GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het diepe hart”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het diepe hart”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zij doorzoeken allerlei sluwheid; ten uiterste doorzoeken zQ wat te doorzoeken is; zelfs het binnenste eens mans, en het diepe hart. Psalm 64 : 7.

De Psalmist wijst op het „diepe hart" t« onzer waarschuwing.

Hij wijst er op, dat er altoos benaders zijn die op ons loeren, en die met zoo scherp oog in onze verborgenste gedachten weten in te dringen, dat ze u in hun macht krijgen, eer ge er zeli om denlct. Immers, zoo zegt bij, „te doorzoeken alles, het uiterste doorzoeken ze wat te doorzoeken is, zelfs het binnenste eeni mans, en het diepe hart".

Dat belaagd worden door de boosheid, waaraan «re blootgesteld lijn, blijve nu rusten, maar indenken past ons wel bij dat spreken van „ons diepe heeft.

Dit beduidt toch niet, dat ieder onzer zich van wat in de diepte van zijn hart omgaat steeds klaar bewust is, maar wel, dat ons \i%iisoodiep is. Hieronder wordt dan verstaan, dat ons hart is als een mijn, waarin men van de ééne diepte naar de andere afdaalt, en eerst na steeds nieuwe Ugen te zijn doorgedrongen, tot op den bodem ervan neerkomt.

Zelfs gaat de Schrift nóg verder, en wijst se ons niet alleen op de onderscheidene dieptea in ons hart, maar spreekt ze zelfs uit, d^t er izich, all we tot op den bodem van ons hart zijn

afgeduld, nog weer een nieuwe diepte ontsluit, •n dat die afdaalt tot in on%e nieren. Het is Gods o< ^, dat heel ons hart doorgluutt, en tot in onze nieren indringt. „Hij kent ons hait, en proeft onze nieren." £n niet de oppervlakkige mensch, die enkel in tijn gemoed leeft, maat de man van rrcst, die zijn hart doorzoekt en zelfs de sprake lijner nieren verstaat, kan vroom zijn in hoogeren zin.

Tegenwoordig begint men, geheel buiten de Schrift om, op soortgelijke indeeling van ons wezen te wijzen. Meer dan één menschenkenner poogde reeds hetgeen in ons omgaat, te verklaren door tweeërlei bewustzijn in den mensch aan te nemen. Zelfs was er één die reeds sprak van een dubbel ik in den mensch, het ééne ik dat leeft in ons gewone bewustzijn, en het andere een veel dieper liggend ik, waar verreweg de meeiten nog geen weet van hebben, maar dat in tal van gevallen toch zeer duidelijk uitkomt en merkbaar wordt.

Te veel hechte men niet aan zulk een voorstelling. Zelfs is 't spreken van een tweeërlei ik hoogst bedenkelijk. Maar wel mag er op gelet, dat thans, in de aoe eeuw na Christus, hoogstaande geleerden ons toch ongeveer weer hetzelfde komen vertellen, wat de Psalmist reeds voor drieduizend jaren wist, dat er namelijk een diepere diepte in ons wezen schuilt, waar we in den regel niet op denken, en die toch voor heel ons innerlijk bestaan en voor ons optreden in de wereld van zoo hooge beteekcnii bijkt.

Uit uw gemoed moet ge in uw /tart, uit aw hart in uw nieren afdalen, en zoo eerst krijgt ge een etnigszins helder besef van wat in uw verborgen innerlijk leven omgaat.

Ge kunt dit het best gevoelen aan de liefde.

Liefde komt u niet uit uw hoofd. De zetel der liefde is niet in uw hersenen. De man van hooge wijsheid kan arm aan liefde zijn, en omgekeerd kan een man of vrouw van zeer ordmair verstand u een schat van liefde doen toestralen, die u 't hart verkwikt.

Er is in het betoon van liefde om u heen zoo sterksprekend verschil. Er is liefde in allerlei graden, in allerlei tempo's. Liefde van leer oppervlakkigen aard en liefde die zeer diep indringt. Bij den één is de liefde een schier uitwendige vorm. Zulke personen hebben dan liefde, o ja, maar let eens op, hoe spoedig hun liefde uitgeput is. £r zit geen diepte, er zit geen gloed, er zit geen overgave van zich zelf in. Nauwelijks wordt zulk een liefde dan ook op de proet gesteld, of ze houdt op te werken. Het is een liefde in o, zoo algemeenen, in zoo zeer ordinairen vorm zich uitend, zooals een onderschrift van „uw liet hebbende dienaar" vaak onder een brief is. Maar plaats daar nu eens naast een wezenlijk zich opofferende, een zich toewijdende, een zich gevende liefde van een moeder voor haar kind of van een vrouw voor haar man, ot ook van een vriendin voor haar vriendin. Een liefde die altoos warm is, een liefde die aan alles denkt, die alles ontziet, die, hoe ook teleurgesteld en met koelheid bejegend, zich altoos weer even warm hernieuwt, en die zóó weet te volharden en vol te houden, dat eindelijk de meest weerbarstige natuur zich gewonnen geeft. Kortom, een liefde waarin iets van de hefde Gods voor den zondaar zich afspiegelt, en ge gevoelt 't immers zelf, dat 't zulk een uit God lewelde liefde is, die naar boven en naar buiten komt niet anders dan uit het diepe hart.

