GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXIX.

DERDE REEKS.

XXVI.

Want God de HEERE is eene zon en schild. De HEERE zal genade en eere geven. Hij zal het goede niet onthouden dengenen, die in oprechtigheid wandelen. Ps. 84 : 12.

De vloek wordt uit den zegen, en evenzoo de zegen uit den vloek verklaard. De normale toestand van het creatuur, zoo het voleind is, kent noch het één noch het ander. Vloek duidt altoos aan, dat er in de verhouding van het schepsel tot z^n God iets verstoord is, en dat op deze verstoring bestraffing volgt. En omgekeerd duidt zegen er even constant op, dat in abnormalen toestand de gunste onzes Gods het creatuur te hulpe komt. In de toekomende eeuw, waarin alle kinderen Gods tot de volkomenheid zuilen zijn ingegaan, is geen vloek over hen meer denkbaar, maar ook, als ze der Tolkomen gelukzaligheid deelachtig zullen zijn, geen zegen meer. Hiermede is bet niet in strijd, dat er reeds vóór den val gezegd werd: „En de Heere zegende hen, zeggende: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt". In tweeërlei opzicht toch was hetgeen in het paradijs terstond na de Schepping en vóór den val aanschouwd werd, nog onvolkomen. Er bestond nog slechts één menschenpaar, en uit dat ééoe menschenpaar moest heel het menschelijk geslacht nog worden voortgeplant. Oat was de eerste onvolkomenheid, en de tweede was, dat de mensch bestemd was om uit den voorloopigen staat en toestand, waarin htj onmiddellijk oa de Schepping verkeerde, door natuurlgke ontwikkeling tot hooger staat en stand op te klimmen. Zoo moest dan de zegen Gods waarborg bieden, dat èn heel het geslacht uit het ééne paar, èd uit den voorloopigen toestand de volkomen staat zou voortkomen. Hiertoe nu strekte de dubbele zegen, dn dat de mensch vruchtbaar zou ztjn, om de aarde te vervullen, èn dat hij de macht zou ontvangen om heerschappij over heel het aardrijk uit te oefenen. Voor het overige daarentegen strekte later alle zegen, in z^n verschillende vormen, om de gevolgen van den val te ondervangen en ten slotte geheel te boven te komen.

In dit verband nu splitst zich de zegen in drieerlei soort. Er Is ten eerste een zegen die tot niets anders dient dan om het bestaan te bestendigen. Er is ten tweedeeen hiervan verschillende zegen, om op den staat en toestand van wat bestaat in te werken. En er is ten slotte de zegen van herstelling, die de breuke niet alleen heelt, maar te niet doet, alsof ze nooit bestaan had, en voor de toekomst het gevaar er voor geheel r afsnijdt. Dit verschillend en uiteenloopend karakter van den zegen is vergelijkbaar met c de zorge van den hovenier voor een keurgewas. Oaarbg toch gr^pt allereerst besproeiing en voeding door toevoer van mest plaats, om het leven in de plant te bestendigen. Ia de tweede plaats tiesnoeiing en n zuivering van kranke plekken en van onge­ v dierte, om ingeslopen kwaad te genezen. En s In de derde plaats, zoodra de zon komt, een e uitdragen in den rijken zonneglans, om de k plant in volle pracht te doen opbloeien. Zulk een Goddelgk Hovenier nu is ten onzen d opzichte ook de Alzegenaar. i". Alleen zijn g genade houdt ons in stand en bestendigt ons den zegen door de tiesproeilng met de e levensdruppelen Aitders vergingen we. 2". Zijn z genade komt ons gebrek te hulpe en heelt OQze wonden. D«t is de ondervangende zegen van den heelmeester. En 3». in de derde plaats doet Hij het licht en den glans der l zon over ons opgaan, om ons uit den verbroken toestand in den .toestand der volkomenheid over te leiden. Het doet altoos weer aan den vader met z^n kind denken. Dat kind moet gevoed en b^ het leven behouden. Dat is de zegen der bestendigiog. Is dit kind krank naar het lichaam of krank naar de ziel, dan moet medicQn of ontleedmes op het lichaam, en straf ^ vermaan op den geest aangewend. En zal het kind, straks opgegroeid, het leven ingaan, dan moet het gewapend zijn |»et wat den man in staat stelt, om in t volle leven veerkracht te ontplooien. Tweeërlei is altoos de metbode die hierbij toepassing vindt. Lokken tot het goede, aanmoedigen van wat het hart nog edels opgeeft, en beloonen wat gelukt op 't pad van eer en deugd. Maar ook daartegenover Wn straffen van wat kwaad was, een afschrikken van het booze, en de gevolgen van het kwade bitterlijk doen ondervinden. Van den aardschen vader op den Hcera onzen God overgedragen, dragen nu dese beide wgscn vw doeg des toom vas: Metbode v»» den e o o d vloek en methode van den aegen. Beide op hetzelfde voorwerp Inwerkend, de zegen den vloek te niet doende ea de vloek den zegen roovend.

