GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXIV.

DERDE REEKS.

I.

En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de geheele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volkeren; en dan zal het einde komen. Matth. 24 : 14.

De Voleinding, die we inwachten, is dan, geiijk ons bleek, een voleinding, die niet kan intreden te» zij eerst de ontwikkeling waarop Gods almachtige wijsheid bij de Scheppiog dit gansch heelal had aangelegd, óf geheel zij afgeloopen, óf althans zoover gevorderd zij, dat het in een nieuwe en hoogere orde kunne overgaan. Afgeweerd moet daarbij elke onvoorzichtige poging, om het Koninkrijk Gods als iets afzonderlijks dat eeniglgk van geestelijken aard is, van de wereld der zienlijke dingen af te zonderen. En te meer moet hiertegen gewaakt, omdat juist onder de vromen zQOvalen hiertoe neigen. Verklaren laat zich dit dan ook wel. Levenslang heeft elk kind van God een vaak harden strijd te voeren tegen het vleesch, en eerst als met ons sterven vlsesch en bloed wordt afgeworpen, sterven we ook der zonde af. Daarbij komt dat de wereld der zienlijke dingen hen, die er te sterk aan hechten, maar al te zeer van het Heilige aftrekt. Gas terugtrekken in de sfeer van het onzienlijke schQnt dientengevolge zelfbehoud. En gaat men nu op die i^n door, dan is het allerminst vreemd, dat velen eindigen met zich liefst zoo weinig mogelijk met de wereldsche aangelegenheden in te iaten, er zich zooveel het kan buiten houden, en zich tenslotte geheel terugtrekken in geestelijke over leggingen, geestelijke bemoeienissen, en geestelijke verwachtingen voor de toekomst. Men bekreunt, men bekommert zich dan niet meer om de dingen dezer wereld, alleen wat tot de geloofssfeer bshoort boezemt nog belangstelling in, en ook na zijn dood acht men uitsluitend nog belang te zullen hebben bij de zaligheid van zijn ziel. Dat eens de dag komt waarop ook het lichaam herrezen zal, loochent men wel niet, maar men hecht er niet aan. En zoo ontstaat vanzelf die eenzijdig-geestelijke levensopvatting, die zich onverschillig uit de dingen der wereld terugtrekt, om alleen voor het onzienlijke Koninkrijk van den Heere onzen God hart en oog te hebben; een Koninkrijk waarvan men zich dan geheel ter goeder trouw voorstelt, dat het een uitsluitend geestelijk karakter zal dragen. Van de engelen verkreeg men den indruk, dat ze uitsluitend in het geestelijke verkeeren. Dit benijdt men hun. Men verstaat welbezien niet, wat voordeel het ons boven de engelen verschaft, dat wij behalve onze geestelijke ziel nog een ongeestelijk lichaam ontvingen. Bij ons sterven van dit hinderlijke, zoo vaak tot zonde verleidende lichaam te scheiden, en als de engelen te zijn, wordt op die wijs een voor velen bekoorlijke gedachte. Met de Voleinding houdt men zich dan ook niet bezig. Terstond na het sterven gaat voor den oprecht-vrome de volle zaligheid in, en eigenlijk moest het daarbij dan ook maar blijven. Het gericht en het laatste oordeel deert de gezallgden toch niet, en of ze al zekere lichamelijke gestalte terug erlangen, wat nut het hun? Wat zou wis geestelijk volzalig is, nog begeeren?

