GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De groote strijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De groote strijd

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De groote strijd, die In ons vaderland gestreden wordt tusschen de beladers van Christus en de voorstanders van het onge^ loof, concentreert zich in de worsteling om de lagere school. Nog onlangs bleek dit opnkuw bg de behandeling van het bouwwetteke in de Tweede Kamer. Omdat de Regeering aan de Chrlstelgke School ünantieel meer steun wilde bieden, en door de uitnemende actie van onze Kamerleden deze bijdrage van Regeeringswege voor den bouw onzer scholen niet onbelangrijk verhoogd werd, vlamde de oude haat van het liberalisme tegen de Christelijke School weer op. De partij, die jarenlang miUioenen en millloenen voor haar neutrale school uit 's lands schatkist had genomen, ontzag zich niet, in de Tweede Kamer en in de pers van „strulkrooverspolltiek" te spreken en in allerlei spotprenten ons voor te stellen als plunderaars van 's lands schatkist, omdat we voor onze school gelijke rechten vragen. Maar juist deze uitbarsting van haat heeft ons Christenvolk weer opnieuw doen gevoelen, hoe de sterkte van onze positie juist in de Christel^ke school ligt en we daarom niet rusten mogen, voordat onze School met den Bqbel volkomen dezelfde rechten heeft erlangd als de „Openbare school" en van een oneerlijke concurrentie tusschen beide geen sprake meer kan zijn.

Die warme en innige liefde van ons Christenvolk voor de School met den Bijbel behoeft dan ook niet te verwonderen. De lagere school is het opvoedingsinstituut van ons volk. Wie de lagere school in handen heeft, beheerscht de toekomst van ons land. Vandaar eenerzgds de toeleg om de volksschcol bulten den invloed der religie te houden en de religie als contrabande van de school te weren. En anderzijds de rustelooze poging om de volksschool weer op te eischen voor den Christus Gods.

Maar van hoe hoog belang deze strijd voor de lagere school ook wezen moge, toch mag daarom niet uit het oog verloren worden, dat we met een Christelijke volksschool er niet zgn. Door den onmiddellijken en rechtstreekschen invloed op de volkslagen moge de Christel^ke school voldoende wezen, en ons Christenvolk, dat in de eerste plaats vraagt om een Christel^ke opvoeding zijner kinderen, zal daarom voor de volksschool althans de meeste belangsteMng voelen. Maar voor de geestelijke ontwikkeling van ons volk, voor den invloed op alle hooger staande betrekkingen, voor de worsteling op wetenschappelijk gebied, komen we met de Christelijke volluschoolJgcen stap verder. En het zou kort­ zichtigheid verraden, wanneer men terwiUe van de Christelijke volksschool het belang van het Hooger Onderwijs uit het oog verloor. Anders kreeg men een uitnemend corps van soldaten, maar het kader der cfficieren zou ontbreken. Er zou een klove ontstaan tusschen wat men van liberale zijde wel eens genoemd heeft het „denkend deel - der natie", of wil men tusschen haar geestelijke leidslieden, en tusschen hetgeen omgaat In den boezem van het volk. Zal de actie om het Christelijk karakter van ons volk te handhaven, büjvetide vrucht dragen, dan dient die critiek niet eenzijdig te worden. De lijn moet dan wprden doorgetrokken van de lagere naar de hoogere School. Zoo eerst kan ons Christenvolk sterk staan in den strijd.