Aldus verstaan, verschilt nu Intusschen de zegen ten zeerste, al naar gelang deze samenhangt met wat onze vaderen noemden Atfrovpdentia generalis, specialisen specialissima. Ze bedoelden hiermede, dat in Gods voorzienig bestel afzonderlijk moet gelet worden op drieerlei; op de algemeene Voorzienigheidszorge, die den algemeenen gang der dingen regelt; op de speciale zorge der Voorzienigheid die zich richt op de afzonderlijke creaturen; en tenslotte op de zeer bijzondere Voorzienigheid waarmee God de Heere, als Vader van zijn wedergeborenen, zorgt voor z^n nieuw geboren kinderen. Ge verstaat dit verschil uit den gang van het huishouden in een goed en degelijk gezin. Dan toch zijn er In dat gezin algemeene regelen, waarnaar heel het gezin zich gf-draagt, en die orde stellen op de algemeene verzorging die alle ledenvan het gezin, zonder onderscheid, van noode hebben. Doch in de tweede plaats zal een goed vader en een goed moeder op elk van de kinderen des huizes een bijzonder oog houden, om ze elk naar eisch van hun aanleg en karakter die bijzondere verzorging der opvoeding te doen toekomen, die hun uiteenloopende aard vraagt. En in de derde plaats zal een geheel bijzondere verzorging worden ingesteld, zoodra een krank kind, dat in gevaar verkeert, zulk een geheel bijzondere hoede van noode heeft. En zoo nu gaat het ook bij het uitgaan van den zegen Gods toe.