Erkend moet tevens, dat wie uit de Schrift neemt wat hem aanstsat, en liggen laat wat hem niet toespreekt, keer op keer door de Schrift in die eeczijdig geestelijke opvatting gesterkt wordt. Grondtoon toch in heel de Schrift is, wat Jezus in dezer voege uitsprak: „Alle deze dingen zoeken de Heidenen, maar gij, zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid!" Niet te graven naar den schat die vergaat, maar te grijpen naar den schat, die blijft tot in het eeuwige leven, staat bij elk keerpunt van den weg op den mijlpaal gegrift. En dit kan niet anders. De openbaring, die ons van Godswege in zijn heilig Woord toekomt, vindt ons in een wereld die ons op alle manier aan voortdurend gevaar blootstelt, en dit gevaar komt in geen geringe mate juist uit de zienlijke dingen op ons aan. Met alsof de zonde alleen in het zinlijke school. Satan en zijn demonen toonen het wel anders, en ook onder ons ziji* ^^ geestelijke zonden aan niet één kind Gods, dat zichzelf kent, vreemd. Maar al houden we ook daar het oog voor open, ontkend kan toch niet, dat Mammon en het vleesch de twee steeds op den voorgrond tredende satellieten van den duivel zij»! en dat het met name de zienl^ke wereld is, die ons van kindsbeen af poogt te verleiden. Israel dat van de volkeren wordt afgezonderd, staat in de oude geschiedenis dan ook als geestelijke macht tegen de zinlijke macht van de Heidenwereld over. Onder de volkeren was men voor het zinlijke in zijn overmacht bezweken. Vandaar dat het geestelijke onder de volkeren kwijnde en steeds meer verstierf. En tegen die in 't zinlijke verzonken Heiden wereld stond nu Israel over, om met een „Ja, mijn ziel dorst naar den Heer!" het voor Gods alwetendheid te betuigen: „Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten. Niets is er daar ik in kan rusten. Bezwgkt dan ooit in bittere smart of bangen nood mijn vleesch en hart, zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed, mgn rots, mijn deel, mijn eenig goed!"

Uit dien grondtoon kwam de levenspsalm onder Israël op, om tot in Johannes' zendbrief na te klinken in het woord der waarschuwing: „Hebt de wereld niet lief, noch hetgeen in de wereld is, want al wat uit de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleesches, en de begeerlijkheid der oogen, en de grootschheid des levens is niet uit den Vader, maar uit de wereld, en de wereld gaat voorbij en hare begeerlijkheid, en alleen wie den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid". Kan het dan bevreemden, dat wie aan de Schrift hing, van zelf overhelde naar den spirituaiistischen kant? Want het is wel zoo, dat in diezelfde Schrift naast dit geestelijke getuigenis tegen de zienl^ke en zinlijke wereld, ook, en in niet minder hoogen toon gezet, eea Hallelujah uitgaat voor de heerlijkheid, die door de Voleinding aan de zaligheid ZÈI worden toegevoegd, maar erkend moet toch, vooreerst, dat de bestrgding van het wereldsche ia de Schrift tienmaal meer plaats inneemt dan de lofzang voor het rijk der „heerlijkheid", en ten andere, dat de kinderen Gods ook nu nog eiken morgen en eiken avondin den tegen zin tegen het wereldsche bevangen zgn, en dat ze van het rijk der heerlijkheid niet anders hebben, dan de breed ontplooide profetie. Een wat te eenzijdig spiritualisme is daarom zeer zeker veel meer Schriftuurlijk, dan een zich half vermengen in de wereld. AUe overdriving schaadt, maar toch blijft 't altoos veiliger, zoo uw overdrijving naar den geestelijken kant is, dan zoo ge vervalt in toegeven aan de lokstem der wereld.