Daarom ver big dt het ons, dat men ook van Roomsche zijde steeds meer het belang gaat inzien van een positie-innemen op het gebied van de Hooge School. Aanvankelgk heeft de Roomsche Kerk, voor haar theologisch onderwijs zich terugtrekkende sn haar Seminaria, het Universitair Oaderwgs asa zijn lot overgelaten. Maar op den duur voelt men toch, dat dit niet kan en mag. Waar het aantal Roomsche jongelieden, die zich aan de studie wijden, steeds grooter wordt, komt ook de Roomsche Kerk voor het bange vraagstuk te staan, hoe de fatale invloed, die van het onderwijs aan onze openbare Universiteiten uitgaat, kan worden gekeerd. Eigenaardig • is, dat, evenals bij onze Protestantsche geloovigen, zich daarbij van meet af tweeërlei .richting openbaarde. De eene richting, die niet 't minst sterk vertegenwoordigd is bij degenen, die aan de openbare Universiteiten zijn opgeleid, wil de openbare Hoogescholen blijkbaar liever niet loi^laten. Ze meent, dat het kwaad van het ongeloovig Hooger onderwijs voldoende kan gekeerd worden, doordat de Roomsche studenten in vereenigicgen nauw worden verbonden; onder geestelijk toezicht worden gesteld; versterking zoeken van het geloof in retraites; — en zoekt dan verder een tegenwicht tegen het ongtloovig onderwijs, doordat aan de openbare Universiteiten Roomsche hoogleerareu werden aangesteld, vooral in de wijsbegeerte, zooah te Amsterdam en te Utrecht reeds is geschied. De andere richting oordeelt echter, dat dit alles lapmiddelen zijn, die op den duur niet bevredigen kunnen, en roept daarom in steeds krasser bewoordingen om de oprichting van een Roomsche Universiteit, waarin de wetenschap uit eigen beginsel kan worden opgebouwd.

Dit principleele geding, dat hiermede in Roomsche kringen aan de orde is gesteld, boezemt ons hoog belang in. Het zijn vooral Dr. P. C. de Brouwer uit Tilburg en Dr. A. C. A, Hoffmann uit Gouda, die in de Tijd en in de Maasbode met mannenmoed het pleit voor een Roomsche Universiteit voeren, en de argumenten door hen te berde gebracht, hebben ook voor onzen kring waarde. We nemen daarom ditmaal uit de Maasbode over, wat Dr. de Brouwer schreef over de vraag: vrije leerstoelen of een eigen Universiteit:

De kwestie waar 't om gaat is deze: wat kan ons voldoen: vrije leerstoelen of eigen Universheit ? Waar moeten we heen: naar vrije leerstoelen of naar eigen Universiteit?

In art. 179 van de wet op bet Hooger Onderwijs wordt de machtsfeer van 'n vrij hoogleeraar als volgt omschreven:

„De hoogleeraren, die bijzondere leerstoelen bekleeden, mogen onder curatoren der Rijksuniversiteit of der technische hoogeschool te stellen voorwaarden, voor zooveel de plaatsruimte en de beschikbare hulpmiddelen dit gedoogen, gebruik maken van de college-zalen, inrichtingen, verzamelingen en hulpmidoeien voor het onderwijs. Hunne lessen worden aangekondigd op het programma der lessen.

Door curatoren der Rijksuniversiteit of der technische hoogeschool kan hun, op voorstel van den senaat, toegang tot en raadgevende stem in de vergaderingen van den senaat worden verleend. Zij hebben bij plechtigheden rang en zitting, een ieder in de faculteit of afdeeling, waarbij hij werd aangesteld, na de hoogleeraren der universiteit of boogeschool.

Hun kan door de facuheit of afdeeling, waarbij zij zijn aangesteld, toegang tot en raadgevende stem in die faculteit of afdeeling worden verleend.

Met goedvinden van de faculteit of afdeeling mogen zij bij de examens in de door hen onderwezen vakken eximineeren. De te dezen opzichte vast te stellen regeling wordt aan de goedkeuring van curatoren onderworpen".

Let hier eens goed op de mogelijkbeidswerkwoorden overal waar er van 'n eigenlijk gezegde bevoegdheid sprake is; en.... over de soort van positie van 'n vrij boogleeraar, ook onder 'n welwillend professoren-corps, hoeft niemand u iets meer te vertellen.