Als er een zegen wordt ingesteld voorde vruchtbaarheid en het vervullen der aarde, of ook een zegen van 's menschen macht over het wild gedierte, of daarna een zegen van de Overheidszorg, en van het niet weer ondergaan van al wat leeft door een vloed, dan is dit alles een daad van Gods Voorzienigheid in meer algemeenen zin. Zoo dikwijls er daarentegen sprake is van den zegen Gods die aan het volk van Israel toekomt, hebben we met een bijzonderen zegen te doen. Enelndel^k, als aan Abraham, aan Isaac, of aan Jacobs zonen, gelfjk het in Gen. 49:28 heet, nog een bgzondere zegen wordt toegekend, dan draagt deze een gthitzl persoonlek karakter We oordeelen daarom verkeerd, zoo we eiken zegen Gods waarvan sprake Is, opvatten als een op dat eigen oogenbllk aldus geschapen gelegenheid voor dezen of genen mensch om er profijt van te trekken. In den regel zelfs draagt de zegen zulk een karakter niet. Zoo dikw^'ls de zegen toekomt aan heel een volk, aan heel een geslacht of aan heel een reeks van afstammelingen, staan we voor algemeene wijziging in den geestelijken toe stand, die, eenmaal ingetfeden, voortduurt, en In zooverre elk speciaal kaakter mist. Is er daarentegen sprake van een specialen zegen, of van een allerspeiaalsten zegen, dan natuurlijk is er een ingrijpen Gods in het levensproces van den persoon die den zegen ontvangen zal, en vloeit die zegen voort uit het bijzondere bestel, dat God van dag tot dag en van acht tot nacht over het bijzondere leven an zulk een persoon uitoefent. Als er prake van is, dat een vrouw den zegen van en kind te krijgen zal ervaren, of dat een ind uit haar geboren, zooals Johannes de Dooper, een heilige roeping zal ontvangen, of at de vrucht des lands een buitengewone zeen zal zgn voor 't volk, of dat iemands krankheid genezen zal, enz., dan natuurlek tresdc r een doen Gods In, om in de geheel bijondere levensomstandigheden van zulk een persoon hem al dat goede te doen toekomen, wat de zegenspreuk hem toezei, Zien we daarentegen van dat zeer bgzandere af, en etten we op den zegen dien God aan de menschheid, dien God aan heel een volk, dien God aan een geheel geslacht schonk, zoodat die zegen niet in één oogenblik afloopt, maar de eeuwen verduurt, dan natuurlgk Is die zegen ingeweven In geheel het txstel Gods dat over de kinderen der menschen gaat. Nu komt de speciale zegen met onze goedgunstige zorge voor een bepaald persoon 't meest overeen, en spreekt ons daarom het meest toe. Als r voor ons een bijzondere aanleiding bestaat m aan iemand onze gunst of liefde te doen ndervinden, dan geven we hem een geschenk, dan schreven we hem aan voor een legaat, an bieden we hem een plaats aan onzen disch aan, of we doen wel aan zijn kinderen; en zoo nu ook spreekt 't even karakteristiek als Hanna moeder wordt. De zegen Gods gelakt dan zeer sterk op onze goede gunste. Docb biervan verschilt het reeds zeer sterk, als iemand, gelijk Isa& c, een zegen voor zijn leven ontvangt, en eterker nog, als Jacob den zegen toezegt aan t^n zoons nietalleen, maar tegelijk aan hun nakomelingen. Dan toch zien we niet asmstonds, In wat b^eosdere gutiete e e b r h z a v o e n „ i i S d H E H g h h e h k o E n l o v i de zegen bestaat, en gaat de zegen op In een algemeene toezegging van een gelukkig levenslot. Het schilderachtige, het teekenachtige, het voor de verbeelding grijpbare gaat er dan In te loor en er blijft niet anders over dan een zeer algemeene beschikking, die niet dadelijk in een afzonderlijk en bijzonder gebeuren uitkomt.

Zelfs nu nog voelen ook w^ dit onderscheid, ook al wordt ons van Godswege niet meer In den aiouden zin een straks ons toekomende zegen vooraf aangezegd. God de Heere zal aan een gelukkige moeder den rijken .zegen schenken, dat ze een talrijk kroost mag ter wereld brengen, maar zonder dat ze bij het aangaan vdn haar huwel^k een stellige toezegging hiervoor ontving. Zoo zal 't den écn In de wereld meéloopen, en de ander zal steeds met tegenspoed te tobben hebben; waaruit dan zoo licht het vermoeden opkomt, dat de eerste deelt In den zegen des Heeren en dat de ander dien Goddel^ken zegen derven moet. Hoeveel vereenigingen van Chrlsteli^ken aard plegen in hun jaarver slagen, als de fiaandën goed liepen, niet te gewagen van den zegen dien het Gode beliefd heeft op haar te doen rusten. Veel sterker nog zal dit zich uitspreken in iemands levensloop wat de volvoering van zijn levenstaak betreft. De één zal telkens struikelen en z^n werk veredeld zien, terwijl den ander alles voor den wind gaat, en hij QOg vóór zijn sterven het huls, waaraan h^ levenslang j; ebouwd heeft, voltooid ziet. Ook dan treedt zoo licht voor den eenen het zalig gevoel In, dat God z^n arbeid gezegend heeft, terwijl de ander, zoo hij aan het geloof hecht, tot aan zijn einde toe voor de vraag staat, of er dan toch waariqk een oordeel op zijn pogen zou rusten. Maar ook al ontbreekt thans voor ons bij dit rekenen met den zegen Gods die vaste zekerheid, die In oude dagen door de voorafgaande aankondiging en belofte van den zegen verleend werd, toch werkt ook nu oog dit besef van den zegen door. We bidden er eiken dag om. We roepen den zegen in en wachten er op. En zoo het ons wel mag gaan, en er In ons leven een ged^en is, verhoogt dit ons den levensmoed, spant 't onze veerkracht, en doet 't ons o, zooveel gelukken wat anders stellig mislukken zou. Slechts één beding Is hierbQ voor ons onafwijsbaar. Er moet geen booze consdëntle bij In 't spel zgn. Dan toch verontrust juist de voorspoed ons leven en kan hg ons nooit als zegen toespreken. Alleen wie weet, niettegenstande zijn vele afiollngen, toch recht voor zijn God te staan, kan In zegen gelooven en voor en ontvangen zegen dank zeggen. Maar hoe dit ook loope, èn nu èa oudtijds geldt het en gold 't toch steeds als regel, dat ddn de zegen Gods het meest Indruk maakt n maakte, zoo h^ ons toekomt uit een ijzondere beschikking Gods, die ons een echtstreeksch Ingrijpen Gods, ons ten beoeve, kennen leert.

