GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Om zich daarin te bekommeren”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om zich daarin te bekommeren”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ik begaf mijn hart, om met wijsheid te onderzoeken, en na te speuren al wat er geschiedt onder den hemel. Deze moeielijke bezigheid heeft God den kinderen der m-DSchen gegeven, om zich daarin te bekommeren. Pred. I : 13.

„In veel wijsheid is veel verdriet", klaagt de koninklijke Prediker te Jeruzalem, en hij voegt er bij: „die wetenschap vermeerdert, vermeerdert smart". Gedoeld ia hiermee niet op geleerdheid noch op academische wetenschap. Daar beeft de Prediker het in heel zijn boek niet over. Als hij van „wijsheid" en „wetenschap" handelt, heeft hij 't oog op de praciische kennis van 't leven, en op klaar inzicht in den loop ea den gang der dingen, te midden waarvan we een iegelijk onzen weg hebben te vervolgen. En nu is het zijü ervaring, dat deze kennis en dat inzicht wel onmisbaar zijn, maar dat ze ons toch niet gelukkig kannen makeD, en dat eer integendeel, hoe meer ge achter de dingen komt, te meer uw geest in u verdrietig wordt, en dat hoe rijker uw weten wordt, te meer ergernis u grieft.

Vergelijk een jong kind met een peisoon op jaien, en ge «alt de meening van den Prediker veistaan. Stel, er is in de fürailie een telegrapbisch

bericht UDgekomen van een vreeselijke ramp die de familie getroffen heeft. Daar merkt 't jonge kind van anderhalf jaar niets van, en speelt rostig en ongestoord door, maar vader en moeder, die begrijpen wat er gebeurd is, zitten geheel verslagen ter neder. Hnn is hun wetenschap smart.

Datselide verschil nu tusschen zulk een jong kind en de oudere familieleden gaat op andere wijse, ook onder de volwassenen, door. Geen dwazer droom, dan n in te beelden dat alle menschen gelijk zijn. De een heeft aanleg voor veel rijker weten en veel klaarder begrijpen dan de ander. £en knecht in den stal kan met zijn paarden te tobben hebben, maar degroote vraagstukken van het lijden der wereld boeien hem niet, of bestaan voor hem zelfs niet. Ook een huismoeder heeft baar zorgen, maar van de zorge die den leidenden staatsman in een machtig rijk kwellen, heeft ze geen begrip. Een kleine winkelier moet toezien op wat de leverancier hem in handen stopt, en letten op zijn klanten, dat ze contant betalen, en toch niet van hem weg loopen, maar van de benauwende zorg waarmee het dalen op de beurs een groot handelschef vervult, heeft hij geen begrip. £n zoo is het heel 't leven door. Aan den éénen kant ziet ge een breede schare, die ook wel uien van kommer doorleeft, maar toch uiterst zelden diep in de zorgen wegzinkt, maar daarnaast vindt ge een groep van mannen en vrouwen, die onder zware verantwoordelijkheid staan, aan wis groote en gewichtige belangen sijn toevertrouwd, maar die dan ook bijna geen nacht rustig slapen, en smart op smart hebben door te maken. Zelfs knnt ge nog verder gaan, en zeggen, dat de éen te weinig talent ontving om deel in de groote bekommernissen des levens te voelen, terwijl de ander door God zoo rijk begaafd werd, dat al de golringen van het booze leven golven door zijn eigen hart. Hoe fijner van gevoel, hoe rijker ge meeleeft, maar dan ook in dit meeleven de zorgen van het leven meê te dragen hebt. En in dien zin zegt dan de Prediker, dat veel wijsheid veel verdriet met zich brengt, en dat wie zijn weten vermeerdert, ook de smart vermeerdert die hem beklemt.

Volgt daar nu uit, dat we dus aan de kennis van 't leven ons onttrekken moeten? Stellig niet, want de Prediker zegt er bij: „Deze moeilijke bezigheid heeft God den kinderen der menschen gegeven, om sich daarin te be komtnerenf^. Het komt ons alles van God to Er is een tijd om te weenen en een tijd om te lachen, en al onze arbeid is door God ons opgelegd. En ook van dien arbeid betuigt hij nogmaals: „Ik heb gezien de bezigheid, die God den kinderen der menschen gegeven heeft, em zich daarin te bekommeren. "

God wil dat we ons bekommeren zullen. Zoo was het niet in 't Paradijs, en zoo zal 't eens niet meer in het Rijk der heerlijkheid wezen. De belofte hiervan ligt in 't Kindschap. Die belofte toch houdt in, niet dat we beginnen met kinderen Gods te zijn, maar om straks mannen en vrouwen Gods te worden. Ook in de eeuwigheid blijven we kinderen, en in dit zalige kindschap dat de eeuwen verduren zal, ligt juist de kostelijke profetie, dat de kommer die nier ons leven vervult, en die 't kind alleen niet kent, ook in het Vaderhuis ons gespaard zal blijven.

