GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De laatste meet dande eerste”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De laatste meet dande eerste”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik weet uwe werken, en liefde, en dielBst, en geloof, en uwe lijdzaamheid, en uwe werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste. Openb. 2 : 19.

Er is in dit woord van Jezus sprake van den man, die in Ciiristus' naam aan 't hoofd der Kerk van Tiiyatire stond; van haar „engel" geltjk 't heet. En deze Dienaar ontvangt hier van Christus' zelf het heerlijk getuigenis, dat h^', sinds hij te Thyatire optrad, merkbaar vooruitgegaan is „in z^'n liefde, in zijn dienst, in zijn geloof, in zijn lijdzaamheid en in zijn werken". Zóó merkbaar vooruitgegaan, dat Jezus hem 't getuigenis kon geven: „Uw laatste\ zijn meer dan uw eerste." Een zalig getuigenis, dat op elk kind van God van toepassing moest r.^n, en dat toch helaas bij 200 velen eer ia zijn tegenstelling geldt Er zijn er toch niet weinigen, die, ja, kort na hun bekeering dagen van heerlijken ijver gekend hebben, maar sinds verkoelden, zoo niet terugvielen in vroegere uitglrjding. En dit nu staat vlak tegenover hetgeen Jezus hier looft. Die Dienaar te Thyatire toch was niet alleen niet teruggegleden, maar ook niet blijven staan waar hij stond. Het heerlijke in dien man was juist dat allengs zoo meer in hem gerijpt was, wat aanvankelijk nog slechts in bloesem bloeide.

Die voorganger te Thyratire was daarom nog verre van volmaakt. Terstond op dien hoogen lof toch laat Jezus volgen: „Doch ik heb eenïge dingen tegen u." Maar 't trekt dan toch de aandacht, dat 't hier juist de herder der gemeente was, van wien Jezus getuigen kon, dat hij sinds z^'n bekeerisg steeds in heiligmaking voortschreed. Wat toch reeds bij een gewoon gemeentelid zoo droef aandoet, als er stilstand en zelfs achteruitgang, iu stee van voortschrijden in 't heilige is, wordt zoo dubbel pQnlijk, als 't een herder der gemeente geldt. Er moest in heel een land welbezien niet één prediker zijn, die niet steeds won in heilige geloofsontwikkeling, en niet ook predikte door zijn toeneming in heiligheid, steeds uitkomend ook in de prediking door zijn woord.

Toch raakt dit woord van Jezus niet enkel de herders. Het is toe te passen ook op de kudde; en over alle geloovigen, zonder onderscheid, moest even hetselfde ge tuigenis van Jezus' lippen kunnen uitgaan: „Hun laatste werken zijn meer dan hun eerste in liefde, in dienst, in geloof en in lijdzaamheid."

Jezus laat 't niet bij een algemeen lofprijzen. De Heere specificeert. Vierderlei vrucht moet uit het kindschap r^'pen. Liejde eerst. Dan Dienst voor ieder in zijn roeping. AI verder Geloof, omdat alleen uit rijper geloof rijper vrucht komt. En dan ten slotte Lijdzaamheid, d, I. lijden om Christus wil en in dat lijden zich rijk gevoelen juist doordien men het willig dragen mag.

Gods kinderen zijn niet ééa van oorsprong. Duidelijk onderscheidt ge tweeërlei soort, en de laatste van die twee soorten valt weer op haar beurt in tweeen uiteen. Een Mohamedaan op Java, die op 30jarigen lecftqd gedoopt wordt, kan een kind van God zijn, die in niets voor ons onderdoet, maar hij staat er toch zoo zoo heel anders aan toe, als een onzer die als Christenkind gedoopt en van zijn kinderjaren af in het geloof opgevoed is. En ook onder die laatsten maakt het weer een zoo n sterk sprekend onderscheid, of we in onze jeugd stomp voor het geloof waren en al m meer afdoolden, om eerst later tot bekeering a te komen, dan wel of we als klein kind reeds d een ontsluiting van ons hart voor onzen n Heiland gevoelden, en sinds steeds op het e pad des levens wandelen mochten. r

Zg nu, die op later leeftijd eerst hun hart voor den Heiland voelden opengaan, hebben in den regel een periode van zonnige lente gekend. Een klein aantal jaren, dat één liefdeleven hun ziel vervulde; dat ze blaakten van heiligen ijver voor de zaak des Heeren; en dat ze eer de plichten der wereld te veel verzaakten, dan dat ze in de wereld zich zouden verloren hebben. Dat waren de dagen van hun eerste liefde, zoo vol gloed en heilige bezieling. Een eerste liefde, die denken deed aan de eerste liefde van twee, die straks in heilig huwelijk zich zullen pasren. u t d g v h M

