. Bij onderzoek zal u keer op keer blijken, dat zulk een tegen God ingaand denker stil leeft, stipt eerlijk aan zijn geld komt, en bescheiden optreedt. En toch is hij juist de gevaarlijkste, want hem is 't er om te doen, om den denkenden mensch tot heer en meester te maken, tot heer en meester ook op zedelijk gebied, en Gods wet alleen dan goed te keuren, zoo hij zelf acht, dat die goed en profijtelgk is. Dan verleidt de braafheid van den denker het oog der eenvoudigen, en juist hij toch was de satan, die Gods gezag ondermijnt, en den mensch tot Gods gelijke wil maken.

En dit werkt door, volstrekt niet alleen in ongeloovige kringen, maar wel terdege ook in de kringen, die nog in Christus als hun Heiland roemen. Dan maakt men zich van het gezag der Schrift los, en houdt nog wel vast aan het geestelijk gezag des Heeren, maar alleen in zooverre men dit zelfals heilig bevindt, en het met zijn eigen merk stempelen kan als waarachtig. Van zwichten voor Gods gezag is dan geen sprake meer, maar alles wordt opgehangen aan 't schrander betoog van den denker. Niet God keurt den mensch, maar bij keurt God goed. Voor zich zelf vormt hij zich een eigen idee van wat goed en van wat kwaad is, en is en blijft hij Christen, omdat hij bevindt, dat Jezus Christus in zijn zedelijk oordeel met 't zijne overeenstemt. Voorop staat dus zijn eigen idee. Dat idee is voor hem het hoogste. En nu roemt hij in Christus, ja, maar alleen omdat de Christus met zijn idee accoord gaat. Schijnt de Christus soms van zijn idee af te wijken, dan moet het woord van den Christus zoo uitgelegd, dat alle verschil wegvaile. Zoo sluipt de zonde van het als God zijn vanzelf ook in het Christelgk geloof in, meer nog, wordt in Christelijken kring als hoogste wijsheid gepredikt. Wat men de ethiiche richting noemt, helde van meet af hiernaar over, en menig Gereformeerd prediker verried verwantschap. Ja, in ons aller ziel G nijpt het; want wat hierin kankert is niets o dan de zonde in haar eigen giftig wezen. Niet gelooven op gezag, maar gelooven omdat het strookt met ons eigen inzicht. Niet de vlag van Gods wet, maar de vlag van 's menschen idee in top.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1911

De Heraut | 2 Pagina's

„Als onzer één.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 september 1911

De Heraut | 2 Pagina's