GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Met Christus berdorgen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met Christus berdorgen”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want gif xijt gestorven, en uw leven is met Chtistus verbergen in God. Colossensen 3:3.

Altoos wetr moet 't klaar tot ons bewustz^n doordringen, dat Christus ook wel ons Hoofd in dien sin is, dat hij over ons regeert, maar toch volstrekt niet in dien éénen zin alleen. Ook in het natuurlijke regeert ons hoofd niet alleen ons lichaam, maar het is ook door ons hoofd dat ons lichaam wordt gevoed, genezen als 't krank werd, en beschermd in gevaar. Zoo wijst de Schrift er met name op, dat het mystieke Lichaam Mijn wasdom bekomt door Christus.

Hoe dieper we nu in deze gedachte Indringen, hoe beter we onze gemeenschap met Jezus leeren verstaan, ook in wat de apostel zegt, „dat ons Imm met Christus verborgen is in God". Ook hier weer is de beeldspraak uit het leven der natuur genomen, en moeten we dus op de natuur terug gaan, om wat in die wondere uitspraak ligt, te leeren verstaan.

Nemen we, om hiertoe tt geraken, een geheel ontbladerden boom In den winter. Zulk een boom toont dan geen enkel teeken van leven. Denkt men zich terug wat pracht van leven diezelfde boom in de zomermaanden vertoonde, dan maakt hij nu den Indruk van zoo geheel dood te zijn. Geen blad meer aan de takken, al het loof verdord en afgevallen, geen bloesem in het gebiadert schuilend, geen vrucht die vraagt om geplukt te worden. Er is niet meer dan het hout van stam en takken, alles even glad en leeg.

En toch, al sch^'nt zulk een boom dood. toch is hij 't niet. Integendeel, die boom leeft. Alleen maar, zijn leven ziet ge niet Het schuilt. Hg is verborgen. Straks zal 't zich weer vertoonen. maar zoo lang de vorst aanhoudt, niet. Al die lange, donkere, koude weken, is het leven aan dien boom als afgenomen. Straks zal God 't leven aan dien boom terug brengen. Maar al zijn bla< derpracht en bloesemgeur en vruchtenr^kdom is nu in God, en door God als aan de son gebonden. Het Is uit die zon dat met de Lente het leven in den boom zal terug keeren. En zoo zou men in letterlijken zin ook van dien boom kunnen s^eggen: Uw leven is met de zon verborgen in God, tot het straks door die zon uit Gods almogende kracht terug keert, en dan aal heerlijk uw bloei zijn.

En niet anders is het nu in het geestelijke. We leven op aarde, na onze toebrenging, niet in een hemelschen zomer, maar doorworstelen hier beneden een aardschen winter. Wat eens komen zal, is van verre niet te vergelijken b^' wat nu ons deel is. Eens zal dat leven in alle heerl^'kheid opbloeien. Maar nu is het zoover nog niet. Dat leven der heerlijkheid dat eens komt, is er wel al, maar het is nog in God verborgen, evenals de pracht der natuur gedurende den winter in God verborgen is. En zooals nu de lente komt door de zon, zoo komt onze geestelijke lente door Christus. Vandaar dat 't heet: Uw leven is nu nog met Christus verborgen in God, om eerst later zich in volle heerlqkheid te ontplooien.

Nu is het rgke hiervan, dat 't toch nu reeds heet: „Uw leven".

Het is niet een leven, dat later eerst van buiten af u zal toekomen, maar het is een nu reeds bg u behoorend leven, dat ge in kiem reeds in u draagt, en dat slechts wacht op zijn hemelsche ontplooiing.

Als ge een rozenstek plant, bloeit op dat oogenblik aan wat ge plant geen enkele roos, en eerst veel later, als de stek wortel heeft geschoten en zich ontwikkeld heeft, komt aan de stek de veelheid van twijgen, zet zich aan twijg na twijg de knop, en zal bij nog meer zon uit dien knop de roos uitbotten. Zoo is het met elke stek, zoo is het met elke zaadkorrel. Ook de zaadkorrel bezit nog niets dan verborgen kracht. Al de ontwikkeling en ontplooiing komt eerst later, als de korrel in den bodem vochtig en warm wordt en uit dien bodem de levenssappen naar zich toetrekt; maar al 't leven dat bij de zaadkorrel hoort, begint met verborgen te z^'n. Verborgen in God, wiens almacht de zaadkorrel zal doen uitloopen, en in God verborgen in verband met de zon, omdat God de zon de warmte zal doen uitstralen, die voor het uitschieten van de korrel onmisbaar is.