En dan komt hier nog iets anders bij. Er bestaat tusschen de onderscheiden orden der dingen die uw geest trachten te boeien, een grondverschil in belangrijkheid. Er is wat u boeien en bezig kan houden in de starren wereld en in den samenhang van het groot heelal. Er is wat uw aandacht kan trekken in de gesteldheid van deze aarde, in haar grondstoffen en grondkrachten en in de kennis van de schatten die ze verbergt. Rijk is de studie van de atmosfeer die deze aarde omgeeft, en van de wisseling die deze in haar korst onderging, ook in verband met zon en maan, met dwaalstarren en kometen. Hoogelijk belangwekkend is wat men onderzocht heeft omtrent de rijken der natuur buiten den mensch, en nog interessanter is al wat aan het licht kwam omtrent den loop van 'smenschen historie. De mensch staat nu eenmaal in het middenpunt van dit aardsche leven, en daarom brengt al wat u den mensch verklaart, naar zijn verleden, naar zijn vermogens, naarde uitkomst van zijn woelen en streven, u ücht ook over uw eigen wezen. Wetenschap, kunst, letterkunde vormen saam een wereld, die iieel uw geest kan innemen. Dag na dag eiken morgen, met het nieuwsblad voor u, den loop van 's werelds dingen na te gaan, meê te leven met wat onder alle volkeren doorleefd wordt, het kan alles uw geest prikkelen. Zelfs de markt-en beursberichten hebben voor wie hun beteekenis voor het menscheli^k leven verstaat, aanspraak op volle belangstelling. Maar al dingen we hier nu niets op af, en al legt dit alles zijn volle beslag op uw belangstelling, er is toch nóg hooger, en dit hoogere heeft voor de toekomst en voor den gang van zaken toch veel ernstiger beteekenis. Zie het maar aan uw kind. Ge geeft als moeder acht op al wat van de geboorte af het lichamelijk leven van uw kind aangaat. Ge zorgt voor voeding en kleeding, voor ontspanning en frissche lucht. Niets wat uw kind aangaat, laat u onverschillig. Op alles let ge, lichamelijk en geestelijk. De opvoeding gaat u van meet af ter harte. Ge ziet toe op de speelmakkers die uw kind kiest, en later op zijn omgang. Zijn vermaken en spelen trekken uw opmerkzaamheid. Wat uw kind hier z r v e m v d s e v g D a d o s t i u r a d d s d h n z G K C A A E g j G h op aarde worden zal, is ook voor u een levensvraag. Kortom, er ss niets in het uitwendige, in het aardsere leven van uw kind, dat u niet bezig hot'tti. M^sir ook al komt ge in dit alles niet te kort, toch voelt ge zeer wel, dat verre boven dit alles nog de vraag staat, hoe uw kind zich innerlijk ontwikkelt, of zijn karakter nobeler toon erlangt, en bovenal, of uw kind zich als een kind van God ontplooit. Dit karakter, die heilige, Godgewijde zin staat verre boven al dat andere in uw schatting, en nu niet voor enkele jaren hier beneden, maar voor de eeuwigheid berekend, zal de uitkomst voor uw lieveling veel meer en veel sterker van die ééne vraag afhangen, dan van al wat voeding, kieeding, verzorging en vorming voor dit leven betreft. En zoo nu als 't met uw kind is, zoo ook is het met deze aarde en met de kinderen der menschen, die er zich op bewegen. Voorzeker, de gang van zaken, de geschiedenis zoo ge wilt van heel ons menschelgk geslacht wordt ook beïnvloed, soms sterk beïnvloed zelfs, door allerlei wereldsche gebeurtenissen, openbaring van wereldsche krachten, veelzijdige vooruitgang op elk gebied. Eén machtige oorlog kan heel het gelaat van een werelddeel omzetten, en één enkele uitvinding aan gansch het leven een gewijzigden plooi geven. Maar al dingen we hier niets op af, vast staat toch even onherroepelijk, dat bet Kruis van Golgotha veel machtiger keer in onze existentie, in 's werelds loop en in onze hope voor de Voleinding gebracht heeft, dan al wat Assyrië en Egypte, Babyion en Perzië in vroegere eeuwen tot stand brachten. Uw hart is maar een klein deel van heel uw lichaam, en toch beheerscht het heel uw existentie. Uw hersenen vullen een handvol, en toch gaat van die hersenen alle actie uit. En zoo nu is het ook in het groot verloop vaü de dingen dezer wereld.* Ia 'c eicd zal 't alles uitkomen naar de verhouding waarin het tot den levenden God staat. Al 't andere gaat voorbij, en dit alleen zal blijven en den eindtoestand beheerschen. De verhouding tot den levenden God, dit en niet anders is de spil, waarom alle leven zich beweegt, de veer die 't alles aandrijft, 't zegel dat op alles zijn eindmark zal drukken. Tweeërlei nu slechts kan die verhouding tot den levenden God zijn. Het loopt óf alles uit op een ingaan in den wille Gods, en dan is er Gods Koninkrijk, óf het keert zich in het eind tegen den Schepper, en dan is er de opstand, het boos verzet, en het verderf.