Reeds in 1908 schreef Prof. Kealler in De Katholiek, goed gezien (bh. 270; : „Als met een tijdelijken maatregel, waardoor althans iets bereikt wordt in afwachting van iets beters, kan ik daarmee (nl. met de vrije leerstoelen) vrede hebben. Het allernoodzakelijkste zouden dan m. i. zin een paar professoraten in de philosophie: het eene meer ten behoeve der juristen en litteratoren, het andere meer voor natuuifilosofen en medici, met het recht voor de studenten om desverkiezend door deze professoren geëxamitfeerd te worden".

Tot hier Prof. Keuller.

Zóó waren twee dingen in eens gewonnen: de vrije hoogleeraar stond veel onafhankelijker, en de altijd wel 't stevigst blijkende prikkel, het examen, zou het bezoek der college's drukker m»keu. De belangstelling in niet eximenvakkeo Is er, blijkens veel verzuchtingen van leeraren aan middelbare scholen en gymnasia, moeilijk in te houden, en aan de Universiteiten, waar daarbij nog de examencoUege's ook voortdurend schijnen toe te nemen in aantal, waar er geen dwang meer is, zal de weetdrang wel zeer groot moeten zijn, om gestadig naar een college te drijven, loopend over dingen waar men voor zijn examens „niets aan heeft". ,

Daarom hoefde geenszins de gave der profetie te bezitten, die in 1905 vooraf zegde, dat het met dat vrije-leerstoelen-stelsel wel niet op rolletjes loopen sou; dat we daarvan niet te groote TorwMbtingea mochten hebben.

Dat U|t nltt «an de p«rion«D, dat ligt aan

de inrichtbg eelt, de d»g. Velen vinden dit klaar als

Ma» zéér velen, die hieraan met bijzondei hun aandacht hadden geschonken, wisten dit niet. En die zeer velen, van wie de mogelijkheid eener Unlversiteits-stichting afhankelijk is* zoo goed het kan, in te lichten, opdat ze zelf over het onvoldoende der huidige regeling, over de noodzakelijkheid eener Universiteit 'n oordeel kunnen vormen, acht ik nu óók van gegadigden bet recht.

Eerlijk, volgens beste weten, „zonder wrok of partijdigheid", zooals Tacitus zegt, maar ook zonder iets te verbloemen, de zaken te willen voorsteilen, gelijk ze zijn, vind ik geoorloofd.

En, als men dat noodig of zeer gewenscht oordeelt voor het bereiken van 'n in zijn oogen heerlijk doel, dan kan men dat doen met 'n kalm geweten: men wil niemand krenken, nie­ mand beleedigen. I)

Iemand, die voor 'n Katholieke Universiteit enthousiasme wekken wil, omdat hij meent, dat ze anders nooit komen zal, begrijpt, dat hij de massa, d. w. z, de leiders der massa, bereiken moet. De last eener Katholieke Universiteit moet door het Katholieke volk, het volk in

al sija geledingen worden gedragen. Lijkt dan eisch van beleid, op het onvoldoende van het nu te wijzen, en de noodzakelijkheid van verbetering door 'n universiteit in den gezichtskring te heffen van breede groepen, niet door weinig-batende particuliere gesprekken, maar door de pers.

Daarom dat vertoog'over 't vrije-leerstoelenstelsel, eerst (in I van De Tijd) over den toestand, dan (nu hier in I) meer over de wettelijke regeling, 'ginds de quaestio facti, hier de quaestio iuris.

In II van £> e Tijd is 't bewijs van 't goed recht eener Katholieke Universiteit, ja van 't uitsluitend goed recht eener Katholieke Universiteit beproefd.

Gebaseerd op de wenken der kerkelijke overheden, en op gezond inzicht in de natuur der zaak.

’k Zal dat artikel hier niet herhalen: in de Maasbode is daarover ai veel waars en goeds gezegd.

Om nu de zuivere symmetrie te bewaren, moest bier de quaestio iuris van de studentenvereenigingen en den omgang met andersdenkenden worden afgehandeld waarover in I van De lijd ook iets is gezegd j dan was de trits der argumenten, die overal terugkwamen (ö.v. \n artikelen van 't Roomsch Studentenblad; in'n artikei van het Annuartum 1906, door Van der Velden; twee ervan in 'n artikel < ^an De Katholiek 1902, door Dr. J. van Gorkum) ook hier vast­gehouden, gelijk in 't eerste artikel van De Tijd.