Ook bij stek en zaadkorrel komt derhalve straks geen vreemd leven van buiten af b^'. Integendeel, het volle, rijke leven dat straks openbaar zal worden, hoort van meet ai bij stek en zaadkorrel b^. Alleen maar, het leven dat bQ belde hoort, komt nog ntet uit. Het schuilt nog in Gods Almacht, «n MTSt als 't God belieft, straks de zon op wat geplant of gezaaid werd, te laten werken, begint het leven, dat eerst nog verborgen was, zich te ontplooien. En als straks de volle plant glanst in haar bloesem en bladerrqkdom, dan is het haar eigen leven, dat bij haar hoorde, dat uit de kiem tot de volle ontplooiing overging. Uit God en door de zon.

Vandaar nu, geestelijk overgebracht, de weelde die wi^ in Christus genieten.

Ook hier zijn de takken ontbladerd, ook hier Is de bloesem verdord, en is de vrucht kwijnend. Er hoort ook bij ons, als kinderen Gods, een rijk, vol, heerlijk, hemelsch leven, inwendig en uitwendig. Een zoo rijk ontplooid leven, als dit past aan de kinderen van den hoogen God In z^n hemelsch paleis.

Maar, al ontvingen we van dit hemelsch leven hier reeds de eerstelingen, de eerste beginselen, de eerste aanzetsels, toch is het hoogere leven dat we nu reeds van ons doen uitgaan en met anderen samen genieten, nog o, zoo arm en zoo teleurstellend, zoo we het vergeleken met het leven dat ons deel meet zijn. en eens sal zQn, en met het leven gelijk het nu reeds è» Christus tot volle heerlijkheid ontplooid is. We zijn koningskinderen, aan wie een kroon toegezegd Is, maar we z^n nog niet gekroond.

Dit nu brengt het gevaar met zich, dat wij ons gaan wennen aan wat nu ons deei is; wat we nu hebben voor ons eigenlijk leven gaan aanzien; de hope prijs geven, en het ons gaan inbeelden, alsof zoo ongeveer duurzaam blaken zou.

Ge merkt gedurig om u heen, en ge voelt telkens aan uzelf, hoe de wederge borene als vanzelf in zulk een vrede nemeu met zijn tegenwoordigen toestand inglijdt, en schier niet meer denkt aan de veel, veel rgker ontplooiing van geestelgk leven, die nm reeds bij hem hoort, maar die voorshands nog in God met Christus verborgen is. en eerst later zijn deel zal worden.

En dit juist wil de Schrift in u bestrijden.

Een man van rqk bezit, die als schipbreukeling op de kust komt aandrgven, is u dankbaar, zoo ge hem een nieuwe pij geeft, om zich voorshands mee te kleeden; maar hij weet daarom zeer goed, dat dit slechts een t^delgke hulpe is, en dat bij zijn waardigheid een geheel ander gewaad hoort, ja, dat dit er ook is, en dat dit zijns is, en straks hem dienen zal. Alleen maar, voor het oogenblik is dat betere en rijkere gewaad verborgen. Hij kan er niet b^, en wacht daarom op wat zal komen.

Maar wat niet mag. is dat h^ aan de geleende pg zich wennen gaat, om alle uitzicht op beter te vergeten. En juist dit toch is de geestelijke fout van zoo menigeen, die het dorsten naar zijn volle leven verleert, en dit eeniglijk omdat hij 't niet verstaan kon, hoe zijn eigenlijke leven met Christus verborgen Is in God en hem straks opwacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1912

De Heraut | 2 Pagina's

„Met Christus berdorgen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 juli 1912

De Heraut | 2 Pagina's