Het Koninkrijk Gods blijft daarom hoofdzaak. God is Koning, zoo al wat is. Hem dient, in zijn wil ingaat en verwerkelijking is van zijn heilige gedachte. Gemeenlijk vatten we dit Koninkrijk van God veel te aardsch formeel op, en dan wordt God een Koning zooals er Koningen op aarde zijn, die regeeren, die besturen, en die gehoorzaamheid afdwingen. Maar Gods Koninkrijk staat veel hooger, is heel anders, dringt veel dieper tot in alle leven door. Met een aardsch Koning hebt ge afgerekend mits ge gehoorzaamt; van harte of niet van harte doet er niet toe. Maar bij God den Heere is geveinsdelijku onderwerpen en uitwendig Hem dienen niets dan een valsche schgn, die zrjn Majesteit schendt in stee van eert. Bij God den Heere moet het een zoo volkomen willen van zijn Goddelijken wil en van zijn Goddelijke gedachte zijn, dat Gods wil zich in ons doen belichsamt, en Gods gedachte in ons een gestalte erlangt. Daarop werkt zijn Eoninkrgk aan. Eerst ls 't daartoe komt, is z^n Koninkrijk doorgebroken. En wijl nu alles in uw ntwikkeling er op aangaat en er op aantuurt, om in dien zin Gods Koninkrijk e verwerkelijken of smadelijk tegen te staan, s voor al wat in de wereld geschiedt of uit de wereld worden zal, Gods Koninkgk de hoofdgedachte, de hoofdvraag, de lles beslissende en alles uitwijzende factor. En aarom is het op dien factor, en steeds op ien factor alleen, dat de Schrift al de tralen van haar licht werpt en saamtrekt. Vandaar dat 't al om Christus gaat, en dat e naam van Christus de sleutel is tot het mysterie der eeuwigheid. Er ligt daarom iets in dat naar eenzijdigheid ook maar zweemt, 23o ook in de levensopvatting van Gods kinderen de volle nadruk op het Koninkrijk Gods valt en het zich al om Christus als het eenig middenpunt beweegt. Al het overige is nu eenmaal bijkomstig. Alleen maar, het moet et daa ook bekomen. En de scherp ai te keuren fout, waarop ge zoo telkens in vrome kringen stuit, is niet, dat in die kringen het Koninkrijk Gods het één en al is, maar hierin dat ze uist in dit bijkomende het Koninkrijk van God niet laten doorwerken, want immers het Koninkrijk Grods stelt zijn onverbiddeu m v s k g d d z h d m j n z w k h j w s k v k n w n v v e t w v e m a K i D w e b E a k lijken eisch tot aan elk woord dat ge spreekt, en aan elke daad die ge verricht, dat 't al conform Gods heiligen wil z^.