Maar gelijk het, helaas, in het huwelijk niet ongehoord is, dat de eerste liefde later in lauwer liefde verkoelt, zoo ook is 't maar al te vaak in detl liefdeband die zulke nieuwbekeerden aan Jezus verbindt. Eerst b^"na g g overdreven en overspannen toewijding; dan stilstand; en na dien stilstand in 't geloof wel onmerkbare, maar toch zeer wezenlijke achteruitgang. Dan is het nog wel geen afsterven, maar toch een inslapen. Uit het oog week de glans; de handdruk aan den broeder miste al meer warmte; men deed nog wel meè, maar het ging niet van harte meer; en de ouden werden maar al te in het oogloopend door de jongeren beschaamd. Eerst de lente, en nu de herfst, maar van den herfst alleen de dorheid, zonder aan de verdorrende takken veel vrucht.

Ons tijdelijk leven veroudert. Dit kan niet anders. Wie de zeven maal tien jaren overschreed, kent de lenigheid, ds opgewektheid, het vuur van den jeugdigen leeftijd niet meer. Maar dit nu is het verschil, dat hierbg de gang van het geloof juist omgekeerd moet wezen. In Gods kind mag de geest niet verouderen, de ziel niet inzinken. Op geloofsgebied moet 't laatste altoos meer dan het eerste wezen. Oud van dagen, maar jong van hart blijft op geloofsterrein de nooit af te wijzen eisch. En niets is pijnlijker dan een man of vrouw op hooge jaren te ontmoeten, wier vroegere „werken" meer dan hun latere geloofsbezieling ademen. Daar schreit bij wie, zs in betere dagen heeft gekend.

Toch stelle men hier niet uitsluitend de jongbekeerden tegenover de ouden van dagen. De mistred wordt gemeenlijk veeleer in de middeljaren begaan. Wie nog jiog is leeft uit het enthousiasme, en wie oud van dagen wordt, kan zoo veelszins niet meer mcê. Doch in de middeljaren staat 't leven op de hoogte van zijn kracht. Dan kan men zeer goed, en danjuist laat men zich zooveel en zoo telkens door de wereld éfteiden. Men denkt dan te kunnen teren op het geloof van jeugdiger leeftijd, omdat het nagist en telkens nog zijn periode van heilig opleven kent, maar blijft voorts staan waar men stond, en kent de Bethel-ladder niet, waarlangs de engelen Gods de ziel hooger opvoeren.

In onze middeljaren wint onze lichaamskracht, wint onze denkkracht, wint onze wilskracht, en als dan de geloofskracht het jeugd-geloof blijft en geen mannengeloof is geworden, gaan we feitelijk achteruit. Oas geloof groeit dan niet mee met onzen levensgroei. Ods geloof blijft dan loopen in zijn kinderschoenen, en de manlijke kracht wast niet aan. Zoo drentelen we dan voort uit onze voile levenskracht naar den ouden dag, en dan ontwaren we opeens, hoe weinig het jeugdig kleed van voorheen nog past voor onze hoogere jaren. Onze werken van liefde, dienst, geloof en lijdzaamheid worden dan naar verhouding van onze meerdere jaren al minder. En het einde is, dat we, juist als het sterven nadert en te sterker in het geloof moesten staan, zelf merken hoe ons leven verspeeld Is, en ons kindschap verdorde.

Dit wil daarom niet zeggen, dat we ons geloof prijsgeven, of dat er geen dorst naar hooger meer in ons werken zou; maar wel dit, dat er eeii leegte, dat er een tekort in onzen zielstoestaud is. We moesten steeds vooruit zqn gegaan. Onze werken van 40 jaar moesten het dubbele geweest zijn van onze werken op 20 jaar. Toen de zestiger jaren kwamen, moesten we het drievoud aan geloofskapitaal hebben bezeten van het eerste begin. Steeds excelsior. Altoos voort en verder! Naar het lichaam inzinken en verstrammen, maar in de ziel steeds malscher en frisscher worden.Het is zoo, krankheid en allerlei kwaal kan de uiting van ons geestelijk leven belemmeren. Bg minder kracht kan ons geloof moeten afaien van wat we vroeger aandorsten. Maar Hij, die hart en nieren proeft, rekent iet naar dat uiterlijke. Hij beluistert de uziek in het hart van binden. En dan lleen zal 't goed met u zijn, zoo ook u an het heilig getuigenis mag worden agegeven: „Uw laatste is meer dan uw erste". Dieper gevoeld, zuiverder in toon, ijker in het register, zoo blijve de muzieic it uw hart Gods engelen tegenkiinken, ot die engelen eens ook u indragen in e zalen van het eeuwige licht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1911

De Heraut | 2 Pagina's

„De laatste meet dande eerste”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1911

De Heraut | 2 Pagina's