GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

Voordat we overgaan tot ons onderzoek naar wat de H. Schrift aangaande den eeredienst der Apostolische Kerk ons leert, was het noodig. dat eerst duidelijk werd uiteengezet wat Calvijn en onze Gereformeerde Kerken bedoelden, wanneer zij bij hun reformatie van den eeredienst het beginsel stelden, dat „God op geen andere wijze gediend of geëerd mag worden, dan Hij in zijn Woord ons geboden heefl".

Niet zelden toch wordt door onze tegenstanders daaruit afgeleid, dat de Gereformeerde Kerken ten opzichte van de inrichting der Kerk en van haar eeredienst een „wettisch" standpunt innemen, den Bijbet als een soort handboek beschouwen, waarin God de Heere ons haarfijn en precies alle liturgische voorschriften gegeven heeft, die de Kerk heeft op te volgen, zoodat alle vrijheid van beweging hier ongeoorloofd zou wezen. En daat tegenover stelt men dan, vooral van Luthersche zqde, datdeLuthersche Kerk van meet af een zooveel ruimer en vrijer standpunt heeft ingenomen, waar zij klaar en duidelijk uitsprak, dat deze uitwendige ceremoniën en inrichtingen van den eeredienst aan het goedvinden der Kerk waren overgelaten, waardoor dan alleen de vrijheid van den Christen zou worden gehandhaafd.

Juist om dit caricatuurbeeld, dat van het zoogenaamde „Schriftuurlijke beginsel", dat onze Gereformeerde Kerken ook voor den' eeredienst handhaven, gemaakt is, te weerleggen, hebben we in ons laatste artikel met enkele sterksprekende voorbeelden aangetoond, hoe onwaar deze voorstelling is en hoe met naiiie Calvijn van zulk een overdreven biblicisme zeker niet beschuldigd kan worpen. Calvijn onderscheidt wel degelijk in de Schrift tusschen den uiteritjken vorm en de eeuwig blijvende beginselen. Hij denkt r niet aan, gelijk we toen uitvoerig antoonden, om elk liturgisch voorschrift, at in de brieven der Apostelen voorkomt, oor onzen tijd bindend te verklaren, om at hij uitnemend goed doorzag, dat deze oorschriften in verband stonden met geeel andere zeden en gewoonten, dan hans in gebruik zijn, en daarom in dien orm voor ons niet meer gelden kunnen. rj blgft dus niet aan de letter hangen, aarschuwt zelfs tegen een te letterlijke pvatting en dringt telkens weer door tot de K v d a t d geestel^ke bedoeling van de Schrift. Zelfs gaat Calvijn nog verder, en gelijk we in het antwoord aan een inzender hebben aangetoond, leidt Calvijn uit de tegenstelling tusschen den Oud Testamentischen eeredienst en den NieuwoTestamentischen af. dat de dienstbaarheid van wetten en inzettingeu, waarmede Israel ook in zijn eeredienst was bezwaard, thans is afgeschaft; dat God de Heere daarom, gelijk hij het zelfs zoo kras uitdrukt, deze uitwendige inrichting van den eeredienst in onze vrijheid heeft gelaten, en dat niemand zich daarom mag opwerpen om den eeredienst van zijn eigen Kerk aan andere Kerken op te dringen, of Kerken, die in den eeredienst van de onze afwijken, deswege te veroordeeler. En dat dit nu-niet een particulier gevoelen was ^'an Calvijn, maar dat al onze Gereformeerde Kerken er zoo over dachten, kan wel het best blijken uit de zoogenaamde Confessie Helvetica Posterior, de Geloofsbelijdenis door BuUinger opgesteld voor de Zwitsersche Kerken en die door de meeste Gereformeerde Kerken is overgenomen, waarin BuUinger waarschuwt, dat men toch geen jak van ceremoniën aan de Kerken zal op leggen: wij keuren allerminst het gevoelen goed van degenen, die meenen, dat de Kerk door vele en velerlei ceremqniën bij wijze van opvoedkundigen maatregel moet in toom worden gehouden. Want indien zelfs de Apostelen aan het Christenvolk niet hebben willen opleggen de va, n Godswege overgeleverde ceremoniën en plechtigheden, wie zal hen dan thans willen lastig valler met inzettingen, die door menschen ziji uitgevonden? Want hoe meer ceremoniën men in de Kerk invoert en opeenhoopt. tioe meer afbreuk gedaan wordt aan de Christelijke vrijheid; " (Art. XXVII) terwijl ia het volgende artikel geleerd wordt, dat wanneer in de onderscheidene Kerken verschil van ceremoniën gevonden wordt, niemani daarom moet meenen, dat dit de een aeid der Kerk breken zou, wanneer de een beid in de leer en het geloof maar bebaard wordt.