Neemt ge nu deze drie sa& m, ten eerste, dat de zondige neiging, die ons gedurig tot zondigen in het wereldsche verlokken wil, ons in onze betere oogenblikken eenzijdig geestelijk stemt; ten tweede, dat in de H. Schrift het geestelijke de hoofdplaats inneemt; en ten derde dat in het geestelijke, en niet in het wereldsche, de sleutel ligt voor het mysterie der Voleinding, — dan houdt 't op u te bevreemden, dat vooral bij het eerste optreden van de Kerk van Christus in de wereld, algemeen een verwachting de geesten innam, dat het einde der dingen ophanden was, en vermoedelQk nog bij het eigen leven der eerste Christenen te komen stond. Zelfs zou het dan onnatuurligk geweest zijn, indien de apostelen niet zelve begonnen waren, met in die algemeens verwachting te deelen. Mét de wereld moest men toen wel breken. Geheel de maatschappij, gelijk ze destijds zich ontplooide, kon in de Kerk van Christus niet anders zien, dan een haar vijandige macht. Vooral onder de Keizers had het Romeinsche rijk, door de schatten uit het Oosten verrijkt, maar ook zedelijk verzwakt, zich van den strengen ernst des levens losgemaakt, weelde en zingenot boven alle edeler ideaal gesteld, en uit Azië de mystieke Oostersche reügiën laten overkomen, om de zinlijke neigingen van het hart met den nooit geheel uit te dooven dorst naar de verborgen wereld van het Oneindige te vermengen. Juist tegen die tweezijdige aandrift van het toenmalig leven kwam de Kerk van Christus in haar prediking en in haar sociale actie met beslistheid en principieel op. Heiliger, reiner, edeler zin bestrafte en bestreed de woelingen van het vleesch, en daarnaast lag in de klare verkondiging van het Evangelie verzet tegen de vaisch-mystieke woeling, die geest en vleesch (men denke slechts aan de zonde der Midianieten) op zoo schromelijke wijze ooreenmengde. Priesters, wijsgeeren, en maatschappelijke leiders 'voelden dan ook al anstonds, dat het nieuw-opkomende Chrisendom aantastte en met vernietiging bedreigde wat hun boven alles ging, en vanaar de vervolging die bijna onmiddellijk eerst maatschappelijk, toen op religieus, en tenslotte op politiek gebied tegen de eerste hristenen uitbrak. Noodzakelijk gevolg nu hiervan was, dat die eerste Christenen zich f t optreden in de wereldsche maatschappij bijna onmogelijk zagen gemaakt; dat ze zich it het maatschappelgk leven schier geheel oesten terug trekken, en juist hierdoor anzelf zich gingen inbeelden, dat die maatchappij, dat het burgerlijk leven geen toeomst meer kon hebben, zoodat ze zich aan een andere oplossing konden vastklemmen, an aan de zoo goed als zekere uitkomst, at het einde der dingen nabij was; dat e daarom met de wereld zich niet meer adden in te laten; en dat de hope ie bij hun toestand paste, hierin zich oest afteekenen, dat ze van jaar tot aar, ja van maand tot maand, uitzagen aar den grooten dag, waarop Jezus weder ou komen op de wolken.