Dat is echter onnoodig, wijl dat alles vol­doende aangeraakt is.

Toch off^r ik iets aan de symmetrie en laat over ieder der twee hier wat volgen, bestaande uit aanhaling.

In de Tweede Kamer zei Mr. Aalberse eens (vgl. Handelingen 1904, bh. 1347), na met voorbeelden te hebben aangetoond, dat niet ongegrond is „de grief: dat het hooger onderwijs, zooals het te Leiden thans gegeven wordt ('t was ad hominem tegen Prof. Van der Vlugt uit Leiden), van godsdienstig standpunt beschouwd, inderdaad voor Katholieke jongelui gevaarlijk moet worden genoemd". — Mr. Aalberse zei: „Juist die behoefte aan hulp en voorlichting, bij onze wijsgeerige studie op eigen houtje, is de oorzaak geworden van de oprich tiog der Katholieke Studentenvereeniging, waarin om de 14 dagen dergelijke ondetwerpen door een der zzke kundige werden behandeld. De geachte afgevaardigde uit Leiden zal mij echer wel gelijk geven, wanneer ik beweer, dat men hier alleen ze er euphemistisch spreken kan van een surrogaat".

Prof. KeuUer schreef in De Katholiek {i^ot I, bh. 370) tegen den wensch van Dr. van Gorkom, dat de student zich niet het beste deel van zijn leven plaatsen zal buiten alle aanraking met andersdenkenden: „De kennis der dwaling is noodig — mits de persoon, die kennis neemt, deze kennis kunne verdragen; anders is ze se had e lij k en dus zeker onnoodig. Ze is noodig voor hem, die in de noodzakelijkheid komt, de dwaling te moeten weerleggen, voor de anderen niet.

Het woord noodzakelijkheid moet in ruimen zin genomen worden.

Die kennis behoeft echter niet noodzakelijkerwijze door den omgang, zij kan door studie verkregen worden. Overigens moeten in principieele kwesties voorail de bewijzen voor de waarheid, veel meer dan de weerlegging der dwaling, de vastheid van overtuiging geven, en is elke refutatie slechts daarom krachtig, wijl zij aantoont, dat eene bewering in strijd is met eene reeds bekende en bewenen waarheid.

Het bestandzijn tegen dwaling is nog heel iets anders dan het bestandzijn tegen het hooren verdedigen der dwaling. Daartoe wotdt eene rijpheid van geest en eene mate van kennis vereischt, die niet het deel zijn van alle studenten zonder onderscheid en zulks ook niet kunnen zijn".

I) Over het door mij in de Tijd opgegeven cijfer der wijsgeeren te Utrecht c.a. wil ik U volgende opmerken:

Ie. Nadrukkelijk en uitdrukkelijk is in die passage alleen sprake van colleges. Er staat: „de invloed van 'n vrij hoogleeraar, ten minste door zijn collega's". Voor 't geven van privatissima en het doen van ander nuttig en vruchtbaar werk is 'n aanstelling tot hoogleeraar geen vereischte.

2e. Het cijfer is neergeschreven, na behoorlijk zorgvuldig onderzoek; niet afgegaan ben ik op 't praatje van den eersten den beste. Intusschen 'n toehoorder-aantal, dat altijd schommelend is, in zijn gemiddeld op te geven, wist ik moeilijk. Daarom gaf ik het cijfer ook niet absoluut.

3e. Als negen 't ware cijfer is, lees dan negen ; is het tien, lees dan tien; is het veertien, lees dan veertien. Hoe nauwkeuriger het is, hoe liever, 't Cijfer veertien schijnt echter wel 't hoogste te zijn, waartoe de opponent. Mr. van Hal, zou durven gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1912

De Heraut | 4 Pagina's

De groote strijd

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 april 1912

De Heraut | 4 Pagina's