Maar hoezeer ten opzichte van de uit-•vendige ceremoniën en inrichting van de? eeredienst, de Gereformeerde Kerken de vrijheid van de Kerken handhaafden, ze stelden daarnaast even beslist, dat al wa< tot het wezen van den eeredienst behoorde zooals de bediening des Woords en der Sacra menten, wel gebonden was aan Gods Woord, ea hierbij van het voorschrift Gods niet mocht afgeweken worden. Wat hen daartoe dreef was, gelijk onze Balijdenis het zoo schoon uitdrukt, niet alleen het beginsel, dat we niet wijzer moeten willen zijn dan God in Zijn Woord ons geboden heeft maar vooral de eerbied voor het Koning schap van Christus, die alleen over zgi Kerk te gebieden heeft. We mogen niet afwijken van hetgeen „Christus onze Mees ter ons verordineerd heeft, " is dé grondtoon, die telkens in onze Belijdenisschriften weerklinkt, en daarom verwierpen ze „alle menschelijke vonden en wetten, die men zou willen invoeren om God te dienen en daar door de conscientiën te binden en te dwin een in wat maniere ook" (Art. XXXII onze» Balijdenis). Diepe ootmoed, een onvoorwaardelijk buigen voor de ordinantiën var Christus, een alleen opvolgen willen van wat Hij ons bevolen heeft, is juist het beste middel om te ontkomen aan alle slavernij van menschelijke inzettingen en bepalingen, waarmede de Roomsche Kerk de conscientiën in dienstbaarheid gebonden hield.

Daarom stelden ze als kenmerk der ware Kerk, dat deze de „reine predikatie des Evangelies oefene", d. w. z. de zuivere en onvermengde prediking, waarin naar Gods bevel alleen het Woord Gods gebracht wordt (Art. XXIX) en verwierpen ze eik ander menschelijk middel om de gemeente te onderwijzen, de aandacht te boeien of door uitwendige voorstellingen de belangstelling te wekken, omdat we niet wijzer moeten zijn dan God, die zijne Christenen niet door stomme beelden, maar door de levende bediening van Zijn Woord wil onderwezen hebben (Heid. Cat. vr. 98)

En niet minder stipt dan bij de bediening des Woords stelden ze prqs op dat Schriftuurlijk beginsel bij de bediening der Sacramenten. Ze wilden van geen andere Sacramenten weten dan Doop en Avondmaal, omdat „we tevreden moeten zijn met het getal der Sacramenten, die Christus onze Meester ons verordineerd heefl" (Art. XXXIII), en verwierpen daarom de Sacramenten, die de Roomsche Kerk daarboven had ingevoerd. Maar ook wat de wijze van bediening dezer Sacramenten aangaat, eischten ze, dat de Kerk^zich zou houden „aan de reine bediening der Sacramenten, gelijk Christus ze heeft ingesteld" (Art. XXIX), en verwierpen ze daarom „alle inmengselen en verdoemelrjke vonden, die de menschen brj de Sacramenten gedaan en gemengd hebben als ontheiligingen daarvan", en leerden ze, dat „men zich moet laten vergenoegen met de ordening, die Christus en de Apostelen ons geleerd hebben" (Art. XXXV). En hun hoofdgrief tegen de Roomsche Kerk was juist, dat deze „de Sacramenten niet bedient, gelijk Christus ze in Zijn Woord verordend heeft, maar dat ze daar af en toe doet, gelijk als het haar goeddunkt" (Art. XXIX)

Voor al datgene wat in den eeredienst wezenlijk is, wat in dezen eeredienst den „dienst Gods" uitmaakt, met name van de bediening des Woords en der Sacramenten, handhaafden onze Gereformeerde Vaderen dus wel zeer beslist, dat we daarin aan Gods Woord gebonden zijn en niemand, ook geen Kerk, het recht heeft, daaraan iets toe of af te doen.

Maar hoe beslist onze Gereformeerde erken dit standpunt innamen ten opzichte an den eigenlijken dienst Gods, ze hebben s it beginsel nooit zoover doorgetrokken, lsof de Kerk in de uitwendige inrichingen van den eeredienst niet vrg zou wezen w atgene te bepalen, wat tot stichting der gemeente kan dienen, mits men maar aan de algemeene regelen der Schrift zich hield. De Westminstersche Geloofsbelijdenis die wel de rijpste vrucht is van onze Gereformeerde Theologie, heeft dit zelfs uitdrukkelijk uitgesproken in het geloofsartikel, waar ze over het gezag van Gods Woord zich uitspreekt: „De geheele raad Gods betreffende alle dingen, die noodig zijn voor Zijneigen glorie, de behoudenis der menschen, hun geloof en leven, is óf met uitgedrukte woorden in de Schrift vervat óf kan bij goede en wettige gevolgtrekking daaruit worden^ afgeleid, waaraan nooit iets mag worden toegevoegd". Maar na dit Gereformeerde beginsel op den voorgrond te hebben gesteld, voegt de Synode van Westminster er terstond aan toe: „maar* desniettegenstaande erkennen we, dat er sommige uiterlijke dingen zijn, welke betrekking hebben op den eeredienst van God, en gemeen zgn aan andere menschelijke handelingen en samenkomsten, die geordend moeten worden door gebruik te maken van het licht der natuur en de Christelijke voorzichtigheid naar de algemeene regelen van Gods Woord, welke altoos in acht moeten worden genomen." (Cap. I § 6.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's