En toch, al is 't zoo, dat juist zulk een eer b^eondere persoonl^ke zegen ons nog ltoos het meest toespreekt, toch werkt dit veelal misleidend op geheel onze opvatting an den zegen, en Is 't buiten staat om ns de groote beteekenis van zegen en vloek te doen verstaan Daartoe moeten we en geheel anderen weg Inslaan, en rekenen ^et wat de apostel op den Areop^us sprak: dat we in God leven, in Gedans bewegen en n God zijn", of met wat hrj aan de kerk van Corinthe schreef, dat het éénzelfde God s, „die alles in allen werkte*. Heel de chepping hangt aan Hem, die ^lle dingen raagt door het woord zijner kmeit". „ Uit em, door Hemen tot Hem zijn alle dingen". r Is nooit één oogenblik geweest, dat niet deel de Schepping en al 't geschapene, van het grootste tot het kleinste toe, hing aan em en aan Hem alleen. Hieruit wordt eboren een bepaalde verhouding, waarin et creatuur tot z^n God staat. Die verouding kan normaal zi^n, en dan heerscht r in het creatuur het welgedaan zijn en et goede. Maar die verhouding kan ten wade van het normale afwijken, en dan ntstaat voor het creatuur leed en jammer. n elndel^k, die verhouding kan boven het ormale uitgaan, en dan komt er verhoogd evensgeluk. Vindt nu de verachtering haar orzaak In zonde, dan Is ze een vloek, en indt de verhooging haar oorzaak In een heiligen factor, dan Is er zegen.

Het klaarst spreekt hier de vergelijking c met de zon, dié In de Schrift zelve d mmers op God den Heere wordt toege­ h past. Al wat op deze aarde is, staat tot n de zon itt een bepaalde verhouding. De e afstand waarop we ons van de zon beidnden, n en de uitwerking van licht en gloed op ons, n moet oaar de oorspronkemke bcachikking f Gods MB bepiitl4e bedioe* baantwoorden.

Treedt nu zulk een verhouding, gelijk God die gewild heeft, metterdaad in, dan Is de werking van de zon op ons geheel normaal. Er komt ons dan uit de zon dan levenswarmte en glans toe juist In die proportie die ons noodig is om geheel het aardrijk en des levensgang te doen beantwoorden aan de elschen van onze natuur. Dan genieten we In prachtig weder, dan groeit en bloeit het kruid. Dan Is 't alles zooals 't zgn moet. Soms Is 't dan ook zoo, maar toch In den regel niet. Dan komt er In de juiste verhouding verstoring, en al naar gelang die verstoring is, kan tweeërlei doodend eüfect ontstaan, waarvan het eene ons geteekend Is In de pool, het andere in de dorre woestenij, Aan de pool Is de afstand van de zon te groot, en het effect van dien te grooten afstand is, dat de dood er over den bodem trekt, het water stolten doet, en heel het leven In sneeuw en ijs doet verstijven. In de dorre woestenij daarentegen is de gloedhitte in den regel veel te sterk geworden, en het efiect Is dat alles verzengt en versterft. Vloek en dood naar beide zieden. Nu zijn er aan de pool en in de woestgn streken, waarin dit nooit wisselt, en waar dus de vloek nooit van afgaat. Doch er is ook een middenstreek, waarin de temperatuur en de stand van de lucht afwisselt. Deels door het seizoen. In den winter het ^s, en In den zomer de hitte. f ook door ongeregelde temperatuur, het éne jaar kostelijk weder, het andere jaar en temperatuur waarb^ alles tegenloopt. Kont er dan na een boozen tijd verademing, a de bange koude lentegloed of na de verzengende Augustushltte afkoeling, dan s die keer In 's levens gestalte de zegen ie komt. Zegen in de middenstreken aldoor, ank zij de seizoenwisseling, In tegenstelling et pool en woestijn, waarop dan de vloek lijft. En zoo ook een zegen in den dagel^kchenkeer van 't weder, als na een met ozon eladen lucht, die dagenlang drukte, eindeijk de donderslag komt, en de frischheid erugkeert, of als na een vorst, die ons Inen deed krimpen, zachter lucht ons weer toestroomt.