Het is wel zoo, dat ook een kind om een niets soms zoo in-bedroefd kan wezen, maar toch is die droefheid van 't kind om zijn verloren draaitol niet de ernstige kommer die 't hart aangrijpt. Het leed in 't spel van 't kind doet wel een traan langs de koontjsns biggelen, maar geeft geen hartepijn. En zoo nu is 't vooruitzicht, als 't kind bij Vader thuis zal wezen. Dan valt de bekommernis weg.

Hier daarentegen is die kommer, die bekommernis voor ons noodig, en daarom wijst de Prediker er zoo met nadtuk op, dat God ons menschen, in onzen zondigen toestand op deze aarde, allerlei moeilijke bezigheid gegeven heeft, om ons daarmee te bekommeren.

Ongeluk verdeeld, het is zoo. De een weinig, de ander veel, maar zoo toch, dat ieder er zijn deel van ontvangt, en dat we allen saam er door heen moeten, om te rijpen voor beter staat. En zoo opgevat is 't u ten zegen. Gaat ge u daarentegen inbeelden, dat uw kommer, uw inzicht, uw weten van de dingen a gelukkig zal maken, dan, zoo zegt de Prediker, komt ge falikant en bedrogen uit. Dan blijkt 't al spoedig, dat 'tal op ijdelheid uitloopt. En dat de kommer dien 't in u opwekt, eer toeneemt dan dat hij zou verdwijnen.

Over tweeerlei loopt dit, over de £riwi« en over het lijden. Onder die twee is 't al saam te vatten.

Eerst houdt ge den mensch voor o, zoo goed en o, zoo lief, en hebt nog van verre geen flauw vermoeden van de slechtheid, die onder de menschen voortwoekert en voortkankert. Zelfs mag vrijuit gezegd dat zelfs de meest bejaarde menschen van verre' niet weten wat gemeenheid, slechtheid en vuilaardigheid in de wereld woelt en woedt, £n hoe meer ge daar achter komt, hoe meer het menschelijk leven u tegenvalt, en ge u afvraagt hoe een zoo verdorven geslacht nog gespaard wordt. Wie dan zoo gelukkig mag zijn, om ook in zelfkennis toe te nemen, be^nt ook allengs te metken hoe hij met elk jaar dat komt, zich zelf meer tegenvalt, en hoe ver de vrede met zichzelf en zijn geslacht van zijn hart - wijkt.

En niet anders is 't met '/ lijden. Ook van den omvang van 't lijden op aarde hebben verrreweg de meesten geen flauw begrip, en hoeveel lijden er ook verioet wordt, toch blijkt telkens weer, dat bij nader en verder onderzoek uw hart altoos weer terugschrikt van den jammer die geleden wordt.

En zoo blijft 't doorgaan. Altoos nieuwe sombere inzichten in menschelijke slechtheid, en altoos nieuwe sombere inzichten in menschelijk lijden. Hoe meer ge er van hoort en weet, ho8 meer 't u verdriet. En hoe breeder dit droeve tafereel zich voor n ontplooit, hoe meer bekommerdbeid u aangrijpt. En, is 't naar Gods bestel dat ge geplaatst «ijt in een positie, waarin ge meer dan anderen achter de schermen moet nen, dan zult ge er te meer van verstaan, hoe drukkender de last wordt, dien gij te torsen hebt. De gaven zijn er naar. God geeft ook in dit opzicht een ieder kracht naar kruis.

En zeg nu niet: „Voor dit alles schuif ik een gordijn. Ik wil die zonde, ik wil dat lijden niet zien!" Zoo heeft uw God met u ook niet pedaan. Eer integendeel heeft Zijn blik diep m nw zonde en uw ellende gestaard, om u te kunnen redden. De voorschniving van het gordijn is hier vaak egoïstische liefdeloosheid. Esn niet gedeerd willen zijn, en daarom niet willen weten.

Juist die kennisse van zonde ea dat inzicht in bet lijden maakt klein, vernedert, ttoit trots en bot^oed^ en wekt de liefde op, die «lleea redden kan.

God wil dat ge u in deze dingen bekommeren zult, én om zelf te leven, én om anderen door uw meeleven er in te kunnen troosten. En die bekommerdheid zal u verheffen, mits ze daarmee begint, dat ge zelf bekommerd zijt over nw eigen zonden, en ten anderen, dat ge, zoo 't uw ziel te benauwd wordt, de vrome kunst verstaat om al uw bekommernissen op den Heere te wentelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Om zich daarin te bekommeren”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1912

De Heraut | 4 Pagina's