Vooral toen de Evangeliën op Schrift erden gebracht en onder aller bezit wamen, kon het wel niet anders, of bij et lezen van wat Jezus zelf over den oitgsten dag gezegd had, en over zijn wederkomst plechtigl^k had verklaard, erden ze in deze verwachting van het poedig ophanden zijn van Jezus' wederomst ongemeen versterkt. Woorden van ermaan als deze: „Die op het dak is, ome niet af, om iets uit z^'n huis weg te emen, en die op den akker is, kome niet eder terug, om zijn kleederen weg te emen; maar wee de bevruchte en zwangere rouwen in die dagen. Doch bidt dat uw lucht niet geschiede des winters, noch op en Sabbath", — v/erden, zij' t verkeerdelijk, och bijna in alle kringen met Jezus' ederkomst in verband gebracht. De willige erkoop van eigen goed, om de opbrengst rvan gemeenschappelijk op te teren, stond et den zelfden gedachtengang, dat het einde ller dingen nabij was, in verband. Van een erstening der wereld en van de maatschappq n die wereld, had men geen flauw begrip. ie wereld en de maatschapp^ in die ereld zou eenvoudig te niet gaan, en het enige, dat bij Jezus' wederkomst over zou lijven, zou de kring der geloovigen wezen. igenlijk had de beslissing reeds bij of lthans onmiddellgk na Jezus' hemelvaart unnen intreden. Voor een langer voortbestaan der dingen was geen reden noch oorzaak. Er behoefde niets meer te geschieden. Alle profetie was in Christus vervuld. De losprgs was gebracht, de vrede door het bloed des Kruises ver-woKven. Had niet Jezus zeif op Golgotha nog eer hg stierf plechtiglijk zijn: „Het is yolbrachtl" uitgeroepen. Waarom zou 't dan nog toeven? Waartoe dan nog verder uitstel? Het groote wereldproces was, althans met den grooten Pinksterdag, ten einde toe afgeioopen. Als Jezus nu maar wederkwam, kon immers de heerl^kheid ingaan, en het rijk van satan worden teniet gedaan. Zóó en niet anders verstond men de profetie, zóó en niet anders begreep men Jezus stellige uitspraak, en zóó en niet anders vatte men ook het apostolisch woord op. Wel gaf men allengs toe, dat de verschoning van Jezus, zijn spreken en werken, ztjn lijden en sterven, zijn opstanding en hemelvaart, niet uitsluitend bedoeld kon zijn voor de kleine groep der toenmaals reeds gedoopten. Eenigermate althans werd verstaan, dat „het evangelie des Koninkrijks vooraf in de. geheele wereld moest gepredikt worden." Jezus had 't zoo stellig gezegd. Maar dit maakte niet den indruk van met de verwachting, die op korten termijn zinspeelde, te strijden. Van wat de wereld was, had men dest^ds niet veel ander begrip, dan dat het Romeinsche rgk zoo goed als heel de wereld omvatte, en dat daarbuiten hoogstens nog kleine, nauwlijks meetellende deelen van het aardrijk zich in nevelen verloren. Binnen de grenzen nu van het Romeinsche rijk was het Evangelie al spoedig naar aile zijden uitgedragen. Faulus alleen had heel het centrum van dit groote rqk bereisd en van Klein Azië tot in Spanje het Evangelie verkondigd. Voegde men daar nu bij, wat de overige apostelen voor de uitbreiding van het Koninkrijk • hadden verricht, dan scheen reeds vrijwel voldaan aan den eisch, dat het Evangelie in heel de wereld moest worden uitgedragen. Van wat het Evangelie voor de Kerstening der volken zou doen, had men geen begrip. Het scheen genoegzaam, zoo maar overal het getuigenis was uitgegaan. En daaraan scheen althans in hoofdzaak voldaan. Vreemd is dit niet. Op hoeveel Zendingsmeetings kon men voor 50 jaar onder ons niet nog dezelfde opvatting hooren bepleiten. U werd dan voorgerekend, dat door de ontdekking van kleine menschengroepen in de richting van de noord-en zuidpool en door het feit, dat ook naar die verafgelegen en vergeten groepen een zendeling was uitgezonden, aisnu immers geheel en ten volle aan den door Jezus gestelden eisch voldaan was, en dat op dien grond de wederkomst des Heeren dan nu ook zeer binnenkort kon worden ingewacht. Alles geestelijk goed bedoeld, maar uiterst oppervlakkig opgevat, en daardoor de geesten misleidend.