Dit beeld van de werking der zon nu Is et, waarin de vloek en de zegen ons ls in een spiegel zich afteekent, mits en maar steeds uitgaat van de grondedachte, dat we door God leven, ons ewegen en z^n, en dat derhalve de verouding waarin we tot onzen God staan, ver geheel onze levenspositie beslist, uist zooals de verhouding van deze aarde ot de zon beslist over het leven der natuur. nze aarde ligt niet, gelijk het De isme het ilde, als een geheel afgezonderd iets buiten od, zoodat God op onze aarde zou nederien, gelijk wg opzien naar een reuzentoren ien we gebouwd hebben. Dit kan niet mdat God de Heere alomtegenwoordig is. r Is niets in hemel of op aarde, dat God iet zelf van oogenbllk tot oogenblik draagt oor bet woord zijner kracht. Er Is geen ruppel In den Oceaan, er Is geen stofkeu n de zandwoest^n, en zoo ook is er geen ezel aan ons eigen lichaam, waarin God iet met z^n almogende kracht tegenwoordig s. Htj troont in de hemelen, o gewisselijk, aar er Is desalniettemin niets waarin zijn egenwoordigheid niet werkende is. Wel preekt de Schrift van het Woord z^ner d racht, maar Gods Woord Is hierin niet d elijk aan óns woord. Ons woord Is een eluld, is een klank die uitgaat en tot ons erugkeert, maar wij kunnen dan ook door A ns woord niets dragen, omdat Zijns alleen e almacht Is. Juist dat echter Is het oddelijke In het Woord des Heeren, dat it Woord niet tot iets dat bestaat uitgaat, m het te bereiken, maar dat door het itgaan van dit Woord 't ding zelf er komt, et ding bestaat, het ding bl^ft, en het ing, zoo 't bestemd Is om te leven, leeft.

Kan men alzoo zonder zweem van overrijving zeggen, dat — w^'l God alle dingen raagt, en met name wij, menschenkinderen, n God leven, ons t)ewegen en zijn — wij aan od hangen, toch Is er In de verhouding ie hierbij tusschen God en zijn creaturen ntstaat, zeer aanmerkelijk verschil. Aan lle creatuur Is gemeen, dat haar bestaan onder meer door God gedragen wordt. at Is dan ook toepassel^k tot zelfs op de aadkorrel, op het atoom, op de electron, f tot wat nietiger monade men al wat estaat herleiden wil. Maar hierbQ bl^ft et niet. Gods bestel trad tot het ééne reatuur In veel nader en nauwer contact an tot het andere. Wat fonkelt niet in et diamant een wezen, waar zelfs het arduin iet b^ haalt! Wat schittert niet in roos a lelie een heerl^kheld, boven al het anorgaische uitgaande! En wat wonder zien we iet Ia b^ ca aüer ea apin, ea straks nog ooveti meer Ia oachttgaRl en iwaluw, In eeuw en voi, WRwb^ het rpete wat in de plantenwereld opleeft, niet te vergeleken Is! Dat alles nu riep veel r^ker verhouding tot God In het leven dan bij de chemische stoffen. In deze verhoudingen, wgl ze veel ingewikkelder en fijner z^n, z^n verande-. ringen mogel^k, die bij het atoom ondenkbaar z^n, en juist die wisseling nu in de verhoudingen kan vloek en zegen baren. De vloek kan de plant doen verschroeien, terwijl de chemische stof in het wezen een en dezelfde blgft, of ook de zegen kan de plant rijker dan oöIt vrucht doen dragen; zelfs is de plant In haar soort voor verfijning vatbaar. En dit nu Is ook In Gods Voorzienigheid even als b^ de zon. Trekt de zon zich terug of nadert ze de vrucht, dan Is er verstoring, en zoo ook, komt er verw^'dering van God in het schepsel, dan ondergaat het den vloek, terw^l dan juist door rechtzetting van de verhouding die vloek weer in zégen verkeeren kan. Trekt God zich voor een deel van zijn schepsel terug, dan komt 't l^den en de ellende In den vloek. Ontstaat tusschen God en z^n schepsel weer een meer juiste verhouding, zoodat de afstand in eerbledenis weer is, wat hi^' zgn moet, dan daagt opnieuw de zegen.