Liefde, echte liefde kan niet anders dan uit 't hart komen. Maar nu zijn er in dit hart ider, vijf en meer diepten, tot ge eindelijk aan de nieren raakt, en nu is het wel alles liefde wat uit onderscheidene lagen van ons hart naar bniten komt, maar ieder voelt toch, dat een liefde „die sterker is dan de dood en Gods lisfde nader komt", niet uit de oppervlakte, maar uit de diepste diepte van 't hart moet zijn opgeweld, en juist daardoor en daarom zoo verkwikkend aandoet.

En juist zoo nu is 't met alle gewaarwordingen, met alle uitingen, met alle opwellingen uit ons hart. Vandaar dan ook, dat wie verder kwam, ook in zichzelf zeer .duidelijk tweeétlei leven onderscheidt, het éene het bloot uitwendige leven, dat zweeft in de bovenste laag van zijn hart, maar daaronder een heel ander, een veel rijker en veel inniger leven, dat opwelt uit het dupe hart.

Doch wees nu voorzichtig, en denk nu niet: Ik leef niet zoo oppwvlakkig, ik leef waarlijk diep, en zoo zal 't met mij vanzelf gosd zijn. Dan toch zoudt ge u inbeelden, dat uit het diepe hart alleen het goede en voor God rijslijke opkwam. En toch, dit is in 't minst iet zoo.

Zeker, diep uit bet diepe hart komt de teedere liefde en welt de heilige aandrift op, maar vergis u niet. Ook het satanische dat u loms overmeestert, komt niet uit de oppervlakte, aar evenzeer uit de verborgen diepten van aw wezen, en de kennisse der zonde ontgaat u, zoo ge 't afdalen in die diepten van uw hart u niet aanwendt.

Satan kan ook met uitwendige bekoringen u verstrikken, maar de meest booze aanslag van satan overkomt u toch uit de diepten van uw hait. en hoort dan wei zeggen: wie had ooit gedacht at iemand zóó slecht kon zijn! En ditzelfde eldt nu volstrekt niet alleen van groote misadigers, maar even goed van een ieder onzer n de gewone omstandigheden van 't leven. Ook ewone nijd, benijding, haat, bitterheid, gifspu ende kwaadaardigheid, kunnen tot uit de onderste laag van de gifmijn van ons hart opkomen.

Altoos tweeërlei uit dit ééoe zelfde diepe hart.

Een nobele zin, een edele aandrift, een eedere liefdesaandrang, een toewijding en zelfpoffering die uw bewondering wekt, welt op uit et diepe hart; maar even diep in ons wezen chuilt de kern der zonde. £n wie zich zelf kent taat er gedurig zelf verschrikt van, dat een ooze gedachte, een onheilige aandrift, iets dat Oor God geoordeeld ligt, zich met zulk een taaieid in de diepte van zijn hart kan vast klemmen, n geduiig weer uit dat diepe hart opspruit. Ook l bestrijdt ge het dan, en al overwint ge in dien trijd, ge weet dan toch zeer wel, dat bet zeer iep uit uw hart naar boven drong, en dit juist telt u verantwoordelijk.

Jammer slechts, dat de raeesten zoo weinig n die diepe kelders en mijnen van hun eigen art inleven. Zelfs David klaagde zich zelf iervan aan, toen hij bad: „Reinig mij van de erborgen afdwalingen". Maar juist dit moet ns dan ook gedurig nopen, om onze toevlucht n den afglans van hooger licht te nemen. Als at hoogere licht tot diep in ons hart straalt, an komen we tot zelfkennis en kan het gevaar at dreigt, bezworen worden. En zoo ook, als e recht diep voelen, dat we over de grondlagen van ons diepe hart weinig zeggenschap ebben, komt vanzelf de drang in onze ziel p, om ons tot onzen God op te heffen, en em 't uit den Hooge af te smeeken, dat sijn t e k s d k z m genade ons in dat diepe voor ons zelf beware.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„Het diepe hart”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's