Alleen uit de gespannen verhoudingen van den toenmaligen tgd is het dan ook verklaarbaar, dat zelfs de meest voor de hand liggende overwegingen, die aan veel ruimer tijdsverloop moesten doen denken, bij de meesten niet opkwamen. Denk, om slechts dit ééne punt te nemen, aan de belijdenis der Uitverkiezing. Aan het feit der uitverkiezing twijfelde in die dagen nog niemand. De dwaling van het later opgekomen Pelagianisme en Remonstrantisme kon in dagen van bangen strgd en zoo hittige vervolging geen ingang vinden. Maar was het dan toch geen zelfverbünding, dat zoo weinig gelet werd op de noodzakelijkheid, dat het getal der uitverkorenen vol zou worden, en was het dan toch niet in hooge mate kortzichtig, dit getal der uitverkorenen voor gansche volken zoo benepen gering en klein te nemen, dat het niet boven de enkele honderden die destijds zich lieten doopen, uit zou gaan? Zeker, reeds in de tweede eeuw breidde zich het aantal Christenen zeer aanmerkelijk uit, maar in het apostolisch tijdperk, waarover hier gehandeld wordt, was èn het aantal kerken èn in die kerken het aantal gedoopten nog zoo uiterst gering, dat heel Christus kerk op aarde uit twee deelen bestond, het ééne gevormd door Joodsche bekeerlingen, en het andere door de groepen uit de heidenen ; en zonder dat ons desaangaande een betrouwbare statistiek werd overgeleverd, wordt toch door niemand betwist, dat allen sa& m slechts een zeer miniem deel van de toenmalige bevolking uitmaakten. Zoo men het op één percent rekent, schat men het allicht nog veel te hoog. Onder die gedoopten had men dan bovendien nog met de hypocrieten te rekenen, ook al geven we toe, dat hun getal veel kleiner zal geweest zijn, dan in de dagen toen de vervolging ophield. Maar hoe men dit ook becijfere, in elk geval was het een veel te bekrompen opvatting van hetgeen het komen van Christus tot deze aarde teweeg zou brengen, zoo men onderstelde, gelqk men toch fdtelijk deed, dat het getal der

uitverkorenen zich tot de weinige gezaligden! uit Israel en tot dat kleine c^fer van nieuw* | toegebrachten uit de heidenen bepalen zou. | Denkt men in, wat schare die niemand tellen kan, in de twintig eeuwen die sinds verliepen, tot de belijdenis van den Christus is toegebracht, en dat, ware de Christus reeds in de dagen der apostelen wedergekomen, dit legioen van heiligen zelfs nimmer had kunnen geboren worden, dan voelt ieder terstond, hoe bekrompen de toenmalige ««opvatting geweest is.

En toch, elke opvatting van de Kerk is naar haar tijd. Het kon destijds niet anders worden verstaan, ja we aarzelen niet er bg te voegen, het moest in die eerste jar en zoo worden opgevat, en dat wel om de afdoende reden, dat de wederkomst van Jezus niet het resultaat van een geleidelijke ontwikkeling zou zijn, maar als een machtswonder uit den Hooge in den gang van die ontwikkeling zou ingrijpen en deze op het onverwachts zou afbreken. Het was die geloofsindruk, waaronder de Kerk van Christus van meet af moest gebracht wor> -, den. De Kerk mocht zich niet in wrjsgeerige beschouwingen over de ontwikkeling van Q^' menschelijk geslacht verliezen, om zioh Jezus' v/ederkom< =t daaruit te verklaren. Nog in onzt dagen merkt men, hoe een geheele schare in Christus' Kerk, onder de leiding en den voorgang van wtjsgeerig gevormde leeraars, er steeds op uit is, om de wederkomst van Christus als een moment in de natuurlijke ontwikkeUng te verstaan, en ze dus eigenlijk te loochenen. Dit nu zou nog veel sterker het geval zijn geweest in de apostolische kerk, zoo men zich Jezus' wederkomst had voorgesteld als iets dat eerst na duizenden jaren te gebeuren stond. £n juist daarom moest in het fundament der Christelijke Kerk, bij haar eersten aanbouw van meet af dit als één der sluitsteenen worden ingevoegd, dat Jezus' wederkomst een inbreuk van Gods wondermacht op den gewonen gang van het leven zou zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's