Deze gansch klare en duidelijke beeldspraak neemt nu Intusschen bij den mensch en b^ den engel een geheel bi^zonderen en eigenaardigen vorm aan, en het Is eerst hierdoor dat het wezen van vloek en zegen, wat de geestel^ke schepselen betreft, geheel doorzlchtbaar wordt. Aan engelen en menschen toch Is gegeven, wat stof noch plant noch dier ontving, een niet alleen dbjectief, maar ook subjectief ons in God bewegen, d. i. een leven onder onzen God met zelfbewustzijn, en wel een zelf bewustz^n dat vanzelf In een bewust kennen van onze verhouding tot onzen God most overgaan. Dit is het fijnste, het edelste, het rijkste, het hoogste wat In de verhouding van God tot zijn creatuur zich kan afteekenen. Maar juistj omdat die hoogste en teederste verhouding niet anders dan zelfbewust kan zijn, moet ze voor realiseering ~ vatbaar wezen. Is nu die bewuste verhouding tot zrjn God In den mensch normaal en volkomen verdiept, dan is er de zaligheid. Rukt daarentegen de engel zich uit die verhouding los, dan slaat h^' om In z^n tegendeel en wordt duivel. Dat kan niet anders, omdat de engel geen zich ontwikkelend wezen Is, maar steeds na de gedane keuze blijft wat hij Is. Bg den mensch daarentegen, die niet absoluutis, maar er op aangelegd Is om uit een kiem zich te ontplooien, leidt verw^dering van zign God wel vanzelf tot vloek, omJat zijn God zich van hem terug trekt, gelijk h^ zich terugtrok van zrjn God, maar bij den mensch dan kan dit weer anders worden. God de Heere kan weer toenaderen tot zijn zondig menschdtakind, en dan komt de zegen. Een zegen die derwigs overmachtig kan werken, dat de mensch weer juist op dien afstand van zijn God en z^n God op dien afstand van hem te staan komt, die voor de volmaking elsch Is, en daarom kan de zegen ten slotte te weeg brengen, dat de zondaar weer kind van God Is en de gevallene opstaat ten leven.

Zoo hangen dan vloek en segen aan de vraag, of de afstand tusschen God en ons e normale dan wel de abnormale is. Is ie afstand abnormaal, dan verst^'ven of verdorren we In den vloek, evenals de natuur b^ de wisseling van den afstand van de zon. lleen de zegen Gods kan dan het normale herstellen, en ten slotte een nieuwen toestand scheppen, die veroorzaakt dat de afstand van God tot den mensch nooit meer gew^zlgd wordt. Zoo hangt 't al voor den mensch aan het z^n nabQ God of 't van z^n Gtod vervreemden, „'k Zal dan gedurig b^ U zijn"! is de triomfkreet, waarin de met zegen gekroonde In dank zijn Vader in de hemelen toejubelt. „Het Is mij goed, mijn zaligst lot, nab^ te wezen bij m^n God." En lüer staat dan 't vonnis tegenover: „Wie verre van u zgn, zullen vergaan"! Dit Is het axioma, en dit axioma gaat voor den mensch door, stoffelifk, organisch, ea geestelijk!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's